30

 

 

De geluksslang

 

 

Ik woog het al, ging alles na,

De tijd die rest leek louter lucht,

Slechts louter lucht de tijd die vlood.

Bij een leven als dit past deze dood.

W.B. YEATS, An Irish Airman Foresees His Death, geciteerd in Emanueles dagboek

 

 

We hadden een heerlijke paasvakantie, met alle Douglas-Hamiltons die bij ons logeerden. We maakten ’s ochtends vroeg wandelingen met Oria, Iain en Luka in het spoor van neushoorns en we keken naar de olifanten die kwamen drinken bij het boomtopreservoir en bij Paolo’s Bekken op Kuti.

De boomtop was een simpele uitkijkpost die ik in de top van een grote gerardia had gebouwd, bij een pleisterplaats van olifanten. Je kon in de boom klimmen, hoog tussen de takken wegkruipen als een vogel in een nest en tussen de beschuttende bladeren ongezien kijken naar de dieren die beneden bij het waterreservoir kwamen drinken. De olifanten waren zo dichtbij dat je ze kon ruiken en in de diepe stilte van het middaguur hoorde je slechts hun zuigende slurven in het modderige water en hun zacht rommelende magen.

Op een ochtend vertrok Emanuele op zijn motor voor een bezoek aan Ferina, die een paar dagen met haar familie in Baringo logeerde, en kwam ’s avonds op de terugweg net binnen de ranch zonder benzine te staan. Hij riep ons op met zijn walkie-talkie, en samen met Saba ging ik naar hem op zoek met een jerrycan vol benzine. We vonden de motor midden op een pad, maar geen spoor van Erna. Ik kon zelfs zijn voetstappen in het stof niet ontdekken, alsof hij in rook was opgegaan. De avond viel al en overal waren luipaardsporen en signalen van olifanten. We zochten en riepen hem. Net toen ik me zorgen begon te maken, hoorden we gesmoord gegiechel. Emanuele zat op zijn gemak boven in de top van een grote Acacia gerardia een biertje te drinken en ons uit te lachen. Saba sprong achter op de motor en ik reed achter hen aan.

In de autolichten gloeiden de ogen van geheimzinnige wezens op. Met verwaaid haar, samen pratend en lachend in de majestueuze Afrikaanse nacht vol schimmen en schaduwen, vormden de jongelui een onvergetelijk toonbeeld van jeugd, bevoorrechting en vrijheid.

De volgende dag maakte ik voor de lunch een reusachtig paasei voor Sveva en chocoladekonijntjes voor iedereen. Oria maakte foto’s van Emanuele, die aan het hoofd van de tafel op Paolo’s vroegere plaats zat met Sveva op schoot, en met Saba en Dudu die ieder een stuk of vijf verschillende onschadelijke groene grasslangen en zandslangen vasthielden en allebei een paar slangen om hun hals gekronkeld droegen.

We gingen voor een barbecue-picknick naar de beek bij de Mukutanbron. Onderweg zagen we een zwerm gieren bij een plek vlak langs de weg, waar we een jonge elandantilope vonden die zojuist door een leeuw was gedood. Emanuele en Luka sneden het lendestuk voor ons eruit en de rest lieten we liggen voor de leeuw. Emanuele was op zijn blauw met gele Yamaha en Oria nam foto’s van hem toen hij de auto inhaalde, ’s Avonds merkte ik dat de jongelui iets in de zin hadden, Kipiego en Rachel kwamen grinnikend binnen en brachten me op een zilveren schaal een rond chocoladetaartje dat een olifantekeutel met cacao en gekleurde suiker bleek te zijn, versierd met bloemen.

Aan het eind van de avond dansten Emanuele en de meisjes, die er prachtig uitzagen in hun strakke catsuits met tijger- en luipaarddessins, over de cederhouten balken van de zitkamer op de muziek van ‘Cat’s People’ en van Emanueles favoriete cassettebandje uit die tijd, ‘Heat of the Moment’. Iain, Oria en ik, de oudere generatie op de begane grond, droegen ruime kaftans, lachten en maakten foto’s van de lenige jongelui die daarboven dansten. Ogenblikken van onvergetelijk geluk.

