Drie

Ooit werd deze staat overspoeld door mijnwerkers op zoek naar goud, maar Californië is erg veranderd sinds ’49. Nu, aan de vooravond van een nieuwe eeuw, komt men massaal af op het zwarte goud. Het enige woord dat op ieders lippen ligt, is: olie!

BAKERSFIELD SUN, VRIJDAG 15 DECEMBER 1899

‘DE GOUDEN WEILANDEN STREKTEN ZICH VOOR HAAR uit en hielden haar ogen voor de gek, want het ene moment dacht Elizabeth Holland dat ze er bijna was, maar het volgende moment wist ze dat ze nog kilometers te gaan had. Ze stopte even en keek rond vanonder de rand van haar hoed, die haar eens zo geroemde roomwitte huidskleur maar amper had beschermd. De huid van haar hartvormige gezicht, met haar verfijnde gelaatstrekken en haar kleine ronde mond, was bruiner dan ze ooit had gezien bij een vrouw. Haar asblonde haar was bijna wit gebleekt door de zon. Ze keek achterom, in de richting van het kleine stationsstadje San Pedro, waar ze vandaan was gekomen. Ze had geen idee hoelang ze al had gelopen en hoever ze nog moest voor ze thuis was.

Hoewel thuis niet echt het juiste woord was. Want vanaf haar geboorte was het statige herenhuis aan Gramercy Park altijd haar thuis geweest. Drie generaties Hollands hadden daar gewoond en hadden de gelambriseerde kamers gevuld met allerlei prullaria en kunstwerken, met de zachte klanken van beleefde gesprekken en met de geur van thee. Het was het huis waar haar vader zijn hele leven had gewoond. De hoge erkerramen van de salon keken neer op het groene, omheinde park, dat uitsluitend werd bevolkt door goedgeklede mensen die niet hoefden te werken. Thuis was nu erg ver weg.

Maar Elizabeth was een echte Holland en dat zou ze ook altijd blijven, zelfs hier op de open vlakten van Californië. Ze droeg dezelfde kleding als op de dag dat ze was vertrokken uit New York: een blauwwitte wafeltjesjurk met een smalle taille, driekwart mouwen en een vierkante hals. Het wit was niet helemaal wit meer, maar zelfs op deze afgelegen plek deed ze haar best om de jurk schoon te houden. Ze liep nog steeds met rechte rug en haar borst vooruit, en ze sloeg haar handen meisjesachtig in elkaar onder het lopen. Elizabeth had de stem van haar hart gevolgd, iets waar ze toch echt geen spijt van kon hebben. Toch moest ze denken aan haar moeder en haar zus en tante Edith, die nu in armoede moesten leven. Zij was immers degene geweest die hen had moeten redden door te trouwen met de rijke Henry Schoonmaker, maar in plaats daarvan was ze er simpelweg vandoor gegaan.

Zo simpel was het echter niet geweest. Ze wist maar weinig over de situatie van haar familie in New York, want haar zus Diana was een slechte verslaggever en Elizabeth kon ook niet te vaak contact zoeken zonder dat het zou opvallen. Ze had zichzelf maar twee keer toegestaan iets te schrijven aan haar zus: één keer om haar te laten weten dat ze nog leefde en één keer om haar het adres te geven van het Western Union postkantoor in San Pedro. In een van haar schaarse, raadselachtige brieven had Diana laten vallen dat de gezondheid van hun moeder achteruit was gegaan. Met deze gedachte in haar achterhoofd liep Elizabeth helemaal naar de stad, zo vaak ze kon, hoewel er ook vandaag weer geen bericht was uit New York. In plaats daarvan had Elizabeth maar de krant van Bakersfield gekocht, voor het geval daar nog iets in stond over gebeurtenissen aan de andere kant van het land, en was ze begonnen aan haar lange wandeling terug.

