18

 

 

Pembroke

 

 

Ik heb vriendjes gehad, ik had kameraden,

In mijn kinderjaren, in mijn vrolijke schooltijd, –

Allemaal zijn ze verdwenen, de oude vertrouwde gezichten.

CHARLES LAMB, The Old, Familiar Face

 

 

Om bij Paolo te kunnen zijn en met mijn taken vertrouwd te raken, moest ik iets doen dat voor een Italiaanse moeder wezensvreemd en uiterst pijnlijk is: ik moest Emanuele naar kostschool sturen. Hij was pas negen jaar oud en dit was een van de moeilijkste beslissingen in mijn leven. Emanuele was een ongewoon teruggetrokken jongetje met een rijke intelligentie en hobby’s waarvoor hij verzamelingen, boeken, papieren, een typemachine en veel ruimte en tijd nodig had. Zijn kamer was zijn koninkrijk en hij bracht er veel tijd door met lezen en met het herordenen van zijn collectie porseleinslakschelpen. Het was een pijnlijk idee dat hij zonder enige afzondering op een zaal zou moeten slapen en alleen een kastje had om al zijn spullen in op te bergen. Het besef dat er daar niemand zou zijn om zijn vragen te beantwoorden en de natuurlijke nieuwsgierigheid van zijn rijke geest te voeden, hield me ’s nachts uit mijn slaap; toch was er geen andere oplossing. Mijn stiefdochters waren een paar jaar ouder: Livia zat al in Nakuru op kostschool, met Carletto’s dochter Luisa, en Valeria, de oudste, logeerde door de week bij een vriendin in Nairobi en kwam in het weekend met mij mee naar de ranch. Emanuele was te jong om alleen thuis achter te blijven: het kon niet anders.

De school lag in Gilgil, aan de voet van de steile rotswand die oprees naar de Kinangop. Hij bestond uit een reeks grijze natuurstenen gebouwen op een ruim terrein en lag vlak bij een rivier aan de spoorlijn. Sinds de school in de vroege jaren twintig was gesticht, hadden generaties pioniers hun zonen daarheen gestuurd. Het wapen bestond uit een rode duif op een blauw veld. Postduiven waren de grote liefde geweest van de stichter van de school, een zekere meneer Pembroke, en in het verleden werden ze door het schoolteam gebruikt om wedstrijduitslagen terug te sturen naar Gilgil. Het motto was in Emanueles tijd nog steeds het oorspronkelijke, schaamteloos arrogante: Anglus, in Africa sto.

Emanuele bracht daar drie jaren door, misschien zijn laatste kinderjaren. Verdwenen was de vrijheid om te kiezen hoe hij zijn tijd doorbracht, wat hij aantrok, wat hij at. Toen ik hem zag in zijn saaie, suffig grijze uniform, met zijn onflatteus kort geknipte blonde haar, werd ik overvallen door een gevoel van wanhoop en verlies, van falen en schuld dat ik nooit meer vergeet. Voor het eerst liet ik hem achter onder de hoede van vreemden, een treurig jongetje dat zich groot hield, verloren in een menigte van identieke ongelukkige jongetjes, naar me wuivend uit de donkere deuropening van de kapel waar ze zich op bevel van de bel hadden verzameld.

Diezelfde avond, weer thuis, zat ik in zijn kamer waar ik zijn aanwezigheid miste en schreef in het Italiaans in mijn dagboek:

 

En toen... vertrok ik. De motor rook scherp naar verbrande benzine. De zon was al onder. Een bel rinkelde bevelend en riep de kinderen. Je was verdwenen, mijn kleintje, gekneveld in je veel te grote, grijze blazer, met je veel te korte haar en je veel te grote ogen nog vol kleinejongensdromen... met welk recht liet ik je achter in die anonieme tuin... in je bed, waar ik vannacht zal slapen, hangt je kindergeur nog, en ik hou van je.

 

Maar achteraf gezien heeft Emanuele op Pembroke toch iets gevonden dat hij als enig kind in de beschutting en bescherming van ons en ons huis misschien nooit had verworven: onafhankelijkheid, leiderscapaciteiten, het vermogen zich te handhaven en te overleven in een vreemde, onverschillige en wellicht vijandige wereld, en vooral het zelfvertrouwen van iemand die zich op eigen kracht weet te redden en die in staat is zelfstandig vrienden te maken en op te vallen in een volstrekt nieuwe omgeving. Aan het einde van het eerste seizoen vroeg ik Emanuele hoe het hem was vergaan en ik beloofde hem dat ik een andere oplossing zou zoeken als hij echt te ongelukkig was geweest. Emanuele gaf toe dat hij niet gelukkig was geweest en vaak heimwee had gehad. ‘Maar,’ voegde hij er met karakteristieke eerlijkheid en trouwhartigheid aan toe, ‘het eerste seizoen is altijd het moeilijkste. Ik had geen enkele echte vriend en weet je, alles was zo anders dan thuis. Ik wil liever nog een tweede seizoen proberen om te zien hoe het gaat.’

