Vijfendertig
De treinen die nu dagelijks arriveren vanuit het westen brengen niet alleen de mensen mee die weer helemaal zijn opgebloeid na een verblijf in de westelijke staten, maar ook de geknakte zielen van degenen die al hun geld hebben verloren in de snelgroeiende steden.
De spullen die zij hebben verpand, keren eveneens met kratten vol terug. Ze worden opgepoetst en geslepen door de juweliers in New York, om vervolgens met een mooie winst te worden verkocht aan een nieuwe miljonair die de status van zijn vrouw probeert af te kopen.
Er zullen morgen ongetwijfeld veel van dit soort kerstcadeaus met een ongelukkig verleden worden uitgewisseld in onze mooie stad.
– UIT DE OPINIEPAGINA VAN THE NEW YORK TIMES, 24 DECEMBER 1899
TOEN ELIZABETH TERUGKEERDE IN MANHATTAN WASDE stad compleet het tegenovergestelde van hoe ze hem drie maanden geleden had achtergelaten. Er was geen drukte of bedrijvigheid, er was bijna niemand op straat en het was doodstil om haar heen. Even vroeg ze zich af of ze toch niet dood was en het hiernamaals er toevallig precies uitzag als New York, maar dan zonder mensen. Er lag verse sneeuw op de grond, nog niet omgewoeld door koetswielen, en hier en daar scheen warm licht door een raam naar buiten. Ze zou het nooit met zekerheid kunnen zeggen, maar ze dacht dat de stad er een halve eeuw geleden ook zo moest hebben uitgezien: donker, leeg en stil. Terwijl ze verder liepen, hield Will zijn arm stevig om haar schouders geslagen. Ze wist niet zeker of hij haar probeerde te kalmeren of dat hij haar warm wilde houden.
‘Je hebt het koud,’ merkte hij op.
Ze knikte, niet in staat iets te zeggen. Ze was veel te zenuwachtig bij het vooruitzicht dat ze haar familie weer zou zien en bij de gedachte aan wat ze zou zeggen om alles uit te leggen aan haar moeder en haar tante. Het enige wat haar rustig en kalm hield, was Wills aanwezigheid naast haar. Ze hadden de ring verkocht – ze hadden er zelfs best een goede prijs voor gekregen – en Will had graag een huurkoets willen nemen vanaf het station. Maar Elizabeth had volgehouden dat het veel veiliger was om met een omweg naar huis te lopen, beschut door de duisternis. Ze was erg op haar hoede sinds ze Grayson Hayes was tegengekomen in de trein, en bovendien hoopte ze dat ze misschien ook weer wat zou kalmeren als ze langzaam en op eigen kracht zou terugkeren naar huis.
‘We zijn er bijna,’ zei hij bemoedigend, hoewel hij heel goed wist dat ze nu zo dicht bij Gramercy waren, dat ze het huis met haar ogen dicht had kunnen vinden.
‘Het komt niet door de kou,’ zei ze.
‘Dat weet ik.’ Zijn stem klonk zo teder, dat het bijna voelde alsof hij haar omhelsde. ‘Maar als je eenmaal binnen bent, zul je je vast snel beter voelen.’
Toen ze aankwamen bij Gramercy nummer 17, bleven ze een tijdje buiten staan. Hoewel de bruinrode gevel er nog precies zo uitzag als vroeger, met alle ramen en deuren nog op dezelfde plaats, was het donker achter het spiegelglas. Elizabeth had wel een of ander teken van leven verwacht en het ontbreken daarvan maakte haar een beetje bang. Pas toen Will haar aanspoorde, liep ze naar de deur, pakte de sleutel uit zijn geheime bergplaats en liet zichzelf binnen.
Er brandde geen licht in de hal, maar toen haar ogen waren gewend aan het donker, zag ze dat het oude tafeltje waar bezoekers hun visitekaartjes op achterlieten, was verdwenen.
