17

 

 

De twee vaders van Emanuele

 

 

Wie rijdt zo laat door nacht en wind?

Het is de vader met zijn kind.

J.W. GOETHE, Erlkönig

 

 

Op een dag verscheen er in Nairobi een stoffige Landrover op mijn oprit. Hij puilde uit van pakjes, allerlei bagage en kampeergerei. Mario kwam eruit te voorschijn. Hij had een baard en zijn haar reikte tot zijn schouders; er was niets meer over van de sjieke playboy met wie ik ooit was getrouwd, die in een Ferrari reed en zijn kleren kocht op de via Borgognona. Hij droeg een versleten spijkerbroek en een t-shirt, en was met een vriendin en haar kind in die auto helemaal door Afrika getrokken. Hij sprak over boeddhisme, filosofie en zeilen, en hij beleefde een periode van geestelijk ontwaken. Hij was in zijn eentje de Atlantische Oceaan overgestoken en bracht nu het grootste deel van zijn tijd door in Antigua en het Caribisch gebied. Deze verandering betekende groei en dat beviel me.

Paolo en Mario kenden elkaar van vroeger in Italië. Hoewel ze volkomen verschillend waren, hadden ze plezier in elkaars scherpzinnigheid. Er had nooit wrevel tussen hen geheerst, aangezien mijn relatie met Paolo begon toen Mario en ik al jaren gescheiden waren. Sinds die eerste keer stond Mario regelmatig maar altijd onverwacht voor de deur, op weg van of naar een of andere exotische bestemming. Hij bracht bijzondere, originele cadeaus voor iedereen mee en had veel verhalen te vertellen. Natuurlijk waren Paolo’s dochters bijzonder van hem gecharmeerd, vooral de oudste, Valeria, die zich tot een mooie vrouw begon te ontwikkelen.

Voor Emanuele was Mario meer een vriend die hij graag mocht maar zelden zag. Paolo was beslist de vaderfiguur in zijn leven, degene die steeds aanwezig was en op wie hij kon rekenen, wiens steun en liefde het raamwerk voor zijn groei vormden. Paolo had een vlugge, originele geest en de vele aspecten van zijn persoonlijkheid en interesses maakten hem tot een onweerstaanbaar, avontuurlijk identificatiemodel dat appelleerde aan het masculiene instinct in iedere opgroeiende jongen. In Emanueles kinderjaren was Paolo absoluut zijn beste vriend. Hij leerde hem buffels bespieden in de wildernis, goed richten en schieten. Hij leerde hem hengelen en vissen en bevredigde de onuitgesproken behoefte aan een heldenfiguur, die iedere jongen met zich meedraagt. In de vakanties hield Emanuele Paolo dikwijls gezelschap in de leeuwejagershut en ze gingen altijd samen vissen.

Emanuele liet Paolo een paar van zijn favoriete avonturenboeken lezen. Onlangs hadden ze een vaste uitdrukking opgepikt uit een verhaal van Wilbur Smith, De zonnevogel, die tot hun verbeelding sprak en die ze olijk en innig samen gebruikten: ‘Vlieg voor me, zonnevogel.’ Een losse frase die in de komende jaren telkens weer herhaald zou worden en die symbolisch en onvergetelijk werd.

Als echte kameraden profiteerden Paolo en Emanuele van elkaars gezelschap. Paolo respecteerde Emanuele; hij bewonderde de kalme, vastberaden manier waarop hij zich door het leven sloeg, zijn wijsheid en kennis en zijn merkwaardige talent om met mensen om te gaan, niet door zich uit te sloven, maar gewoon louter door de intrinsieke waarde van zijn persoonlijkheid, die bleek uit zijn rustige, zelfverzekerde gedrag.

Toen Paolo besloot bij de bron van Ol Ari Nyiro een eenvoudige uitkijkpost met een afdak van makuti te bouwen, om de wilde dieren te observeren die ’s avonds naar het water en naar het likzout kwamen, vroeg hij Emanuele om, als hij daar was, te noteren welke dieren hij zag. Emanuele voerde die opdracht nauwgezet en met veel plezier uit en in het hokje bewaarde hij een schrift met al zijn aantekeningen. Bij volle maan bleven we er dikwijls de hele nacht naar de luipaarden kijken die afkwamen op het lokaas dat we aan een grote gele koortsboom hadden gehangen. Er was een oude neushoorn, heel licht van kleur en door Paolo ‘Bianco’ (‘Witte’) genoemd, die regelmatig naar de liksteen onder de hut kwam. Het was fascinerend, zo stil in het stervende licht te zitten, naar de geluiden van de vroege avond te luisteren - kikkers en frankolijnen, parelhoenders en bavianen - en te proberen de schimmen te herkennen van de dieren die kwamen drinken. Het was heel indrukwekkend Bianco langzaam langs de rivier te zien lopen, massief en stokoud. We hielden onze adem in en richtten onze verrekijkers op de geheimzinnige, naderende gedaante.

