25

 

 

De droogte

 

 

In de hooglanden werd je ’s ochtends wakker en dacht: Hier ben ik waar ik moet zijn, want hier hoor ik...

KAREN BLIXEN, Out of Africa

 

 

We hadden Paolo begraven op 22 maart.

Maart eindigde met windvlagen en de wonderlijke, jachtige wolken van Afrika, die steeds op drift zijn en nieuwe, fantastische patronen vormen, verschenen nog niet in de strak blauwe lucht. We begonnen uit te zien naar tekenen van regen, maar de nachten brachten slechts aanhoudende wind die de tere, jonge, pasgeplante peperboompjes kromde, en de jonge gele koortsboom op Paolo’s graf moest worden gestut met een bamboestok om te voorkomen dat hij brak. Over de hete vlakten wervelden takken en doornen in plotseling opgestoken zandhozen en een dun laagje stof maakte de crotons en de groenblijvende planten vaal.

De Pokot brandden hun weiden af en slingers van vuur omkransten als ceremoniële lichten ’s nachts de heuvels: maar de regen leek gevlucht. Een paar keer betrok de lucht grauw en somber en keken we hoopvol naar het oosten waar in Laikipia de regen vandaan komt, maar we hoorden alleen het lawaai van de gierende wind die nieuwe tonen floot door de holten en takken van de hoogste bomen. De weiden werden dagelijks droger en kaler, het vee begon te vermageren. Je zag nu ribben uitsteken onder de gevlekte huid. De vetbulten hingen slap. De waterputten vielen droog en de bekkens stonden lager dan ooit.

Op een nacht werd ik gewekt door kabaal: woest gegrauw en blaffende, grommende honden. Ook stond er iemand fanatiek op mijn deur te kloppen. ‘Chui!’ riep de bewaker heftig, ‘chui nakula mbwaP (‘De luipaard eet de honden op!’) Het tumult was hevig en leek zich af te spelen op het gazon voor de zitkamer.

’s Nachts staat de generator uit en als je zo bijziend bent als ik, is het niet eenvoudig in het donker de olielamp aan te steken, een geweer op te zoeken en te laden, een zaklantaarn te pakken en blootsvoets naar buiten te sluipen in het koude, bedauwde gras, naar een onzichtbaar, loerend beest. In Italië had ik nooit iets geleerd dat me hierop voorbereidde.

De luipaard, ongetwijfeld aangetrokken door de lucht van de honden, had in de gaten dat hij met zeven stuks te maken had. Hij was in de top van een van de jonge gele koortsbomen gekropen waar hij zich stevig vasthield en als een echte kat grauwde en met zijn poten sloeg; in het schijnsel van mijn lantaarn zagen zijn gele ogen en blikkerende hoektanden er woest en gevaarlijk uit. Bij mijn komst verdubbelden de honden hun dappere inspanningen. Ze blaften luider en een van hen probeerde tegen de boom op te springen. De luipaard greep hem snel met zijn klauwen en in het gebrul dat losbrak vuurde ik in de lucht en liet mijn zaklamp vallen. De luipaard maakte van het duister gebruik om weg te springen - zoals ik had gehoopt — en mijn honden zetten een felle achtervolging in; hun schelle geblaf, vermengd met klaaglijk gejank, bracht de schichtige nachtdieren tot zwijgen. De verwondingen waren dit keer van dien aard dat jodium en wondpoeder toereikend waren, maar de honden werden steeds vaker aangevallen door luipaarden. Dikwijls moest Colin Francombe met zijn dierenartskoffertje naar Kuti komen om ernstige wonden te behandelen.

Half juni vertrok Colin met zijn gezin naar Engeland voor zijn tweejaarlijks overzees verlof van twee maanden. Voor het eerst sinds onze komst naar Afrika was ik alleen.

