34

 

 

De laatste slang

 

 

...en andere dingen zullen spreken met jouw slem:

de verloren paarden van de Herfst.

PABLO NERUDA, Cien Sonetos de Amor, XCIX, ‘Noche’

 

 

In de koude lucht van de vroege ochtend kringelde dunne rook op uit de smeulende resten van het vuur van gisteravond.

Op Emanueles versgedolven graf begonnen de bloemen te verwelken. De vederige blaadjes van zijn broze jonge acacia ontvouwden zich als beweeglijk leven aarzelend in het zonlicht. In de dauw op de grond en het gras rond het graf lagen zijn vrienden nog te slapen, in slaapzakken en dekens gerold, soms op zoek naar warmte en troost tegen elkaar aan gekropen. Ik sloop naderbij, om hen niet te storen.

Ik was geheel gekleed wakker geworden in mijn bed en wist niet hoe ik daar terecht was gekomen. De twee voorgaande dagen had ik niet geslapen of gegeten. Nu werd ik fris wakker en heel even was mijn geest verdoofd. Toen zag ik dat het ei niet meer boven me zweefde. De dunne nylon draad was afgeknipt. Het was werkelijk gebeurd. Ik bleef liggen en vroeg me af waarom ik ooit nog zou opstaan of me aankleden. Ik peinsde over de dagen die zich voor mij aaneenrijgen en ik voelde geen behoefte te zien wat het lot nog voor mij in petto hield. Geen nieuwsgierigheid. Een soort apathie.

Op het kleed naast het bed bewoog iets. Ik keek of het Gordon was. Maar het was Livia. Haar gezicht, dat op een kussen op de vloer rustte, ging half schuil onder haar lange bruine haar. Ze had een deken van bont over zich heen getrokken en bij mij geslapen, om me gezelschap te houden en niet alleen te zijn met al haar ellende. Arme Livia. Het bleekroze licht dat door de gordijnen scheen, kondigde weer een zonnige dag aan, maar het was nog heel vroeg, kort na zonsopgang. De vogels ontwaakten met druk ochtendgekwetter. Ik vouwde keurig mijn kleren op en waste mijn gezicht. Ik trok een kaki short aan die van Emanuele was geweest en een van Paolo’s kaki hemden, en glipte de kamer uit. Gordon en Nditu begroetten me, onzeker kwispelend besnuffelden ze met hun koude snoeten mijn blote benen.

Emanueles kamer was nog precies zoals hij hem had achtergelaten. Zijn groene windjack hing over de leuning van zijn stoel. Zijn dagboek lag op zijn tafel met de bladwijzer bij de laatste dag van zijn leven, 11 april. Ik ging op zijn stoel zitten en keek rond. Zijn kamer was altijd netjes. Boeken stonden in het gelid op de planken, slange-instrumenten hingen glimmend op een rij, de slangevellen uitgespreid tegen de muren - die enorme pofadder van meer dan twee meter. Ik rook de zoetige lucht van slangen nog. De bladzijde van 12 april was blanco. Hij schreef altijd ’s avonds. Ik nam zijn pen en schreef zorgvuldig: ‘Vandaag is Emanuele overleden, gebeten door een van zijn pofadders. Hij was zeventien.’ Op 13 april voegde ik toe: ‘Emanueles begrafenis.’

Ik legde de pen neer en keek naar de bladwijzer. Ik was lichtelijk verbaasd toen ik zag dat het een brief was die ik hem afgelopen januari had geschreven voor zijn verjaardag. Ik herlas hem voor het eerst sinds ik hem had geschreven. In het Italiaans stond er:

 

‘... Ik wens je gelukkige dagen, vol avontuur... Ik wens je vooral dat je de lessen van Aanvaarding zult leren... want alleen door Aanvaarding zul je het geheim van het bestaan ontdekken... en zul je gelukkig zijn in een menigte of in je eentje... en zul je alles wat er in je leven gebeurt, je vreugden en verdriet, gebruiken om een beter mens te worden, zodat aan het einde zelfs de dood goed zal zijn omdat die deel uitmaakt van het spel.’

 

Ik bleef lang naar mijn woorden staren. Ik was ze vergeten. Maar ik had gelijk gehad. Het spel van leven en dood. Ik bladerde de onbeschreven bladzijden door. Er viel een briefje uit, geadresseerd aan Michael Werikhe, de man die van slangen hield en voettochten maakte voor neushoorns die hij nog nooit had gezien. Het was een uitnodiging om in Laikipia te komen logeren, Ik registreerde het in gedachten. Het was wellicht het laatste dat Emanuele had geschreven.

