24

 

 

Sveva

 

 

... een ogenblik, een korte rustpoos op de wind, en een andere vrouw zal mij

baren...

KAHLIL GIBRAN, The Prophet

 

 

‘Heb je ooit zulke blauwe ogen gezien?’ De arts hield me de baby voor. ‘Een prachtmeisje. Knap werk.’

Op dit moment had ik al die maanden gewacht, terwijl ik luisterde naar de baby die in mijn bolle buik schopte, ’s middags rustte of in kruissteek een kussen borduurde met de woorden: VOOR PAOLO’S BABY. Ik at verstandig, deed oefeningen, onderging controles en echo’s: er mocht niets misgaan met de geboorte van Paolo’s kind. Ik luisterde steeds naar de muziek van Boccherini, die me kalmeerde.

In verband met mijn leeftijd en de problemen die ik had meegemaakt, stelde de arts voor de bevalling op te wekken als de baby over tijd was. Ik had een vermoedelijke datum gekozen die als een goed voorteken klonk: 18.8.80.

Op de gekozen datum kwam de baby natuurlijk ter wereld. Het was vijf over half vijf in de ochtend. Ze woog acht pond en was eenenvijftig centimeter lang.

Ik voelde me prima toen ik in het ziekenhuis van Nairobi arriveerde, ondraaglijk benieuwd en vervuld van grootse verwachtingen. De verpleegster kwam telkens controleren, met een verwonderde uitdrukking op haar gezicht. Ik had weeën. Uit de hoofdtelefoon op mijn hoofd en uit die op mijn buik vloeide muziek die de pijn wegnam en ons beiden onderdompelde in golven van pure harmonie. De muziek waar Paolo van hield en die hij voor zijn begrafenis had gekozen, moest de muziek van deze wedergeboorte zijn. De baby werd geboren met de muziek als enige medicatie. En ze huilde niet.

Het is een uniek moment, die eerste ontmoeting van een moeder met haar pasgeboren kind, de eerste blik op het mysterieuze wezentje dat maandenlang gedragen en gekoesterd is in het binnenste van de baarmoeder en nu een ander, voorgoed onafhankelijk mensenkind is geworden, met trekken van verscheidene generaties voorouders.

Ik stak mijn handen uit. Volmaakt hoofd, bronzen huid, donkergouden donzig haar en, heel bijzonder voor een pasgeboren baby, wijd open, directe, intense, schrandere blauwe ogen.

‘Een teken, geef me maar een teken.’

Langzaam, haast bedachtzaam, terwijl haar diepblauwe ogen mij strak aankeken, krulde ze de wijsvinger van haar linkerhand strak op en greep met de overige vingers mijn hand. Slapte, opluchting, blijdschap in mijn maagkuil.

‘Welkom thuis,’ fluisterde ik voor ik eindelijk in slaap viel.

Ik was ervan overtuigd geweest dat de baby een replica van Paolo zou zijn, en dus een jongen. Paolo wist het beter. Ik noemde haar Sveva, de naam die Paolo had gekozen, met Paolo als tweede naam. De Svevi waren een edele stam die in het begin van de tiende eeuw vanuit het noorden Italië was binnengevallen en zich op Sicilië had gevestigd. Hun blonde haar en blauwe ogen kun je tegenwoordig nog steeds aantreffen bij sommige Sicilianen hoewel die normaal heel donker zijn. Het was een merkwaardige, mooie voornaam die perfect bij haar uiterlijk paste.

Binnen een dag leek mijn kamer in het ziekenhuis wel een kas met massa’s bloemen en planten; iedere vaas en elke plank stond vol, tot op de gang toe. Een hele stoet mensen kwam op bezoek. Vrienden brachten champagne mee en uit alle windstreken bleven de brieven en telegrammen binnenstromen. Ik had een verzorgster voor de baby in dienst genomen. Het was een intelligente, aardige, welopgevoede, betrouwbare, grote en humoristische Kikuyuvrouw die Wanjiru heette en zelf al zes kinderen had. Ze kwam met Emanuele naar het ziekenhuis, marcheerde mijn kamer binnen en liep regelrecht naar de wieg. Ze nam de baby in haar armen en tilde haar hoog op en koerde verrukt: ‘A musijana!’ (‘Een meisje!’) ‘Mutoto yangu!’ (‘Mijn eigen kind!’) Sveva lachte een stralende, tandeloze glimlach. ‘Makend!’ (‘De gelukkige!’) riep Wanjiru uit in het Kikuyu. Het was direct duidelijk dat die twee het goed met elkaar zouden kunnen vinden. Het werd zelfs een diepe, wederkerige liefde en Wanjiru zal altijd Sveva’s tweede moeder blijven.