Voor ze in Californië was gearriveerd, had ze slechts twee steden in deze verafgelegen staat gekend: Los Angeles en San Francisco, allebei uit verhalen van Will. Toen ze aankwam in San Francisco, was ze vrij onzeker over zichzelf en had ze geen idee hoe ze Will precies moest vinden, maar ze was wel vastberaden om op zoek te gaan. En toen stond hij daar, te wachten op de trein, alsof hij had geweten dat zij erin zat. In werkelijkheid, zo had hij haar later verteld, was hij iedere dag naar het station gegaan in de hoop dat hij op een dag zijn Lizzy uit een zwart treinstel zou zien stappen. Samen waren ze verder naar het zuiden getrokken, door Central Valley. Ze reisden door steden met namen als Merced en Modesto en San Joaquin, die er net zo stoffig uitzagen als ze klonken, met hun treurige smalle hoofdstraten met uithangborden en houten trottoirs. Zo ver als Los Angeles waren ze nog niet gekomen.

In het begin had ze vreselijke heimwee gehad. Ze was er letterlijk ziek van geworden. In New York moest alles altijd perfect zijn: haar uiterlijk en haar kleding, haar gedrag en haar reputatie. Het was niet makkelijk geweest om dat gevoel los te laten. Maar nu, na twee maanden in het westen, waar noch haar kleding noch haar manieren waren gebonden aan uitvoerige regels, leek alles wel een droom. Boven haar strekte de weidse blauwe lucht zich uit – zo’n blauwe lucht had ze nog nooit gezien in New York – en om haar heen klonk het geluid van de warme wind, ruisend door het okerkleurige gras waar ze doorheen liep. Verder was er bijna niets.

Ze was er nog steeds niet aan gewend om geen koetsen te horen, geen treinen in de verte, geen gestommel van de wasvrouwen of keukenmeiden ergens beneden in huis. Terwijl ze verder liep, hield ze met haar hand haar breedgerande strohoed op zijn plaats en concentreerde ze zich op slechts twee dingen: de blauwe boog boven haar en de verdorde gele heuvels die zich oneindig ver voor haar uitstrekten. Het geluid dat haar eigen voeten maakten, die knerpten door het gras en stof en steentjes op schopten, klonk haar in de oren als het geluid van een orkest.

Plotseling doemde achter haar het geluid van hoefgetrappel op, en ze rook die typische aardse paardengeur. Iemand riep luid haar bijnaam.

‘Lizzy!’

Haar hart stond even stil, maar toen ze opkeek, zag ze Will. Haar Will. Hij draafde rond haar heen op de oude schimmel die hij had gekocht in Lancaster. Toen ze hem aankeek, zag ze dat hij glimlachte.

‘Waar denk jij heen te gaan?’ Het plezier was duidelijk in zijn stem te horen.

Elizabeth beet op haar lip en vocht tegen de aandrang om met hem mee te lachen. Het was haar niet ontgaan hoe ironisch het was dat een meisje dat altijd precies wist hoe ze elke menselijke uiting moest duiden, van de zwakste glimlach tot de geringste aarzeling, nog steeds verdwaald raakte op de open vlakten van het platteland. Eigenlijk had ze kunnen verwachten dat Will zou komen, maar toch kwam het als een verrassing. ‘Ik was op weg naar… huis.’

‘Ik vroeg me af of je soms bij me weg wilde lopen,’ ging hij verder met dezelfde glimlach op zijn gezicht, ‘toen je op ongeveer honderd meter van ons huis voorbijkwam en ik je vastberaden door zag lopen naar het westen.’

Elizabeth draaide zich abrupt om en hield de opgevouwen krant voor haar gezicht om haar ogen te beschermen tegen de zon. Daar, boven op de heuvel, zag ze het kleine geïmproviseerde huisje van canvas en hout dat Will had gebouwd. Het stond alweer een behoorlijk stuk achter haar, maar was nu duidelijk te zien.

‘Je hebt het vast verplaatst!’ Ze keek hem weer aan en schudde quasibeschuldigend haar hoofd. ‘Twintig minuten geleden stond het er nog niet! Ik weet het zeker.’

Ze wachtte op zijn antwoord, en het duurde even voor ze zich realiseerde dat hij niets meer zou zeggen. Hij keek haar aan met zijn lichtblauwe ogen, die ver uit elkaar stonden in zijn gebruinde gezicht. Zijn volle lippen bewogen niet, hoewel zijn mondhoeken iets naar boven waren gekruld. Hij bestudeerde haar aandachtig, en ze wist niet precies wat er in zijn hoofd omging. Misschien verbaasde hij zich wel over het feit dat ze zo was veranderd. Voor haar vader was overleden, was Will Keller zijn persoonlijke bediende geweest, en Wills krachtige gelaatstrekken hadden hem altijd al onderscheiden van de Henry Schoonmakers van deze wereld. Maar naarmate ze ouder werden, realiseerde Elizabeth zich hoe knap hij eigenlijk was, en ze hoopte dat zij de enige was die wist hoe aantrekkelijk zijn gezicht eruitzag.