Als de dagen van mijn leven volgden de blanco bladzijden elkaar op. Blanco bladzijden om waarmee te vullen? Met wie? Al mijn mannen waren verdwenen... en Aidan? Wat was er met Aidan gebeurd? Gisteren was hij niet gekomen voor de begrafenis van zijn jonge vriend. Daar was vast een reden voor. Misschien zwierf hij nu ergens in het noorden, waar het bericht hem niet kon bereiken. Ik verlangde naar zijn aanwezigheid, naar zijn schouder om mijn hoofd op te leggen.

Alleen... met Paolo’s baby.

Emanuele was hier niet meer, maar ik wel. Al waren de bladzijden blanco, ze konden niet leeg blijven en verloren gaan. Ik wist dat het mijn taak was ze te vullen, en de kwaliteit en waarde van datgeen waarmee ik ze vulde, hing, als altijd, weer van mij af. Weer was er een hoofdstuk van mijn leven afgesloten, maar ik was nog in leven. Ik moest verder gaan en het beste maken van de tijd die mij restte. Omwille van Sveva. Omwille van Paolo. Omwille van Emanuele, en omwille van mijzelf. Ik moest met iets nieuws en positiefs beginnen.

Ik pakte de pen weer op en schreef onder de datum van vandaag, veertien april: ‘Vandaag zullen we alle slangen van Emanuele vrijlaten.’ Ik sloot het schrift. Diep ademhalend liep ik weer naar buiten, het daglicht in.

Wat moest ik anders doen met al die slangen? Wat zou Emanuele willen dat ik ermee deed? We zullen ze vrijlaten. Vandaag. Met de vrienden van Emanuele die waren achtergebleven.

Ik liep naar het graf en vond hen daar. Iemand kwam in beweging. Dikke ogen. Bleke, afgetobde gezichten, getekend door verdriet. Ik bezag hen met medelijden en genegenheid. Ik had hen gisteren gezegd dat zij allemaal mijn kinderen waren. Hun pakken en witte overhemden, hun mooie jurken waren verkreukeld. Ze waren in feestelijke kleding gekomen, en later hoorde ik dat Emanuele een paar weken eerder Ferina had gevraagd om tijdens de vakantie op de ranch te komen logeren. Ze zei dat haar ouders het waarschijnlijk niet zouden toestaan. ‘Je komt toch wel,’ had hij tegen haar gezegd. ‘Je komt in april.’ ‘Hoe weet je dat?’ had ze verrast gevraagd. ‘Je komt op mijn begrafenis.’ Ze had hem niet geloofd. Waarom zou ze? Ze was jong en fris, en de dood was een verre, wazige wereld van zieken en bejaarden. Ze lachte plagerig. ‘Wat wil je dat ik aantrek voor je begrafenis?’ Zijn ogen stonden ernstig en ondoorgrondelijk, en heel even was ze bang. ‘Een avondjurk. Deze, die je nu aan hebt. Blauw staat je goed. Jullie moeten allemaal in feestkleding komen.’ En dat deden ze. Ferina kon zich niet vergeven dat ze hem niet had geloofd. Dat besef knakte haar. Ze vertelde het mij weken later.

Een voor een stonden de kinderen op, rekten zich, wreven hun ogen uit en kwamen mij omhelzen. ‘Kom ontbijten. Eet iets. Daarna zullen we alle slangen vrijlaten.’ Ik liep weg door de ochtendlijke tuin. Op Ema’s plaats aan de ontbijttafel lag een verse rode hibiscus. Rachel had eraan gedacht.

Ricky Mathews en Mapengo haalden de kooien en de slangekuil leeg en vulden alle slangezakken. Honderden onschadelijke of dodelijke slangen werden in zakken en kussenslopen gedaan. De kinderen sprongen achter in mijn landrover... Voor we vertrokken plukte ik in een opwelling een bos rode hibiscussen. Met lain, Oria, Carol, Aino, Sveva in Livia’s armen en met alle kinderen reed ik naar de bronnen van Ol Ari Nyiro.

