2

 

 

Mario en Emanuele

 

 

De ogen van Emanuele: ‘een oud, geheim verdriet...’

 

 

Ik ontmoette Mario toen ik net van school was, tijdens mijn eerste jaar politicologie aan de universiteit, en ik werd hals over kop volstrekt verliefd op hem. Binnen een paar maanden waren we getrouwd en ik heb mijn universitaire opleiding nooit afgemaakt.

Mario kwam uit een welgestelde, half Siciliaanse, half Piëmon-tese familie en de mengeling van Arabisch en noordelijk bloed had tot een ongewoon knap uiterlijk geleid: zijn steile haar was bruin en zijn amandelvormige ogen glinsterden goudachtig, de olijfkleurige huid accentueerde blinkende, regelmatige tanden en een volmaakte zinnelijke mond onder een licht gebogen neus. Hoewel hij maar een paar jaar ouder was dan ik, had hij de zelfverzekerde, ridderlijke manieren van een goede afkomst en van buitengewone beschaving. Hij wist veel van - en koesterde een hevige hartstocht voor - kunst en muziek, antiek en renpaarden, snelle auto’s en mooie vrouwen. Zijn savoir-faire en zijn gevoel voor esthetiek waren veel sterker ontwikkeld dan bij zijn leeftijdgenoten en hij had het onweerstaanbare vermogen een tiener als ik zich vrouw te laten voelen. Hij was mijn eerste man en ik was volkomen ondersteboven van hem.

Mijn vader, die van mij hield en me goed kende, was sterk tegen ons huwelijk gekant; hij voelde dat het geen stand kon houden en was alleen bereid tot ondertekening van het document dat het huwelijk van zijn minderjarige dochter mogelijk maakte, omdat hij mij respecteerde en vond dat het uiteindelijk mijn beslissing was. Ik was negentien. Hoewel schijnheiligheid in mijn familie niet voorkwam, was het in de vroege jaren zestig in Italië voor een meisje onmogelijk om ongetrouwd met een man samen te wonen.

Met Mario kreeg ik mijn eerste ernstige ongeluk, een paar maanden voor de dag waarop we zouden trouwen.

Het was zeven januari. Onze zoon Emanuele zou twee jaar later op dezelfde datum worden geboren.

Mario stopte niet op een kruising en de zijkant van zijn zwarte Jaguar werd geraakt door een passerende auto. De deur aan mijn kant vloog open en ik werd eruit gesmeten. Mijn voeten zaten klem en ik werd met mijn gezicht naar beneden over het asfalt gesleurd tot de slingerende auto tot stilstand kwam.

Het was een afschuwelijk, zij het kort, gevoel van volkomen onmacht toen ik opeens met zo’n snelheid als een levenloze lappenpop aan mijn benen werd voortgesleurd. Mijn gezicht sloeg één keer tegen het asfalt, maar ik was bij bewustzijn en met al mijn wilskracht spande ik mijn nek en tilde mijn hoofd op van de weg, zodat ik niet helemaal geschaafd raakte. Ik had een bontjas aan die kaalgeschoren werd door de wrijving en de rest van mijn lichaam beschermde.

Mijn linkerarm en -schouder en mijn gezicht waren gedeeltelijk getatoeëerd met minuscule zwarte teerdeeltjes en de brandende pijn was ondraaglijk. Maar er waren geen ernstige snijwonden of beschadigingen en al met al vond ik dat ik geluk had gehad. De schrammen moesten een paar maanden behandeld en verbonden worden voor ze volledig genazen, en tot op de dag van vandaag zitten er in mijn schouder en onder mijn kaak, nauwelijks zichtbaar, nog een paar piepkleine stukjes asfalt van een weg in Conegliano, Veneto, die anders vergeten zou zijn. Mario, die reed en zich in een reflex aan het stuur had vastgeklampt, kwam met de schrik vrij.