‘Je vindt het gewoon leuk als ik je achternazit, of niet?’ zei hij uiteindelijk.

‘Ja.’ Ze glimlachte. Hij glimlachte. Toen slaakte ze een zucht en deed ze een stap in zijn richting. ‘Breng je me dan nu naar huis?’

‘Nee,’ antwoordde Will, terwijl hij zijn been over de rug van het paard slingerde en aan de andere kant op de grond sprong. ‘Ik wil je eerst iets laten zien.’

Hij pakte de teugels van het paard in zijn ene hand en pakte haar hand in zijn andere, en samen liepen ze naar het noorden, een heuvel op. Will liep voor haar uit, en ze hield zijn hand stevig vast. Haar hoofd reikte net tot aan zijn brede schouders.

‘Dit heb ik gisteren ontdekt, toen ik het terrein aan het verkennen was,’ ging hij verder, hoewel Elizabeth eigenlijk geen uitleg nodig had. Ze was met hem meegereisd naar de andere kant van dit uitgestrekte land, terwijl ze amper iets wist van zijn plannen om geld te verdienen in het westen, dus ze had nu ook geen aansporing nodig om mee omhoog te klimmen en over hun gepachte stuk grond uit te kijken. Ze keek langs de zachte glooiing van de heuvel naar beneden en zag een veld vol tere oranje klaprozen, net zo stralend als de kroonluchters in de huizen aan Fifth Avenue. Ze kneep in zijn hand.

‘Wat mooi,’ fluisterde ze.

‘Ja hè?’

‘We hadden thuis ook altijd veel bloemen, weet je nog? Maar niet zoals deze.’

‘Dat komt doordat dit wilde bloemen zijn. En bovendien is dat nu niet meer je thuis.’

Elizabeth had hier geen antwoord op, dus glimlachte ze maar naar hem terug. Ze bleef glimlachen tot hij haar gezicht in zijn handen nam en haar kuste. Toen trok hij haar dicht tegen zich aan en hield haar stevig vast, waardoor ze compleet vergat dat er ooit andere plaatsen hadden bestaan.

In New York hadden ze alles geheim moeten houden: de gestolen uren die ze samen hadden doorgebracht ’s nachts of vroeg in de ochtend, en de gevoelens die ze voor elkaar koesterden. Maar hier in het Westen kon niemand hen zien, behalve het paard dat nu met zijn hoofd naar beneden stond. Elizabeth voelde zich zo sterk tot Will aangetrokken dat het haar bijna bang maakte. Dat kwam vast doordat ze de verloren tijd wilden inhalen, nam ze aan. Hij tilde haar op en droeg haar in zijn armen naar het paard. Behendig maakte hij met één hand de zadeltas open en pakte er een kleed uit.

‘Juffrouw Elizabeth,’ zei hij, en hij keek haar aan met een oprechte, liefdevolle blik in zijn ogen. Hij noemde haar nog steeds zo, hoewel ze hem had gesmeekt daarmee op te houden. Het was een gewoonte die hij niet zomaar kon loslaten. Hij droeg haar nog altijd in zijn armen, met haar lichaam dicht tegen hem aan gedrukt, en ze had haar armen rond zijn nek geslagen. Terwijl ze wachtte tot hij verder zou praten, vouwde hij met één hand het geelwitte kleed uit en liet het achter haar op de grond vallen. Toen bukte hij om haar erop neer te leggen.

‘Wat wilde je zeggen?’ vroeg ze terwijl hij naast haar kwam liggen. Ze draaide zich op haar zij, zodat ze hem recht in de ogen kon kijken.

Will strekte zijn hand uit en zette haar hoed af. Bedachtzaam begon hij met haar haar te spelen. ‘Gewoon, dat ik ooit een echt huis voor je zal bouwen,’ zei hij zachtjes. ‘Met een kamer om in te dineren en een kamer om gasten in te ontvangen, en tientallen vazen, zodat je zoveel klaprozen kunt plukken als je wilt en ze overal kunt neerzetten.’