 

We parkeerden de auto’s bij Marati Inc. Twee wijfjeswaterbokken keken zonder angst toe, met vochtige ogen en zacht snuffelende snuiten. Het was een wonderlijke optocht. Ik liep met Iain voorop naar de bronnen. De kinderen volgden, in verfrommelde zijde en open witte hemden, zakken vol slangen in hun handen. Sveva hing op Livia’s rug en giechelde om het avontuur.

In de modder en het stof langs de oevers stonden buffelsporen van de afgelopen nacht. Libellen schoten van de ene poel naar de andere, zaten elkaar achterna en brachten muggen wolken in beroering. Op verse olifantemest zaten talloze witte vlinders met trillende vleugeltjes, als afgevallen bloemblaadjes.

Als eerste moest Bahati vrijkomen, de wijfjescobra die Emanuele een paar dagen eerder had gereanimeerd. Zij was in leven gebleven en hij niet. Ricky opende de zak en ze gleed naar buiten, haar gele buik kleurde bij de met droge modder bedekte rotsen. Aanvankelijk bewoog ze zich traag, maar weldra ontwaakte ze kronkelend uit haar apathie, steeds sneller, en ik keek naar haar tot ze in het lage struikgewas verdween, op weg naar leven en vrijheid. Telkens dacht ik aan Ema die ook zijn vrijheid had gevonden, verdwenen in de tijdloosheid van de dood. Een voor een kropen alle slangen weg, sommige traag, andere krampachtig, sommige gleden de rivier in. Staande op een rotsblok hielp ik hen vrijlaten en droeg hun leven stilzwijgend op aan Emanuele. De groene grasslangen, de sissende zandslangen, de witlipslangen, de pythons, de eierslangen en de huisslangen doken soepel en snel zwiepend weg in de rusteloze stroom van de Mukutan. Als laatste kwamen de adders. Voorzichtig en vakkundig liet Ricky ze een voor een in het water zakken.

Toen op die hete dag in april de laatste slang wegzwom in de Mukutanbeek, wierp ik impulsief de rode hibiscus die ik vasthield in het water. Licht als een veertje wentelde die op de rimpelingen en raakte het driehoekige hoofd met het glinsterende patroon, dat snel verdween in de vrijheid. Plotseling was het hoofd hartvormig, de bloemblaadjes leken bloed. De zon scheen erop en legde een regenboog in een druppel water.

Uit de diepte van de tijd zei een hoge jongensstem weer tegen mij: ‘Pep, ooit zal ook jou de verborgen schoonheid van slangen duidelijk zijn.’

‘Je hebt gelijk. Je hebt gelijk. Nu kan ik de schoonheid zien,’ zei ik zwijgend tegen hem.

De laatste pofadder verdween.

In de hete stilte van het middaguur naderde lawaai. Een wit vliegtuigje verscheen zwevend in de schaduw van de koortsbomen. Het kon iedereen zijn. Het kon Aidan zijn. Maar ik wist onmiddellijk dat het Mario was, met mijn vader en moeder. Het vliegtuig waarmee ze uit Italië op weg waren naar de begrafenis was een uur na het opstijgen teruggekeerd wegens motorstoring. Ik wist dat ze vandaag zouden aankomen. Met Sveva in mijn armen rende ik naar de auto.

Toen ik op Kuti arriveerde, waren zij er al. Alle drie hadden ze elkaar jaren niet gezien. Ik kon slechts gissen hoe hun reis naar Afrika, ondernomen om zo’n tragische reden, was geweest. Mijn moeder had van Emanuele meer gehouden dan van enig ander in haar leven. Ze zag er verloren uit, maar beheerst als altijd. Ze omhelsde Sveva en praatte zachtjes met haar. Ik wist hoeveel moeite dat haar kostte. Mijn vader keek mij doordringend aan met zijn groene ogen, die door de jaren niet waren verbleekt. In de kracht van onze zwijgende omhelzing legden wij alles wat onzegbaar is.

Ik rende naar het graf maar bleef op een paar meter afstand stilstaan. Mario lag er languit bovenop. Met wijd gespreide armen en benen, de handen klauwend in de aarde en de verwelkte bloemen, over zijn hele lichaam schuddend van hartverscheurende snikken. Ik trok me stil terug. Hij was zijn vader.

Korte tijd later daverde de aarde onder woeste hoeven die in het stof sloegen, en Mario ging ervandoor op Emanueles paard, als de ruiter uit de Apocalyps. Hij kwam ’s nachts terug. De volgende dag vertrok hij, en sindsdien heb ik hem nooit meer gezien.