Tijdens het ontbijt op Paasmaandag hoorden we op onze interne radio-omroep een schokkend bericht: Jack Block was omgekomen bij het vissen op forel in een rivier in Chili, waar Jeremy tegenwoordig woonde. Zijn lichaam was niet gevonden en niemand wist of hij was verdronken of een beroerte had gekregen. Jacks broer Tubby was met zijn vrouw Aino nog maar een paar dagen geleden in Laikipia geweest voor Paolo’s gedenkdag. Jack, betrokken bij natuurbescherming en toerisme, was een bekend figuur in het land en werd door Europeanen en Afrikanen gelijkelijk bewonderd en gerespecteerd. Het was moeilijk te geloven dat zo’n sprankelend, belangstellend, meelevend en trouw mens als hij zo’n wonderlijke, dramatische dood had gevonden in een ver land.

Het bericht schokte iedereen en wierp een schaduw over onze dag. Het herinnerde mij weer aan de dunne lijn die ons scheidt van de verdwijning in het niets. Het stemde mij nadenkend en de verdere dag waren we allemaal stil. Ik besloot de volgende dag naar Nairobi te rijden om Tubby te condoleren.

’s Middags vroeg Emanuele me om met hem te gaan vissen en hij reed me naar het grote bekken. Ik was nog steeds bedrukt en bleef ten slotte aan de oever zitten toekijken hoe hij uitwierp en snel de ene na de andere zwarte baars ophaalde.

Terwijl ik op de rotsige rode aarde zat, sprak ik tegen hem over de kortstondigheid van ons verblijf op aarde en over het belang van leven in het hier en nu. Ik praatte over Paolo en zijn gevoelens voor dit gebied, over ons streven het evenwicht tussen wilde en tamme dieren te bewaren. Ik vertelde hem weer over mijn testament, voor het geval mij iets overkwam. Hij luisterde zwijgend en leek op te gaan in het vissen; hij was zo stil dat ik bijna dacht dat hij niet luisterde. Toen ik uitgesproken was, schoof hij de hengel in, legde hem neer en kwam naar me toe. Hij ging vlak voor mij op zijn hurken zitten, keek me recht aan en zei ernstig: ‘Prima, Pep. Ik heb het gehoord. Nu wil ik jou graag vertellen wat ik zou willen dat jij deed als ik het eerst doodga.’

De zon zonk achter het bekken en in de avondschemering kon ik zijn ogen niet zien. Een zwerm pelikanen landde met uitgestoken poten in het nauwelijks rimpelende water, balancerend met wijde, witte vleugels.

‘Jij gaat niet dood. Je bent zeventien.’ Zelfs ik vond het zwakke verweer nietszeggend klinken.

Hij negeerde mijn interruptie. ‘Ik wil graag dicht bij Paolo worden begraven. Ik zou ook graag een gele koortsboom op mijn graf willen hebben. Wat de muziek betreft: de Bolero van Ravel. Onder mijn hoofd dat kussen dat je voor me hebt gemaakt met nee, pep erop geborduurd. Champagne op mijn gedenkdag. En zoals jij net tegen mij zei, wil ik ook graag dat je verder leeft en voor Sveva zorgt.’

Met mijn geest bevangen in vrees kon ik alleen maar beseffen dat hij hier tevoren over had nagedacht. Een vis sprong op boven de gladde waterspiegel van het meer. Luid kwetterende vogels kondigden de naderende stilte van de nacht aan. Mijn stem klonk hol en ik kon slechts fluisteren: ‘Waar zou jij, op jouw leeftijd nou aan kunnen sterven?’

Even verlichtte een onverwachte glimlach zijn gezicht en in die seconde wist ik wat hij zou zeggen. Hij kneep me in mijn hand als om me gerust te stellen. Zijn stem was kalm, geduldig, met een vleugje ironie alsof hij een kind iets vanzelfsprekends moest uitleggen. Hij koos Swahili, alsof die exotische taal passender was bij een exotische dood: ‘Nyoka tu.’’ (‘Gewoon een slang.’)

Hij stond op. Ik staarde naar zijn lange, blote benen die bijna tot de knieën in motorlaarzen staken. Het was me nog niet opgevallen dat hij in de afgelopen maanden zo lang was geworden. In de stilte voor de nacht viel het duister snel en veegde grijzen en zwarten over wat zojuist nog vloeibaar goud en tintelende warmte was geweest. Het leek of in de hele wereld alleen hij en ik waren overgebleven. Ik rilde. ‘Alsjeblieft niet. Ik overleef het niet als jij sterft.’

Hij pakte de hengel en de vis op en begon naar de auto te lopen. Ik voelde dat hij glimlachte. ‘Nee, Pep. Jij overleeft alles. Jij redt het wel. Laten we deze vis schoon gaan maken.’