Al spoedig begonnen de runderen te sterven. Aanvankelijk waren het er twee of drie per dag en John Mangicho, de assistent-beheerder, kon het samen met de voormannen Ngobitu en Tunkuri aan. Maar toen er andere, voor hen nieuwe verschijnselen optraden en er dagelijks tien of meer dieren doodgingen, liet ik Jasper Evans komen. Colin had geadviseerd deze buurman in geval van nood te raadplegen en hij kwam onmiddellijk. Jasper was een van die mensen die je je nooit kwaad kunt voorstellen. Hij was evenwichtig en flegmatiek en ik werd al gerustgesteld door het loutere feit dat hij op mijn veranda, met een wodka-cocktail in de ene hand en zijn kaki hoed in de andere, het probleem in alle rust stond te bespreken. Hij gaf logische aanwijzingen die zinnig leken en stelde bepaalde remedies voor. Zijn laatste opmerking bij zijn vertrek was karakteristiek voor zijn fatalistische houding: ‘Je hebt zeshonderd stuks vee. Tob niet als je er honderd kwijtraakt.’

Maar ik tobde toch. Ik wist nog steeds vrijwel niets van vee, maar ik zag wel dat het in deze verzwakte toestand vatbaar was voor allerlei ziekten waar het anders weerstand tegen zou hebben gehad. In dit geval was het de oostkustkoorts, een infectie veroorzaakt door teken die door buffels werden verspreid en waarvoor nog geen genezing bestond. Meer dan vierhonderd dieren waren dood voor Colin terugkwam en dat was voor mij een les die ik nooit zal vergeten. Ik besloot tot het aanplanten en verbouwen van veevoer dat ik kon inkuilen en achter de hand houden voor noodgevallen als deze. De wisselweiden op Engelesha moesten rust krijgen en ik vond dat we er maïs moesten verbouwen die we anders moesten kopen als voedsel voor onze werklui, Een deel van de maïs en de groene stengels konden worden ingekuild. We mochten nooit meer onvoorbereid door droogte worden overvallen.

Intussen kreeg ik steeds meer vervelende berichten over stropen. Een zekere mate van ‘gezond’ stropen is onvermijdelijk op een landgoed dat krioelt van wilde dieren en is omringd door nederzettingen waar alles is verdwenen. De Pokot aan onze noordoostgrens waren verschrikkelijk arm. Ze kenden Ol Ari Nyiro sinds onheuglijke tijden daar het vroeger hun grondgebied was geweest, waar zij runderen en geiten weidden. Af en toe spietsten ze een elandantilope voor het vlees en ik kon het nooit opbrengen om dat te veroordelen. Stropen op kleine schaal was echter nooit een probleem tot aan het einde van de jaren zeventig, toen een nieuwe factor alles veranderde. Somali-benden infiltreerden de Pokot en creëerden een markt voor ivoor en neushoornhoren. De prijs die ze voor een horen betaalden, betekende meer dan een jaarinkomen en de Pokot konden de verleiding niet weerstaan.

In die tijd hadden wij op onze ranch zestien mensen in dienst als particuliere bewakers. Het was hun taak, te voet over het terrein te patrouilleren en te zorgen dat niemand ongemerkt binnendrong. Ze waren zowel verantwoordelijk voor de veiligheid van het vee als van de wilde dieren. Dank zij hen kwam veeroof bij ons niet voor, wat een hele prestatie was op een terrein dat zo dicht bij het land van de Samburu lag, waarvan jonge krijgers volgens aanvaard gebruik op vollemaansnachten vee roofden. Onze bewakers waren overwegend met pijl en boog bewapend. De meesten van hen behoorden tot de Tharaka, een jagersstam die aan de rand van het nationaal park van Meru leefde, en ze kenden alle geheimen van het stropen en de jacht, want vroeger hadden ze zelf gestroopt. Ze waren klein en gespierd, gebouwd om urenlang sporen te volgen en snel weg te kruipen. Ze hadden moed en veerkracht, en Luka was hun baas. We hadden ook Turkana als bewakers, rijziger, langbenig, wilder, onvermoeibare lopers; Mirimuk was hun leider. Er waren ook een paar Somali, listig, ontwikkelder, en ongelooflijk dapper, onder leiding van Hussein Omar. Alleen deze drie leiders droegen geweren. Het werd al snel duidelijk dat zestien mannen, gewapend met pijl en boog, niet voldoende waren om de hele ranch afdoende te bewaken en een goed georganiseerd en bewapend stropersleger te verslaan.

Ik moest veel nieuwe dingen verwerken, afgezien van mijn persoonlijke eenzaamheid. Allereerst moest ik een juiste houding ontwikkelen tegenover het land waar ik plotseling verantwoordelijk voor was en waarvan de toekomst van mij afhing.