Toen ik een paar dagen later terugging naar het huis in Gigiri, bleek het vol bloemen te staan. Oria had een mandje met speciale, hartvormige koekjes gebracht die haar oude kok Kimuyu had gebakken. In een fraaie pot stond een jonge gele koortsboom met een briefje dat aan mejuffrouw Sveva Gallmann was gericht en dat luidde: ‘Welkom thuis, Sveva. Deze boom, waar je vader zo van hield, zal je geluk en voorspoed brengen.’

Paolo’s favoriete vogel was de meeuw geweest, die hem aan de zee herinnerde. Toen ik Sveva’s kinderkamer binnenging, zag ik dat een van de lichtblauwe wanden tijdens mijn verblijf in het ziekenhuis was beschilderd met een verrukkelijke zwerm zeemeeuwen en zeilende wolken. Dat was het geschenk van Davina Dobie, een kunstenares en goede vriendin van ons. Ze had een briefje achtergelaten: ‘... zal altijd van jou en baby Paolo blijven houden, ook van verre.’

 

Een paar dagen na de geboorte van Sveva vlogen we naar Ol Ari Nyiro, Het was een heel vreemde gewaarwording, terug te keren naar Laikipia met Paolo’s baby in mijn armen. De honden kwamen zoals gewoonlijk naar de auto toerennen. Ze roken aan haar kleine voetjes en snuffelden er verlegen, aarzelend aan.

Mijn kamer wachtte, met het ei. Ik klom op bed, raakte het aan, hield het in mijn hand en schudde het zachtjes heen en weer, om de boodschap binnenin te laten weten dat ik er was. Ik hield Sveva’s kleine handje, waarvan de vingertjes al spits werden tegen de schaal die glad was als room. Die nacht bekeek ik het ei weer bij het licht van mijn kaars en het vuur, alsof het een of ander geheimzinnig gezicht was dat een mysterieus bericht bracht, en het ei staarde raadselachtig terug. Misschien ging het er alleen om dat ik bleef raden, en probeerde het waarom, het symbool achter het ei te zien. Ik was nog niet zover. Ik mocht het ei nog niet stukmaken.

Feestelijk werden er schapen geslacht en geroosterd en ik schold het personeel alle uitstaande schulden kwijt. Onze mensen kwamen volgens gebruik Sveva begroeten en gelukwensen. Ze keken naar haar, raakten haar roze vingertjes aan, giechelden om de kleur van haar ogen en haar - net haar vader - en brachten haar eieren, een jonge haan en een amulet van kralen als geschenk.

Tenslotte gaven ze haar namen. Van Luka kreeg ze haar Tharakanaam Kainda, wat ‘de jagersdochter’ betekent. Haar Merunaam Kaweria, ‘de liefdevolle’, kreeg ze van Garisha. De naam die beklijfde was ‘Makena’, ‘de gelukkige’, de Kikuyu-naam die Wanjiru had gekozen bij haar zonnige karakter. Mirimuk kwam en bekeek haar een tijdje ernstig en nauwlettend. ‘Paolo is teruggekeerd. Zijn zaad is niet verloren gegaan. Hij is nu dit kleine meisje en wij zijn blij dat hij weer voor deze shamba komt zorgen.’ Hij legde zijn hand op haar hoofd en besproeide haar als traditionele Turkanazegen met een dunne speeksel-nevel. ‘Jambo Paulo,’ zei hij met zijn omfloerste stem. ‘Asante wa kumdi.’ (‘Bedankt dat je teruggekomen bent.’)

Ik was innig gesteld geraakt op Mirimuk met zijn scherpzinnige blik, zijn vriendelijke maar gesloten aard, zijn uithoudingsvermogen op een dieet van posho en melk, zijn trotse onafhankelijkheid gemengd met eerbied en enthousiasme. Hij gaf veel om Sveva, Emanuele en mij, dat was onmiskenbaar. Deze gevoelens waren wederkerig. De naam die hij voor Sveva koos, trof mij diep.