Ze keek door de deuropening naar de donkere salon en kon ruiken dat daar pas nog een haardvuur had gebrand. Met Wills hand stevig in de hare liep ze de trap op. Bovengekomen zag ze dat er andere schilderijen aan de muren hingen dan degene die zij zich kon herinneren. Het verbaasde haar hoeveel lawaai haar voeten maakten op de trap, tot ze zich realiseerde dat de loper, die eerst van de eerste verdieping helemaal tot aan de deur beneden had gelegen, eveneens was verdwenen.
Al snel kwam ze tot de ontdekking dat er ook veel minder snuisterijen stonden in haar eigen kamer, die vroeger juist zo licht en huiselijk had geleken. Het groenblauwe behang was echter nog wel hetzelfde en het grote mahoniehouten bed was op precies dezelfde manier opgemaakt als altijd. Het voelde helemaal niet zo vreemd om weer terug te zijn in de kamer waar ze zoveel tijd had doorgebracht, maar ze vond het wel behoorlijk raar om hier nu samen met Will te staan. Ze was met hem het avontuur tegemoet gegaan, en toch had hij nog nooit haar slaapkamer gezien. Want ze beschouwde het nog steeds als haar slaapkamer.
‘Will,’ zei ze en ze draaide zich naar hem om, ‘ik ben blij dat je met me mee bent gegaan.’
Hij keek haar aan met zijn grote, zachtaardige ogen. Er hingen een paar losse plukjes haar over zijn voorhoofd en langs zijn oren. Hij fronste zachtjes en ze zag zijn volle onderlip iets bewegen. ‘Ik weet het. Ik ook.’
Ze liep naar hem toe, en hij omhelsde haar en hield haar stevig vast in zijn gespierde armen. Ze drukte haar kin tegen zijn borst en strekte haar hals, en toen keek ze omhoog. ‘Ik hoop dat ik het niet allemaal heb verpest.’
‘Ik denk niet dat je iets hebt verpest.’ Er was een glimlach op Wills gezicht verschenen. Toen boog hij voorover en drukte zijn mond op de hare. Hun lippen raakten elkaar zo zachtjes, telkens opnieuw, dat het bijna geen kussen meer konden worden genoemd. Langzaam voelde ze zich weer warm worden, voor het eerst sinds ze uit de trein waren gestapt. Toen hij stopte, boog ze haar hoofd omlaag en rustte ze met haar voorhoofd tegen zijn borst.
‘Denk je dat ze…’ Elizabeth stopte en zuchtte diep. Ze wilde haar zin niet afmaken met de vraag of haar moeder nog leefde en al helemaal niet met de vraag of ze soms dood zou zijn. Dan zou ze meteen het ergste denken en Will had haar gewaarschuwd dat dat toch niet zou helpen. ‘… in orde is?’
‘Ja.’ Will streek met zijn hand over haar voorhoofd en door haar haar. Hij legde zijn vingers op de kleine plukjes haar in haar nek. ‘Ja, maar je moet nu wel naar haar toegaan.’
Elizabeth kneep haar ogen samen. ‘Ik ga nu meteen,’ zei ze, hoewel het nog een paar seconden duurde voor ze haar voorhoofd optilde van Wills brede borst en met een flauwe glimlach naar hem opkeek. Hij keek haar aan met die vertrouwde blik in zijn ogen, vol oprechte bedoelingen, wat altijd diepe indruk op haar maakte. Zijn ogen keken dwars door haar heen en herinnerden haar eraan dat ze wist wat ze nu moest doen.
Ze vond een paar kaarsen in de kast en stak ze aan, hoewel Will al op het bed lag toen ze hem achterliet in de kamer. Hij had niet goed geslapen in de trein de nacht voor ze waren aangekomen in New York. Ze bedacht dat hij waarschijnlijk al in slaap zou zijn gevallen nog voor ze aan het eind van de overloop was.
