9

 

 

Verkenning van het Turkanameer

 

 

... aangebroken was het uur der herinnering

die het hart der zwervende zeelui bezwaart...

DANTE ALIGHIERI, La divina commedia

 

 

Voorlopig moesten wij op verkenning, dat was absoluut noodzakelijk om de plek te vinden die we zochten; tot onze eerste aankopen behoorden dan ook een terreinauto en een kampeeruitrusting. Op de kaart van Kenia wees Paolo de plaatsen aan die we nu zouden bezoeken. Vol geestdrift verkenden we het land van Naro Moru aan de voet van de Mount Kenya tot het Naivashameer en het Baringomeer; van het Nakurumeer tot de parken en reservaten van Amboseli, Tsavo, de Shimbaheuvels, Samburu, Marsabit, de Mara; van de wildernis van de Nguru-man en van het Aberdaregebergte tot de Arabische steden aan de kust, Lamu, Kiunga, de Bajuni-eilanden en Shimoni in het zuiden, waar het voortreffelijk vissen is.

Een van onze favoriete plaatsen was het Turkanameer in het noorden, dat toen nog Rudolphmeer heette.

Het laatste stuk van de weg naar het Turkanameer kruipt door zwart vulkanisch gesteente. Een laatste heuvel, zinderend van hitte en lava, barre landschappen en dan verschijnt stil en majesteitelijk de paarse, grijze, zwarte en lichtgroene waterspiegel van het prehistorische meer, waarin eilanden opdoemen als enorme slapende dinosaurussen.

In onze beginjaren brachten we daar tijdens de vakanties van de kinderen weken en maanden door. Soms kampeerden we bij Sandy Bay, een kale, gele inham met een strook strand van bruine kiezels en zwart zand, waar Paolo, zelfs vanaf de kant, altijd de grootste nijlbaarzen wist te vangen die je je kunt voorstellen. Dat zijn heel grote maar slome vissen, gemakkelijk te vangen als je eenmaal beet hebt. Soms zijn ze helder goudgeel, soms grijsroze, met de grote, ronde, verwonderde ogen van alle vissen, waarin wij mensen geen enkele uitdrukking van pijn of lijden kunnen ontwaren, zodat we ons - net als bij insekten en weekdieren - verontschuldigd voelen voor hun dood. Soms kampeerden we in een lange duinenrij, beschut door enorme Ethiopische acacia’s waaronder de kinderen in de schaduw ’s middags in badpak hun huiswerk maakten. In Turkana woei het bijna altijd en er viel zelden regen, behalve in de lange regentijd in april, als plotseling opstekende stormen de lucht verduisterden. Reusachtige golven verstoorden dan de volmaaktheid van het meer, dat inktzwart en paars werd, dreigend en ontembaar; woeste watervlagen stoven op en vulden de zanderige lugga’s.

Op een keer barstte de storm ’s nachts los toen we ten noorden van Loyangelani kampeerden, bij de Mount Porr. We hadden twee tenten, waarvan een voor de kinderen. Rond middernacht begon de wind woest te gieren en de regen sloeg met geweldig, oorverdovend kabaal op het tentdoek. Het was of de hemel ontplofte en de aarde leek te kraken en te beven als voor een vulkaanuitbarsting. Ik was bezorgd om de kinderen, maar we konden onmogelijk onze tent uit. De wind was zo hard dat we zelfs de rits van de tent niet los kregen. Toen viel een van de tentstokken om en zaten we in het aardedonker.

De wind ging even plotseling liggen als hij was opgestoken. Geruime tijd hoorden we niets anders dan het geluid van de zojuist ontstane rivier die een paar uur lang in het meer uitstroomde. Toen kwam er in de druipende stilte van de nacht een koor van vogels en kikkers tot leven. Wij worstelden naar buiten en vonden de tent van de kinderen wonderwel in orde, zij sliepen vredig door. De volgende ochtend stonden ze even vroeg op als altijd en tot onze verbazing ontdekten we dat er vrijwel niets over was van al het lichte kampeergerei dat we buiten hadden laten staan. Het leek alsof er een tornado door ons kamp was geraasd en al onze potten en pannen had meegevoerd. Tafels en stoelen waren omgegooid en een flink eind weggewaaid en de bomen waren versierd met kanga’s en toiletpapier.

In Turkana verliep het leven volgens oeroude patronen. Paolo ging dagelijks vissen met Emanuele. Ik kookte. We maakten de borden schoon in het scherpe, van soda verzadigde zand. We zwommen in het warme sodawater en bespiedden vissen en krokodillen. Emanuele zocht kameleons en vond regelmatig een kleine zwarte schorpioen onder een steen of, als het donker was, die dikke, gemeen uitziende, giftige witte spin genaamd ‘sole fu-gens’. In die tijd had hij verschillende kameleons als huisdier, die hij naar vroege Britse koningen noemde - Alfred de Grote, Robert de Bruce. Grappige wezentjes met hun behoedzame, aarzelende gang, hun sluwe ogen die in alle richtingen draaiden en hun interessante gedragspatronen. Erna was ronduit dol op hen. In zijn favoriete, telkens terugkerende droom zag hij een blauw bamboebos dat wemelde van oranje kameleons. We maakten lange wandelingen en ’s avonds lieten we vliegers op langs het strand.

Als hij eens echt wilde vissen, huurde Paolo in Loyangelani een boot en dan gingen we allemaal mee. Ik weet nog dat we bij zonsondergang terugkwamen met een boot vol enorme vissen. Emanuele, een jongetje van een jaar of zeven, acht, zat naast mij op de voorplecht. De warme wind, die geurde naar soda en guano, woei door zijn steile, blonde haar met zongebleekte strengen. Zijn huid was donker, zijn ogen waren diepbruin en zacht. Zijn hoofd lag tegen mijn schouder terwijl ik oude Italiaanse gedichten voor hem reciteerde die hij op zijn Engelse school nooit zou leren: Leopardi’s Sylvia en Dantes Quinto Canto van het ‘Inferno’ uit de Divina commedia, Pascoli en Foscolo, Jacopone da Todi en Carducci’s Jaufré Rudel. Ik hoopte dat ik Emanuele dezelfde gevoeligheid en liefde voor het harmonieuze ritme van verzen zou kunnen bijbrengen die ik als kostbaar en blijvend bezit had overgehouden aan de uren met mijn vader. Het was vreemd en mooi hier in het hart van equatoriaal Afrika te zijn, langzaam over dit uitgestrekte, oeroude meer te varen waar onze voorouders miljoenen jaren geleden hadden geleefd en klassieke Italiaanse gedichten op te zeggen voor mijn zoon.

 

Passa la nave mia con vele nere

con vele nere pel selvaggio mare.

Ho in petto una ferita di dolore

tu ti diverti a farla sanguinare...

 

Daar gaat mijn schip met zwarte zeilen

met zwarte zeilen over de woeste zeeën.

Gewond is mijn hart, gewond door smart

en jij laat het met genoegen bloeden...

(G. Carducci, Passa la nave mia)

 

of

 

...il volo d’un grigio alcione

prosegue la dolce querela

e sopra la candida vela

s’affige di nuvoli il sol...

 

... de vlucht van een grijze ijsvogel

zet het zoete lied voort

en boven de witte zeilen

pakt de zon wolken samen...

(G. Carducci, Jaufré Rudel)

 

Emanuele luisterde en staarde in de verte. Zijn huid had de warme geur van een gezonde, zongeblakerde jongen en ik hield van hem met een mysterieus verdriet, een voorgevoel dat het niet lang zou duren.