Vierentwintig
Eigendom is altijd een rekbaar begrip geweest – vraag dat maar aan de vrouw van een belegger op Wall Street, die haar uitnodigingen uitschrijft zittend aan de oude secretaire van Marie Antoinette, de befaamde echtgenote van koning Lodewijk XVI.
– MEVR. L.A.M. BRECKINRIDGE,
DE WETTEN IN WELOPGEVOEDE KRINGEN, 1894
DE CONDUCTEUR BLIES OP ZIJN FLUIT EN OVERAL OP het perron klonk de kreet: ‘Iedereen aan boord!’ Will en Elizabeth zaten binnen in de eenvoudige houten wachtkamer in het kleine bergdorpje waar ze waren uitgestapt. De bankjes om hen heen werden leeg achtergelaten en hoeden werden ijlings meegegrist door reizigers die zich haastten naar het sjokkende ijzeren beest dat op het punt stond weer te vertrekken. De tafel waar Will en Elizabeth aan zaten, was behoorlijk wankel. Telkens wanneer een van hen nerveus een elleboog op het ongeverniste blad legde, dreigde er limonade over de randen van hun glazen te morsen. Eindelijk reed de trein het station uit. Alle ramen trilden in hun sponningen, maar Elizabeths gedachten werden er weer enigszins door gekalmeerd.
Will stond als eerste op en liep naar het raam, waar hij de tijd nam om het hele perron te bekijken en alle mensen die waren achtergebleven. Hij wachtte tot de stoom was opgetrokken en draaide zich toen weer om naar Elizabeth. Ze had zich gewikkeld in de camelkleurige reisdeken met flanellen voering die ze ook om had gehad op de dag dat ze uit New York was vertrokken. Hij strekte zijn lange, gespierde armen uit boven zijn hoofd, pakte toen het lange haar in zijn nek bijeen en stopte het weg in de kraag van zijn geruite overhemd. Hij floot opgelucht en wierp haar een glimlach toe die zijn rechte, sterke tanden ontblootte. ‘Hij is weg, Lizzie,’ riep hij uit, ‘dus je hoeft niet meer zo angstig te kijken.’
Elizabeth probeerde te glimlachen. Ze stond op en liep naar hem toe. Toen keek ze uit het raam, alsof ze het eerst met eigen ogen wilde zien voor ze Will kon geloven. Ze voelde zich wel wat minder angstig, maar ze maakte zich nog steeds zorgen. Aan de andere kant van de wachtkamer ruimden de verkopers van de eettentjes, die taart en broodjes kip hadden verkocht, hun spullen weer op. De krantenverkoper telde zijn geld.
‘Gelukkig maar,’ zei ze uiteindelijk en ze wenste dat ze wat opgeluchter had geklonken.
‘En nu hebben we twaalf uur de tijd voor de volgende trein komt. Net genoeg tijd om een klein trouwkapelletje te vinden en een boterbriefje te halen, dacht ik zo.’ Will lachte, hoewel ze wist dat hij het deels wel echt meende. Dat moment in New York waarop hij voor haar op de knieën was gegaan en haar ten huwelijk had gevraagd – vlak nadat ze was verloofd met Henry – lag nog vers in haar geheugen.
‘Je zou officieel mevrouw Keller kunnen worden, nog voor we weer op de trein stappen.’
Elizabeth keek naar de grond en slikte moeizaam. Een paar dagen geleden had ze dit een heel romantisch idee gevonden, nu herinnerde het haar weer aan alle oude gevoelens. Aan het schuldgevoel uit de tijd dat Will zo charmant en trouw was geweest en zij de hypocriete lieveling was van de elite van New York. Ze stak haar hand in haar zak en vouwde haar vingers rond de ring.
‘Of we kunnen in zonde blijven leven,’ voegde hij er zachtjes aan toe, hoewel er nog steeds een vleugje humor doorklonk in zijn stem.
‘Nee, ik –’
‘Wat is er?’
‘Ik heb gewoon geen idee wat we zullen aantreffen in New York. Hoe moeder er werkelijk aan toe is en wat voor problemen Diana zich nu weer op de hals heeft gehaald.’ Elizabeth moest haar ogen dichtdoen om te voorkomen dat ze in huilen zou uitbarsten. Met haar ene hand trok ze de deken dichter om zich heen en met haar andere hand kneep ze nog harder in de ring. ‘Ik heb me de meest verschrikkelijke dingen in mijn hoofd gehaald. En ik maak me zorgen om het geld. Wat als we daar aankomen en ze bijna uit huis worden gezet en ze geen medicijnen kunnen betalen en –’
‘Stil maar. Je hebt toch helemaal geen reden om te denken dat het zo erg is? Alles wat we weten, hebben we uit de krant en je weet dat die de zaken altijd overdrijven. En bovendien, ik heb wel wat geld.’