Veel oude vrienden in Italië vonden het een afschuwelijk idee dat ik moederzielalleen in hartje Afrika zat met een piepjonge zoon en een baby als enig gezelschap, zonder telefoon, zonder behoorlijke wegen, omgeven door duizenden hectaren wildernis waarin niet alleen wilde dieren loerden, maar ook mensen die zonder aarzelen iedereen doodden die tussen hen en hun prooi kwam. Veel mensen kwamen of schreven en smeekten me nog eens goed na te denken, de zaak met winst te verkopen en ‘naar huis’ te komen. Maar ik heb zelfs nooit overwogen weg te gaan. Ook niet in de donkerste uren van eenzaamheid, als de wachtende taken mijn krachten te boven leken te gaan en de dingen die ik in mijn eentje moest oplossen te vreemd en te ingewikkeld waren. Al was Paolo er niet meer, de gronden voor onze keuze bestonden nog steeds.

Mijn eerste symbolische beslissing had ik genomen toen ik Paolo in Laikipia liet begraven en hem niet terugstuurde naar Italië, zoals was verwacht. Ik wist dat ik, door hem te begraven in het land dat hij had liefgehad en uitgekozen, niet alleen zijn aanwijzingen opvolgde, wat op zich al voldoende reden zou zijn geweest. Het was ook een essentiële, expliciete bevestiging van mijn positie en mijn keuze: Laikipia en Ol Ari Nyiro waren ‘thuis’.

In Afrika vindt men het heel belangrijk dat de doden in hun eigen land te rusten worden gelegd. Je hoort thuis waar je voorouders begraven liggen en waar jij ooit ook zult liggen. Ik vond dat we, als we onze geboorteplaats dan niet kunnen kiezen, toch in ieder geval de plek moesten kiezen waar ons lichaam na onze dood zal rusten. Om die reden had ik de acacia geplant, de Afrikaanse boom bij uitstek en degene waar Paolo het meest van hield. Op een dag zouden de wortels zijn lichaam bereiken en zich ermee voeden, zodat het weer oprees uit het graf en deel werd van het landschap waar hij zo van had gehouden. Daarom had ik geen gevolg gegeven aan de aandrang om voor de geboorte van Paolo’s baby naar Europa te gaan. In het tijdsbestek van enkele maanden zou Paolo sterven, begraven worden en weer geboren worden in Afrika.

Ik had besloten in dit land te blijven. Uit alles bleek dat Emanuele op een gegeven moment in staat zou zijn de ranch te leiden op de verlichte manier zoals Paolo gewenst zou hebben. Zijn passie voor natuurwetenschappen was duidelijk geen voorbijgaande gril. Na zijn universitaire studie zou hij terugkomen met veel nieuwe ideeën en instrumenten om het gebied te ontwikkelen volgens de principes waarin Paolo en ik hadden geloofd: zorgvuldig evenwicht bewaren tussen ontwikkeling van de natuurlijke hulpbronnen en de bescherming van het milieu. De zorg voor het land woog zwaar voor mij. Als ik wegging, ontliep ik die verantwoordelijkheid en gaf ik mij gewonnen. Ik kon Paolo niet in de steek laten. Ik moest het een paar jaar volhouden voor Emanuele en ik had geluk dat Colin een competente, trouwe hulp was die ik respecteerde en vertrouwde. Allereerst moest ik echter een gedragslijn bepalen en ik besefte dat ik dat helemaal alleen moest doen. Op de omringende ranches in Laikipia werden de neushoorns in hoog tempo gestroopt en binnenkort zou er niet een meer over zijn, afgezien van de exemplaren in de weinige omheinde en beschermde reservaten die toebehoorden aan enkele toegewijde mensen. De meeste landeigenaren vonden dat de verantwoordelijkheid voor de overlevingskansen van wilde dieren niet meer bij hen lag. Sinds het jachtverbod van 1977 was de jacht een zaak van de overheid. Ranchers mochten maatregelen treffen om hun leven en bezit te verdedigen, maar de bescherming van wilde dieren op privé-terrein was niet langer strikt hun taak. Het was ook een bijzonder kostbare onderneming en het resultaat was onzeker.