Ik heb altijd gevonden dat je iemands eigenschappen kunt aflezen aan de eigenschappen van zijn vrienden: Emanuele had altijd oudere, rustige, aardige jongens om zich heen. Een van hen was Charlie Mason, die later hoofdmentor van Pembroke werd. Zijn ouders woonden in Kilifi en daar zij hem dikwijls niet konden ophalen voor een korte vakantie, bracht hij die gewoonlijk bij ons in Laikipia door. Emanuele en hij konden bijzonder goed met elkaar opschieten, ze hadden dezelfde hobby’s, zoals paardrijden, zeilen en vissen. Met zijn vriendelijkheid, beleefdheid, loyaliteit en opgewektheid was Charlie een volmaakte gast en het was een genoegen hem te logeren te hebben. Hij is nu officier bij de Royal Navy en houdt nog steeds contact; hij stuurt ansichtkaarten uit de vreemdste oorden of foto’s waarop hetzelfde jonge, aardige gezicht - weinig veranderd in de loop der jaren, al is het lichaam ongeveer twee meter lang geworden – vrolijk grijnst onder de pet van zijn marine-uniform.

Om Emanuele meer vrijheid te geven, stuurde ik zijn grijze paard Cinders van de ranch naar hem toe, ook al betekende het dat andere kinderen tijdens de lessen op hem zouden rijden. Emanuele vond dat niet erg en zo kon hij in zijn vrije tijd over het terrein galopperen. In die tijd waren de regels op Pembroke zeer streng, en ouderbezoek was nooit toegestaan buiten de ou-derdagen, ongeveer eens in de twee maanden. Dit was vooral smartelijk als ik naar Laikipia reed en langs de school kwam; het was een ware kwelling om voor het gebouw langs te rijden en hem niet te mogen opzoeken, met name op zaterdag- of zondagmiddag als ik wist dat hij geen les had. We ontwikkelden een onschuldig trucje om het leven gelukkiger te maken. Een van de paardeweitjes lag aan de weg naar Gilgil naast de spoorbruggen en had een houten hek. Hoewel hij niet van het terrein af mocht, kon Emanuele tot dat hek rijden en we besloten dat ik boodschappen of kleine cadeautjes zou verstoppen onder een steen bij de linkerpaal. Ik kon echter in de wijde omtrek geen steen van fatsoenlijke omvang vinden en nam er uiteindelijk een mee uit Nairobi, een grijze steen die me volkomen misplaatst leek en verschrikkelijk opzichtig op de roodachtig gouden zandgrond van Gilgil. Soms waren er andere mensen en moest ik een tijdje wachten voor ik mijn pakjes kon verstoppen. Maar al met al voldeed het systeem en dit opwindende geheimpje fleurde Emanueles monotone leven een beetje op en verzachtte mijn pijn wat.

 

Emanueles succes op school bezorgde hem enkele privileges, waarvan het meest gewaardeerde was dat hij naar huis mocht schrijven in het Italiaans, om zijn uitmuntende beheersing van die taal te bewaren. Zo kon hij in volle vrijheid en zonder censuur precies schrijven wat er aan de hand was. Hoewel Emanuele in het algemeen te welgemanierd was om kattekwaad uit te halen, schreef hij dikwijls dat hij ‘tikken’ had gekregen, de milde lichamelijke straf die op al dergelijke scholen nog gebruikelijk is. De reden daarvoor was vrijwel onveranderlijk ‘wegens het houden van slangen in het kastje’. Maar toen er een nest pof-adders onder het dak werd ontdekt, kwamen de leraren zelf vragen of Emanuele ze wilde weghalen en weldra werd hij de erkende ‘deskundige’ voor alles wat met reptielen te maken had.

Toen Emanuele later terugdacht aan de tijd op Pembroke schreef hij, onder het kopje ‘Mijn eerste slangen’:

 

Indertijd zat ik op Pembroke, een kostschool in Gilgil, een stadje 150 km ten noordwesten van Nairobi. Daar waren heel wat slangen, maar ik kon er maar weinig vangen en moest ze van de leraren weer loslaten. Een van de eerste exemplaren was een gestreepte skaapstaker, een veel voorkomende weidesoort die ik in mijn pet ving op het sportveld. Skaapstakers waren zeer talrijk in de buurt van Pembroke en ik zag er nog veel... Ik heb ook een slakkeneter gevonden, een kleine, handelbare slang die jammer genoeg uit het kastje ontsnapte, en een paar minder interessante slangen, zoals huisslangen en jonge ringslangen. Ik weet nog dat de directeur mijn klas op een zonnige ochtend tijdens een les meenam naar de golfbaan. Bij het oversteken van een strook met hoog gras maakte hij een buitengewoon spectaculaire sprong van een meter de lucht in, net als de lange, bruine slang waar hij op had getrapt... Er werden op Pembroke heel wat pofadders gedood, onder andere een die een cricketwedstrijd verstoorde door tussen de benen van de scheidsrechter door te glippen... er was niet veel van over toen de cricketbats ermee klaar waren...

 

Na het derde seizoen bracht Emanuele zelfs trots een bijzonder cadeautje voor me mee: een geprepareerde pofadderhuid met een perfect patroon, die nog steeds in mijn slaapkamer in Laikipia aan de boekenplank hangt.

Pembroke House was al met al een positieve ervaring in Emanueles leven en jaren later refereerde hij met karakteristieke gelijkmoedigheid en een glimp van pret aan die tijd als ‘helemaal niet slecht voor een gevangenis’.