‘Dat weet ik, maar Will…’ Elizabeth keek hem aan en wendde toen haar ogen af naar de ruwe houten vloer. Met haar vingers streek ze over de tafel waar ze net aan hadden gezeten. ‘Er is iets waar ik je nog niets over heb verteld. Iets wat ik wilde verkopen, in Oakland. Iets wat mijn familie misschien kan helpen.’
Ze keek weer op naar Will, die haar afwachtend aankeek. Het was stil om hen heen, buiten het geklets van de krantenverkoper en het limonademeisje in de verte.
‘Mijn verlovingsring.’ Haar stem brak toen ze dat woord uitsprak. ‘Van Henry Schoonmaker.’
Elizabeth had die naam niet meer hardop uitgesproken sinds ze uit New York was vertrokken. Ze vond het vreselijk om het nu wel te moeten doen, en aan Wills gezicht kon ze duidelijk zien dat hij het ook niet bepaald plezierig vond.
‘O,’ was het enige wat hij zei.
In de hoop dat hij zich geen rare dingen in zijn hoofd zou halen over haar en Henry voegde ze er haastig aan toe: ‘Niet omdat ik hem wil houden, Will, maar omdat hij veel geld waard is, omdat ik dacht dat we het misschien nodig hadden en omdat ik niet wist of ik je wel ooit zou terugvinden en…’ Haar stem stierf weg. ‘Maar ik heb je wel gevonden.’
‘Ik had je nooit laten ronddwalen.’ Will had haar nog steeds niet aangekeken en had zijn kaken stijf op elkaar geklemd, waardoor de aders in zijn nek opzwollen.
‘Dat weet ik,’ antwoordde Elizabeth. Ze wou dat haar stem niet zo zwakjes klonk, maar ze kon er niets aan doen.
‘Ik ben niet boos, Lizzie, wees maar niet bang. Het is alleen niet zo prettig om daaraan te worden herinnerd. Ik was graag degene geweest die jou die ring had gegeven.’
Het was laat in de middag en het licht dat aan beide kanten van de wachtkamer naar binnen scheen, was koel en somber. Maar ondanks dat merkte Elizabeth dat ze weer straalde als vanouds. ‘Ik vind die ring niet eens mooi.’
‘Echt niet?’ Nu keek Will haar aan, en ze zag dat hij op het punt stond te glimlachen.
‘Nee.’ Ze pakte zijn handen en begon met haar armen te zwaaien om hem op te vrolijken. ‘Ik zou hem in de rivier hebben gegooid samen met mijn oude leventje als ik niet zo praktisch was ingesteld. Maar dat ben ik wel en daarom wil ik de ring verkopen. Voor het geval mijn familie het geld nodig heeft. Gewoon voor het geval dat.’
Er was een lachrimpel verschenen op Wills gezicht, van zijn neus tot zijn linkermondhoek. Zijn grote handen hielden haar tere handjes stevig vast en ze zwaaiden nog een paar keer met hun armen heen en weer, denkend aan wat ze nog allemaal zouden doen samen. ‘Ooit zal ik een ring voor je kopen die je wel mooi vindt.’
‘Dat weet ik,’ fluisterde Elizabeth. ‘Ik weet dat je dat zal doen.’
‘Maar laten we nu eerst die ring gaan verkopen, dan zijn we er maar vanaf.’ Will liet haar handen los en sloeg een arm om haar schouder. Vervolgens leidde hij haar naar de deur aan de andere kant van de wachtkamer. De deur die niet naar het perron leidde, maar naar het dorp. ‘Dan hoef je je geen zorgen meer te maken en krijg je ook geen rimpels in dat mooie gezichtje van je.’
‘Maar hoe weten we waar we heen moeten? We zijn hier nog nooit geweest,’ zei Elizabeth toen ze al op weg waren naar de deur.
‘Alle stations zijn hetzelfde,’ antwoordde hij en hij klonk weer net zo vrolijk als altijd. ‘Omringd door cafés en lommerds, zodat wanhopige mensen die er zo snel mogelijk vandoor willen, al hun spullen kunnen verkopen. Of iets kunnen drinken terwijl ze op de trein wachten. Maar wij zijn niet wanhopig, allebei niet. We zullen een goede prijs krijgen voor die ring. Dat ding heeft ons al meer dan genoeg ellende bezorgd en nu zullen we daar eindelijk eens iets voor terugkrijgen.’
Elizabeth begon zich langzaam weer wat beter te voelen, veilig weggekropen onder Wills arm, lopend door een besneeuwd dorpje waar ze nog nooit was geweest. Voor het eerst sinds ze Diana’s telegram hadden gehad, voelde ze zich weer rustig. Ze waren warm ingepakt in hun mantels, waardoor ze er ondanks alles toch nog enigszins netjes uitzagen. Ze kon de koele buitenlucht nu al voelen, en de mooie toekomst die daarbuiten op hen wachtte.