Vierenveertig

Politiebureaus door de hele stad hebben anonieme tips binnengekregen van mensen die zeggen dat ze Elizabeth Holland hebben gezien op de meest uiteenlopende plaatsen: bij een slager aan Ludlow Street, op de Brooklyn Bridge, rijdend in een koets door het park, gekleed in een rijbroek en hoge hoed. Dit zaait nog meer twijfel over de belachelijke geruchten dat ze nog leeft.

– VAN DE VOORPAGINA VAN DE NEW YORK IMPERIAL, 31 DECEMBER 1899

HET WAS EEN DRUKTE VAN BELANG OP HET CENTRAAL station. Overal liepen mannen en vrouwen gekleed in dikke winterkleding en beladen met reisbagage. De vele lange, glanzende banken in de wachtkamer van het station zaten helemaal vol en de oren van Will en Elizabeth tuitten van alle omgeroepen vertragingsberichten en het geschreeuw om kwijtgeraakte familieleden. Het was helemaal geen rustige dag om te reizen, zoals Snowden had beweerd. De mannen die in de stad werkten, haastten zich naar huis naar hun families, en degenen die hiernaartoe waren gekomen om te feesten maar al blut waren voor het nieuwjaarsfeest, keerden beschaamd terug naar huis. Ondertussen werd de stad overspoeld door feestvierders uit de omliggende steden. Het afscheid nemen van haar familie had veel te lang geduurd en nu moesten ze zich haasten. Mevrouw Holland had gewaarschuwd dat ze discreet moesten zijn en vooral niet de aandacht moesten trekken, maar Will en Elizabeth Keller merkten nu dat ze zelfs in de drukte van alle aankomsten en vertrekken nog straalden van geluk en elkaars hand stevig vasthielden.

Er was bijna een nieuw jaar aangebroken en er lag een nieuwe toekomst voor hen in het verschiet. Ze vertrokken om hun geluk elders te beproeven, maar dit keer wisten ze zeker dat alles goed was thuis en dat ze de zegen hadden van de familie van de bruid. Ze was een bruid, bedacht Elizabeth zich terwijl Will haar hand vastpakte en haar door de mensenmassa meetrok naar het perron met het koepeldak van glas en ijzer. Hij draaide zich naar haar om en glimlachte – zomaar, nam ze aan, of misschien om alles wat er was gebeurd – en ze kon niet anders dan met hem mee lachen. Terwijl ze lachte, gooide ze haar hoofd naar achteren en gleed de kap van haar mantel af. Ze reikte omhoog en streek over haar hoofd. Ze had haar hoed in de reiskoffer gedaan en haar haar werd slechts bedekt door wat kanten versiersels. Ze liet Wills hand los en bleef staan, zodat ze haar kap weer op kon doen. Op dat moment hoorde ze haar naam – haar oude naam, zoals ze vroeger werd genoemd – en draaide ze zich om.

‘Juffrouw Holland, juffrouw Holland!’

Ze keek rond, nog steeds met een trotse glimlach op haar gezicht. Toen herinnerde ze zich dat men haar helemaal niet mocht zien. De mensenmassa week opzij en er kwamen een aantal politiemannen op haar af. Will stond achter haar en ze voelde zijn handen op haar lichaam, één op haar zij en de ander op haar schouder. Ze rook zijn schone huid, met een vleugje Pears zeep, terwijl zijn wang langs de hare streek.

‘Rennen,’ fluisterde hij. ‘Je moet ervandoor. Ren naar de trein. Ik kom achter je aan.’

Toen pas realiseerde ze zich dat ze alle reden had om bang te zijn. En even later was ze dat ook. Ze voelde de angst als een brok in haar keel en er liepen koude rillingen over haar rug. Toen draaide ze weer om naar het perron, waar nog steeds een grote mensenmassa stond, en stortte ze zich ertussen. Overal om haar heen stonden mensen, maar ze wrong zich erdoor. Ze werd verder gedreven door haar paniek tot ze geroep hoorde dat harder en feller klonk bij ieder woord.

‘Halt!’ hoorde ze.

‘Stop!’

‘Blijf staan!’

Ze bleef rennen tot ze de schoten hoorde. Ze waren zo hard dat ze even dacht dat ze vlak naast haar oren waren afgevuurd. Ze klonken verschrikkelijk monotoon en echoden veel te lang door. Toen het geknal voorbij was, kon ze amper ademhalen. Iedereen om haar heen stond doodstil. Ze draaide zich weer om, langzaam dit keer, en begon terug te lopen over het perron, waar nu gegil klonk. Ze lette totaal niet meer op haar afgevallen kap en ze hield haar hand krampachtig voor haar mond.

Ze begon sneller te lopen, naar de plaats waar ze Will voor het laatst had aangeraakt. Met een verschrikkelijk voorgevoel kwam ze dichterbij. Hij lag op de grond en zijn overhemd was helemaal aan flarden gescheurd. Om hem heen ontstond een steeds groter wordende plas bloed. De politiemannen stonden er nog, maar nu achter een haag van getrokken pistolen. Ze kon het bloed al ruiken, nog voor ze naast hem op de grond neerknielde. Nog voor ze werd verstikt door de geur en door haar eigen tranen.

‘Will,’ zei ze, happend naar adem.

Hij had zijn ogen dicht, maar deed ze nu open. Ze zag dat ze een fletse blauwe kleur hadden en vol angst stonden. Hij keek rond, op zoek naar haar, en greep toen haar hand vast. Ze wist dat hij haar zag en ze kon zien dat de angst uit zijn ogen was verdwenen.

‘Ik hou van je,’ zei hij.

‘Ik hou van jou,’ antwoordde ze.

‘Ik hou van je,’ herhaalde hij ijzig kalm. Het enige wat ze kon doen, was haar woorden herhalen. ‘Ik hou van jou,’ herhaalde ze keer op keer. Ze zou nooit weten hoe vaak ze het had gezegd. Ze had ongetwijfeld maar een paar seconden zo naast hem gezeten, maar dat zou ze nooit zeker weten. De hele situatie was zo onvoorstelbaar, dat de tijd wel stil leek te staan. Ze herinnerde zich dat ze zijn oogleden weer zag dichtvallen en dat dat het moment was waarop ze iemands handen om haar heen voelde. Haar jurk was helemaal doorweekt van het bloed en ze voelde zich te zwak om nog iets te zeggen. Ze werd weggedragen door die ruwe mannenhanden, dwars door de menigte. Haar naam – haar oude naam – werd keer op keer herhaald door de mensen die zich om haar heen hadden verzameld.

Ze vroegen haar of ze in orde was. Ze wilden weten wat er met haar was gebeurd. Maar haar blikveld begon te versmallen en ze voelde zich helemaal slap worden, en toen werd alles zwart.