Bij mijn komst wemelde Ol Ari Nyiro van het wild. Ik wilde dat beschermen, zelfs al was dat in theorie niet mijn taak en verwachtte niemand het van mij. Ik wilde het beschermen vanwege Paolo, vanwege Emanuele en vanwege mijn zelfrespect, want overal in de omstreek kon ik zien wat er gebeurde als ik het op zijn beloop liet. Aan de andere kant van de Engeleshaheuvel werd Colobus verdeeld in kleine shamba’s waar voor wild geen plaats meer was. Het cederwoud, de podocarpusbomen en de oude zwarte acacia’s waren omgehakt en tot houtskool verwerkt. Op de kale hellingen van de heuvels die ooit zo dicht begroeid waren met wilde bloemen en lianen vonden de colobus-aapjes en de zeldzame vogels geen nu sprookjesachtige schuilplaats meer. Overal werd maïs geplant. Golfplaten daken bespikkelden de geploegde velden waar buffels en antilopen elkaar vroeger verdrongen.

Als ik vertrok, zou dat hier ook gebeuren: waar moesten de dieren heen? Het bos van Engelesha was het enige grote inheemse bosgebied dat over was in dit deel van Laikipia. De verscheidenheid van planten op de ranch was uitzonderlijk dank zij het gevarieerde terrein. Ik vond het een onverdraaglijke gedachte dat dit onvermijdelijk en onherroepelijk verwoest zou worden door kolonisatie. Het idee die schoonheid voor geld te verkopen leek me niet alleen smerig en nodeloos inhalig. Het zou een laffe daad zijn, waaruit bleek dat ik het voorrecht daar te leven niet verdiende. Ik wilde hoe dan ook bewijzen dat ik mijn rentmeesterschap waard was. Ik zat op de top van de heuvel bij Mugongo ya Ngurue, keek tussen de ongerepte steilten van het Mukutan-ravijn door naar het Baringomeer en legde mijn hand tegen de ruwe stam van de oude, kromme acacia die hier aan de rand van de wereld groeide, als wachter over het wijde, stille, verheven natuurschoon. Dit landschap was hier lang voor onze komst geweest, het zou er nog zijn na mijn vertrek. Niet alleen had ik geen recht het te bederven, ik moest actief iets ondernemen om het te beschermen. Bijzondere voorrechten eisen hun tol, en dit was mijn erfenis.

De geboorte van mijn dochter had mijn leven opnieuw radicaal veranderd. Ze was ruim veertien jaar jonger dan Emanuele en die kloof was moeilijk te overbruggen. Bovendien waren er in die tijd na de dood van Paolo toch al zo veel dingen die een beroep op mijn tijd en energie deden en die ik niet kon ontlopen of uitstellen. Ik had nog steeds alle taken van huisvrouw en moeder en moest daarnaast de baby voeden en verzorgen. Zij kwam natuurlijk op de eerste plaats en omdat ik haar niet alleen wilde laten, kocht ik zo’n kangoeroeachtige buidel en nam haar overal mee naar toe, zoals alle Afrikaanse moeders deden. Ik besloot ook haar zo lang de borst te geven als de kinderarts voorstelde. Hij adviseerde twee jaar en toen ik de eerste schok te boven was, deed ik het zonder aarzelen; achteraf denk ik dat het een van de verstandigste beslissingen uit mijn leven was. Verder had ik Wanjiru in dienst genomen voor alle praktische kanten van de babyverzorging. Ze werd direct en definitief opgenomen in ons gezin. Op den duur leerde ze zelfs Italiaans en ging ze met ons op reis. Sveva aanbad haar als een tweede moeder.

Colin kwam terug van verlof en ik pakte zaken aan die geen uitstel meer duldden. Dank zij hem begon ik iets te begrijpen van vee en van de problemen van een ranch. Ik maakte mij de taal van de zakenwereld, het recht en de financiën eigen en leerde omgaan met zoiets vreemds als een balans. Maar vooral leerde ik beslissingen nemen die veel mensen betroffen en verreikende gevolgen konden hebben, zonder te kunnen vertrouwen op de steun van Paolo’s oordeel en ervaring. Maar er was een actieprogramma nodig ter bescherming van de dierenwereld en dat wilde ik tot iedere prijs realiseren.