Een antwoord bestierf op mijn lippen. Zwijgend reden we naar huis.

Na het intense weekend leek iedereen vermoeid. Emanuele schreef zoals gewoonlijk in zijn dagboek, zijn slanke, gespierde benen in een strakke spijkerbroek voor zich uitgestrekt. Het witte hemd met een open, ronde kraag en een blauw vest accentueerden zijn jonge, krachtige hals. Oria maakte aan tafel nog een paar foto’s en legde bij flakkerend kaarslicht zijn ernstige ogen vast en de donkere stralenkrans van zijn haar.

De volgende dag vertrokken de Douglas-Hamiltons naar de kust. Emanuele reed hen naar de landingsbaan en ze vlogen voor het gebruikelijke afscheid terug naar Kuti, laag over Paolo’s graf cirkelend en op mij toe. Ik kende Iains trucje om mij plat op mijn buik te laten vallen en was veiligheidshalve met mijn rug tegen de hoogste petria gaan staan, vanwaar ik wuivend kushandjes wierp naar hun vier lachende gezichten.

Ik reed rechtstreeks naar Nairobi om Tubby op te zoeken. Jacks lichaam was ten slotte gevonden en hij bleek uiteindelijk aan een hartaanval te zijn overleden. Misschien had de grootste forelvangst uit zijn leven zijn vissershart te zeer verblijd. Later in de maand zou er op Longonot Farm in Naivasha een herdenkingsdienst worden gehouden. Ik beloofde dat ik daarheen zou gaan en reed nog diezelfde dag terug naar Laikipia. Ik voelde me onrustig, alsof er gevaar dreigde, en wilde bij mijn kinderen zijn.

Alles leek in orde, maar de volgende ochtend vertelde Emanuele dat zijn wijfjescobra was ontsnapt. Hij maakte zich zorgen omdat ze aan een of andere mondziekte leed, en was vastbesloten haar te vinden.

Ik zat te spelen met Sveva, een rond, blond engeltje, toen hij over het gazon naar ons toe kwam, en ik zag aan zijn gezicht dat er iets was gebeurd dat hem van streek bracht. Over zijn schouder hing een slang die er slap en dood uitzag. Het was de cobra, groter en dikker dan ik me had voorgesteld.

‘Ik heb haar gedood,’ verklaarde Emanuele zakelijk maar met een ondertoon van spijt. ‘Mapengo en ik probeerden haar uit te roken uit het hol waar ze zich had verstopt, maar we misrekenden ons met de rook en ze is gestikt. Haar hart staat stil. Ze is morsdood. Mijn schuld.’

Dikwijls kon ik voorzien wat Emanuele zou gaan zeggen. Nu zag ik een gedachte door zijn hoofd flitsen en ik wist dat hij terugdacht aan een voorval van een paar dagen geleden. Colin had een jong kalf gereanimeerd door met een pijp lucht in zijn longen te blazen. Wij waren erg onder de indruk en Emanuele had massa’s vragen gesteld. Nu stond hij plotseling stil met een vastberaden uitdrukking op zijn gezicht en liep toen in de richting van het huis, met de slang als een natte handdoek om zijn nek geslingerd. Over zijn schouder zei hij: ‘Ik pak een van die zilveren rietjes van jou van de bar. Die je voor de Pimm’s gebruikt. Ik ga proberen haar te reanimeren.’

Ik sloot vermoeid mijn ogen. Hier leek geen einde aan te komen. Maar Emanuele wist zelfs zoiets absurds als het reanimeren van een spugende cobra door mond-op-mondbeademing als een volstrekt normale onderneming te presenteren. Hij voelde mijn ongenoegen, stond even stil en kwam een paar passen terug om me gerust te stellen. ‘Ze heeft heus geen speeksel meer over. Ze heeft net vanuit het hol gespuugd, op mijn bril.’ Hij wees naar de beschermbril die om zijn nek hing, besmeurd met grijs, kleverig speeksel. Ik huiverde.

Toen hij even later terugkwam, zag ik dat het hem was gelukt. Zijn gezicht straalde, in een metamorfose zoals je die nooit bij een ander zag. Hij legde mij uit hoe het hart weer was gaan kloppen en hoe opgetogen hij zich had gevoeld omdat hij haar weer tot leven had kunnen brengen. Die avond beschreef hij het verhaal gedetailleerd in zijn dagboek en besloot met: ‘... en als ze blijft leven, noem ik haar Bahati, “Geluksslang”, want ze is teruggekomen van de dood.’

Met de slang was het gelukt.