‘O, ik weet zeker dat je dat zult doen!’ Ze boog haar hoofd en lachte, en toen trok ze hem over zich heen, zodat hij haar hele blikveld in beslag nam. Ze ging op haar rug liggen, waardoor haar haar uitwaaierde over het kleed en de bloemen onder haar hoofd als een kussen voelden. Glimlachend keek ze op naar Will, die een serieuze uitdrukking op zijn gezicht had gekregen. Zijn haar was zo lang geworden dat hij het in de kraag van zijn overhemd moest stoppen, en de donkere kleur was bijna rood geworden door de zon. Het was alsof de stad altijd de verkeerde plaats was geweest voor hem en hij hier, ver weg in het open landschap, pas echt tot volle bloei was gekomen. Hij drukte zijn lippen zachtjes op de hare en toen hij weer omhoog kwam om haar te bekijken, voelde ze dat haar wangen en hals onwillekeurig begonnen te gloeien.

Ze voelde zich heerlijk licht en leeg en werd bijna overweldigd door de gebeurtenissen die haar hier hadden gebracht. Er volgde een ongewoon lange stilte, en even vroeg ze zich af of hij soms nog een andere verrassing voor haar had. Maar ze had Wills stiltes al lange tijd bestudeerd en een paar tellen later wist ze dat hij haar iets wilde vertellen.

‘Het was niet alleen maar puur geluk dat we hier terecht zijn gekomen,’ zei hij met die typerende vastberaden overtuiging die ze zo aantrekkelijk vond. Hij had zich van haar losgemaakt en ging zitten.

‘O nee?’ antwoordde ze luchtig.

‘Nee. Ik wist al van deze plek. Je vader heeft me erover verteld.’

Elizabeths adem stokte en even voelde ze haar ogen vochtig worden. De herinnering aan haar vader riep altijd gemengde gevoelens in haar op. Hij was de meest verstandige persoon geweest van de familie, een charmante, vriendelijke man, maar hij had nooit goed met geld kunnen omgaan. Hij had een paar slechte beslissingen genomen met betrekking tot zijn geldzaken en leefde vooral in zijn eigen wereldje. Ze duwde zichzelf omhoog op haar elleboog om deze gevoelens van zich af te zetten. ‘Maar hoe is dat…’

‘Toen ik hem nog overal heenbracht en we met elkaar praatten…’ Will koos elk woord zorgvuldig en sprak kort en bondig, zoals altijd als hij ergens goed over had nagedacht. ‘Hij vertelde me over de plekken waar hij was geweest. Hij noemde veel plaatsen die ik misschien wel zou willen zien, maar hij zei dat dit de plek was die ik moest opzoeken als ik rijk wilde worden. Hij omschreef het nauwkeurig. Hij zei dat het –’

‘O, Will.’ Elizabeth voelde de haartjes in haar nek overeind staan. ‘Vader had veel mooie verhalen, maar hij was een dromer. Dat weet je.’

Will staarde in de richting van hun huisje en zei niets.

‘Ik wil alleen niet dat je al je hoop vestigt op zoiets onwaarschijnlijks. Vanmorgen nog las ik in de krant hoe moeilijk het is om olie te vinden, hoeveel mensen er uit Pennsylvania zijn gekomen die vervolgens geen druppel hebben gevonden. En dat waren degenen met ervaring. Ze konden niet op tegen de grote maatschappijen. Alleen die hebben succes.’

‘Ik zal jou net zo’n goed leven geven als het leven dat je hebt achtergelaten.’ Hij draaide zich om en keek haar aan, en toen legde hij zijn grote hand op de welving tussen haar nek en haar schouder. ‘Jouw vader vertelde me hoe ik dat moet doen.’

Het enige wat Elizabeth nu wilde, was Will kussen, en dat deed ze dan ook. ‘O, Will, ik heb helemaal geen geld nodig,’ fluisterde ze. Toen kroop ze tegen zijn warme lichaam aan en kuste hem nog eens.

Later, toen ze terugliepen, zo innig verstrengeld dat ze nog maar amper vooruit kwamen, voelde ze zich weer compleet gelukkig. Dat gelukzalige gevoel was zo overweldigend, dat ze zich zelfs even niet meer afvroeg of het ook echt waar was dat ze geen geld nodig had, zoals ze daarstraks had beweerd.