 

Emanuele was een geboren verzamelaar. Hij begon met mineralen en allerlei schelpen. Later was hij vaak dagen bezig met het catalogiseren en bijwerken van zijn bijzondere verzameling porseleinslakken. Toen hij naar exotische zeeën reisde, zoals die rond de Seychellen, Brits West-Indië en Madagascar, zocht hij in de eerste plaats bepaalde variëteiten porseleinslakken. In de loop der jaren brachten Paolo, Emanuele en ik een paar bezoeken aan Mario, die op Antigua in een schitterend oud jacht woonde dat in de Engelse Haven lag en waarin hij ettelijke malen in zijn eentje de Atlantische Oceaan was overgestoken. We zeilden zuidwaarts naar de Grenadinen en noordwaarts naar de Maagdeneilanden. Ik herinner me hoe ik op een keer met Emanuele in het kille water van de Atlantische Oceaan zocht naar de aan de porseleinslakken verwante Ciphoma gibbosa, die alleen voorkomt op de zeewaaiers die groeien in de ondiepten rond een eilandje ten zuiden van het Maagdeneiland Gorda. Toen hij eindelijk de eerste vond, klein en glad als een kiezel en half bedekt met de slijmerige, oranje, slakachtige mantel, vastgekleefd aan een paarse, kanten zeewaaier, was zijn triomfantelijke grijns ondanks de duikbril onvergetelijk. Hij had alle interessante boeken op dat gebied gelezen, ook een paar heel zeldzame waarnaar hij jaren had moeten zoeken, en wist absoluut alles wat er over porseleinslakken te weten viel.

Toen hij twaalf was, bracht ik hem naar Londen voor een kleine neusoperatie om zijn voorhoofdsholten schoon te laten maken. Daarna mocht hij ongeveer een week niet vliegen. Hij besloot zijn dagen te vullen met bezoeken aan het Natural History Museum, afdeling schelpen - waar hij uren en uren doorbracht met het bestuderen van de uitstallingen. Tenslotte vroeg hij me hem daar ’s morgens af te zetten met wat zakgeld voor een hapje en hem ’s avonds op een afgesproken plek weer op te halen. Op een dag trof ik hem aan met een merkwaardige glinstering in zijn ogen: hij had een porseleinslak ontdekt die verkeerd was geëtiketteerd - sommige variëteiten waren moeilijk te onderscheiden van bijna identieke - hij had een van de curatoren weten te vinden en het hem uitgelegd: hij had gelijk! Als beloning had hij dozen mogen inspecteren met allerlei soorten porseleinslakken die nog geïdentificeerd en geëtiketteerd moesten worden.

Van het geld dat hij als cadeautje voor zijn operatie had gekregen, besloot hij schelpen te kopen. Een vriend noemde een zaak dicht bij Foyles, de boekhandel. Ik was wat teleurgesteld toen het in mijn ogen een slonzig winkeltje bleek te zijn, volgestouwd met ladenkasten en stapels dozen. Emanuele keek rond met een kennersblik, stelde de winkelbediende een paar hamvragen die meteen een verstandhouding schiepen, wendde zich tot mij en zei met die rustige, vastberaden stem die ik had leren eerbiedigen: ‘Prima, Pep. Je kunt mij vandaag hier laten. Ik red me wel. Dit is een paradijs.’ Hij ging er iedere dag heen en wist fantastische koopjes en een paar zeldzame schelpensoorten in de wacht te slepen, met name de fameuze Aurantium, de Gouden Porseleinslak, die hij jarenlang had begeerd.

Sinds zijn negende had Emanuele een dagboek bijgehouden. Zonder mankeren schreef hij iedere dag over wat er was gebeurd. Op die dag, 29 september 1978, noteerde hij in zijn karakteristieke droge stijl:

 

Ik kocht Cypraea Schilderorum, Spurca, Decipiens, Edentula, Acicularis, Pulchra, Eburnea, Humphreysi, Irrorata, Nebrites, Xanthodon, Comptoni, Ursellus en een Aurantium voor 300 dollar. Decipiens en Pulchra waren een cadeautje. Ik heb alle 500 dollar uitgegeven die ik van Mario had gekregen. Ik heb nu meer dan 87 verschillende soorten in mijn collectie. Pep is gaan eten bij Mirella (Ricciardi). Vandaag is de paus overleden.

 

In hetzelfde jaar, op 10 december, noteerde Emanuele:

 

... we gingen met Livia en Paolo op zwarte baars vissen in het grote bekken. We vingen een hele grote en verscheidene kleintjes die we weer terugzetten. Later zouden we, ook met Colin, net op buffeljacht gaan, maar Robin Hollister arriveerde met zijn vliegtuig en we gingen hem begroeten. Bij het opstijgen weigerde de motor en het vliegtuig sloeg te pletter. Robin was ongedeerd, maar het vliegtuig ligt in puin.

 

Robin was een aantrekkelijke jongeman die we al jaren kenden en graag mochten, maar zelden zagen. Zonder een schrammetje zo’n ongeluk overleven - het vliegtuig was total loss - is inderdaad hoogst eigenaardig. Dit vreemde ongeval onderscheidde Robin voor ons: we konden toen, in december 1978, niet bevroeden wat het grillige lot voor hem en ons in petto had.