6

 

 

Het eerste vuur

 

 

... uitgebrande einden van rokerige dagen...

T.S. ELLIOT, Preludes

 

 

We werden in de echt verbonden door de burgemeester van het dorpje waar mijn moeder woonde. Ik droeg een witte jurk, bedrukt met rode aardbeien. De kleren van de kinderen hadden een bijpassend rood dessin en Paolo pronkte met een rode zijden das. Op alle foto’s die ik heb, lachen we tegen elkaar en zien we er gelukkig uit.

Ik was nog maar een week geleden teruggekomen uit Zwitserland, waar het laatste stuk metaal uit mijn been was verwijderd. Het was volkomen genezen en precies even lang als het andere. Professor Müller had woord gehouden. Pas diezelfde ochtend had ik voorgoed de stok afgedankt die ik de laatste maanden had gebruikt. De bagage was klaar, net als onze kaartjes voor Nairobi.

Voor onze trouwlunch gingen we per boot naar het eilandje Burano, waar het fameuze visrestaurant ‘Da Romano’ een luisterrijk feestmaal van heerlijkheden uit de lagune had bereid.

Wind door onze haren, geur van zeewier, kreten van zeemeeuwen en het eiland dat als een luchtspiegeling vervaagde in het kielzog van de boten.

Ik moest nog één ding doen voor ons vertrek. Vanaf mijn twaalfde had ik een dagboek bijgehouden. Bijna dagelijks vulde ik de ene bladzij na de andere met mijn indrukken en emoties, feiten en gebeurtenissen. De genoegens en twijfels, vragen en antwoorden van mijn ontluikende puberteit werden vlijtig vastgelegd. Tijdens mijn genezing, tijdens de lange nachten in het ziekenhuis had ik troost en toevlucht gevonden in het schrijven over mijn gevoelens, mijn hoop, mijn angsten. Voor mij was mijn dagboek wat een psychiater misschien voor anderen is: een gezonde manier om me van dingen te bevrijden, ze uit te gieten over de lege, lokkende, onpartijdige bladzijden. Ik bewaarde de vijfentwintig delen in een groene hutkoffer. Na de beslissing Europa te verlaten en in Afrika te gaan wonen vroeg ik me wekenlang af wat ik met die dagboeken zou doen - mijn hele leven tot dan toe. Nu was die manier van leven afgelopen en begon ik, letterlijk, met een schone lei. Ik kon die logge koffer niet meenemen naar Kenia waar we voorlopig geen piek hadden om te wonen en de eerste jaren misschien geen huis zouden vinden. Maar ik kon mijn dagboeken ook niet achterlaten. Ze bevatten geen bijzondere geheimen die me in verlegenheid konden brengen, maar ze vormden mijn persoonlijke verslag van mijn verleden en van alle mensen en gebeurtenissen die tot dan toe deel uitmaakten van mijn geschiedenis. Zelfs als ik de koffer op slot deed en bij mijn moeder achterliet, zou ik me niet op mijn gemak voelen in de wetenschap dat ik een deel van mijn leven onbewaakt had achtergelaten als gemakkelijke prooi voor de mogelijke nieuwsgierigheid van onbekenden. Het vertrek naar Afrika beschouwde ik als een wedergeboorte en uit mijn ongeluk had ik geleerd dat een nieuwe plant pas ontkiemt als het zaad is opengebarsten en gestorven. Als je vasthield aan het oude kwam je niet vooruit. Ik besloot mijn dagboeken te verbranden.

Op mijn laatste middag in Europa bracht ik met hulp van Emanuele achter in de grote tuin van mijn moeder een stapel brandhout bijeen en legde mijn dagboeken er bovenop, als op een ceremoniële brandstapel. Ik goot er wat petroleum overheen en streek een lucifer af. Het papier vatte meteen vlam, hitte-vlagen stegen eruit op in de heldere middag in juli. Ik zat in het gras tussen gele boterbloemen en blauwe vergeet-me-nietjes, en keek hoe mijn verleden definitief verteerde en voor mijn ogen in rook opging. Toen mijn moeder de rook zag, kwam ze in paniek naar buiten. Ze bleef versteend staan toen ze besefte wat er gebeurde, want net als de rest van mijn familie wist ze van mijn dagboeken. Het enige dat overbleef was een bergje verbrand papier en gloeiend hout. Ik stak mijn wandelstok uit om de overblijfselen op te poken. Een paar halfverkoolde bladzijden rezen op, opgestuwd door de hitte als bladeren in een bosbrand. Een geblakerde gedaante doemde op, nog smeulend. Mijn moeder hapte naar adem. Een menselijke gestalte, een romp, een gestrekt been... Ik grinnikte geruststellend tegen haar: het was mijn afgedankte gipsverband maar, boven op het gesmolten plastic en geblakerde aluminium van mijn krukken. Ik stond op en gooide mijn wandelstok in het vuur. Ik was klaar om te gaan.

De volgende dag vertrokken we, met Paolo’s dochters en mijn zoon, en met een massa bagage, van het vliegveld van Venetië, op weg naar Afrika en ons nieuwe leven.