Ondanks de voortekenen trouwden we op een dag in april. Mijn vader gaf me ten huwelijk in een kerk stampvol vrienden en perzikbloesem. Ik droeg een lange, witte sluier, maar op een of andere manier ontbrak er iets vanaf het allereerste begin. Misschien de magie, die alles zuivert en zegent.

 

Twee jaar later beviel ik van een zoon. We noemden hem Emanuele. Hij werd geboren in een koude, zeldzame sneeuwnacht in Venetië, in het oude ziekenhuis S. Giovanni e Paolo. Venetië is altijd betoverend, maar vooral ’s winters, als de toeristen weg zijn en de Venetianen, de duiven en de katten overblijven, van een mysterieuze charme.

Niets in de lange, hoge, gewelfde, oude gangen, in de grijstinten van de eerste, stille ochtendschemering na zijn geboorte, wees vooruit naar de gouden vrijheid, de zonnige landschappen die een paar jaar later het decor zouden vormen voor Emanueles ongewone kinder- en jeugdjaren.

Van begin af aan was hij een rustig, ernstig, eenzelvig jongetje, met intelligente bruine ogen en een aristocratisch neusje net als zijn vader. Hij erfde mijn glimlach en, denk ik, mijn lichaamsbouw. Al op heel jonge leeftijd sprak hij gevarieerd en correct Italiaans en was wonderlijk goed in staat om met volwassenen op hun eigen niveau te converseren. Op zijn vierde kon hij moeiteloos lezen en had hij al ongebruikelijk veel kennis opgedaan over wat zijn blijvende passie zou worden: dieren. Rond zijn zesde had hij een opmerkelijke verzameling van tientallen boeken en encyclopedieën over de natuur bijeengebracht. Hij las ze allemaal systematisch en wetenschappelijk, onthield de kenmerken, levenswijze en Latijnse naam van ieder dier. Net als Mario was Emanuele een geboren verzamelaar en net als mijn vader was hij begiftigd met een uitzonderlijk geheugen. Maar het meest opzienbarend aan Emanuele waren zijn ogen. Daarin lag een wijsheid en een wonderlijke droefheid, alsof hij meer wist dan zijn leeftijd toestond.

Ons huwelijk duurde iets langer dan twee jaar. Ondanks mijn gebrek aan ervaring en mijn liefde voor Mario voorvoelde ik dat onze relatie de tand des tijds niet zou kunnen doorstaan en ik meende dat de pijn van een vroegtijdige scheiding te verkiezen was boven de onvermijdelijke verbittering die ooit uit een verspilde jeugd zou volgen. Daarom sprak ik op een avond kort na de geboorte van Emanuele, melancholiek gestemd door Mozart, in onze rustige bibliotheek met Mario. We waren nog voor in de twintig en besloten vriendschappelijk uiteen te gaan. Omwille van het kind bleven we jarenlang heel goede vrienden. Die avond eindigde er weer een fase in mijn leven.

Mijn ouders grepen de gelegenheid aan om ook te scheiden. Al jaren had mijn moeder zich toegelegd op haar belangstelling voor kunstgeschiedenis; ze was weer gaan studeren aan de universiteit van Padua en vervolgens les gaan geven. Mijn vader ging steeds vaker naar Algerije, Niger en Soedan en besteedde zijn tijd overwegend aan het schrijven over zijn avonturen.

Ik ging bij mijn moeder wonen in een grote, oude villa aan de Brenta, die met zijn koele oevers, beschaduwd door oeroude bomen en prachtige classicistische tuinen, een wijkplaats bood aan Venetianen, die alleen per boot reisden en elk jaar de broeierige zomers aan de lagune ontvluchtten. De Riviera del Brenta was twee, drie eeuwen geleden het sjieke vakantieoord geweest van de deftige Venetianen en de Palladiaanse villa’s daar, nu overwegend musea, getuigen nog steeds van deze vergane glorie.

In deze ietwat verheven sfeer, in een wereld die hoofdzakelijk werd bevolkt door vrouwen en honden, in een uitzonderlijk grote maar sombere tuin, bracht Emanuele zijn eerste levensjaren door.