De deur naar haar moeders slaapkamer, aan de oostkant van het huis, leek nog net zo afschrikwekkend als toen ze hier had gewoond. Dat was misschien de reden waarom ze eerst hierheen ging, en niet naar Diana of tante Edith. Ze duwde de deur open, net zo hevig trillend als toen ze nog een kind was geweest. Maar ze moest haar angsten onder ogen zien en ging dus naar binnen.
Er brandde geen licht in de kamer, maar al voor haar ogen aan het donker waren gewend, herkende ze het geluid van haar moeders ademhaling. Haar moeder ademde. Het rustgevende geluid van haar in- en uitademingen was het meest vertrouwde dat ze ooit had gehoord, en even voelde ze zich weer een klein meisje.
‘Moeder,’ fluisterde ze, terwijl ze haar moeders hand vastpakte. Haar lange, behendige vingers, die zo goed waren in het schrijven van bedankbriefjes en condoleances, van roddels en snedige opmerkingen, voelden koud maar vertrouwd aan. Elizabeth kon nu het een en ander onderscheiden in het kleine beetje licht dat door de ramen naar binnen scheen, en toen ze het woord ‘moeder’ herhaalde, zag ze een paar donkere ogen langzaam opengaan. Er sprak nog geen herkenning uit haar moeders blik, hoewel ze traag Elizabeths kant op keek.
‘Is alles goed met u?’
Hoewel er meer schaduw in de kamer was dan licht, zag ze toch dat haar moeder donkere wallen onder haar ogen had.
‘Herkent u me?’
Het duurde even, maar langzaam duwde haar moeder zichzelf omhoog op haar ellebogen, terwijl ze haar ondertussen wezenloos bleef aanstaren. Ze knipperde met haar ogen en keek naar het jonge meisje voor haar. Elizabeth wist niet zeker of ze haar woede en ongeloof onderdrukte, of dat ze haar soms helemaal niet zag. Na een paar momenten wist haar moeder eindelijk iets uit te brengen, met een stem die duidelijk niet zo vaak was gebruikt als normaal. ‘Is het al Kerstmis?’
‘Nee,’ fluisterde Elizabeth. ‘Nog niet. Morgen pas.’ Het liefst zou ze in huilen uitbarsten, maar ze hield zichzelf tegen en zei: ‘Morgen is het Kerstmis.’
‘Dus nu is het kerstavond?’ Haar moeder staarde haar zo wezenloos aan, dat ze totaal niet leek te zien wie er echt voor haar stond.
De tranen stroomden nu over Elizabeths wangen en ze knikte alleen maar, uit angst dat ze anders hardop zou snikken. Ze huilde om alle dingen die ze vroeger had gewild, om alle dingen die ze had opgegeven en alle mensen die ze weer zou moeten verlaten. Ze huilde om Wills perfecte plan, waar zij deel van uit mocht maken, maar dat ze wederom had verpest met al haar oude verantwoordelijkheden.
‘Het is kerstavond en jij bent een engel die naar me terug is gekomen in de gedaante van Elizabeth?’
Elizabeth perste haar kleine volle lippen op elkaar en hield haar moeders hand stevig vast. ‘Nee,’ zei ze toen ze weer iets kon uitbrengen. ‘Ik bén Elizabeth. Het is kerstavond en ik ben Elizabeth en ik ben niet dood. Dat was allemaal een vergissing. Ik ben teruggekomen uit …’
‘Mijn Elizabeth is een engel.’ De oudere mevrouw Holland sloot haar ogen en viel terug op het kussen. Haar donkere haar omlijste haar witte gezicht. ‘Ze is een engel en ze is bij me teruggekomen.’
Lange tijd stond Elizabeth aan haar bed, zich afvragend wat ze haar moeder had aangedaan en hoe ze het ooit weer goed zou kunnen maken. Door weg te gaan, had ze haar moeder alles ontnomen wat haar lief was, dat was Elizabeth nu maar al te duidelijk.
Uiteindelijk klom ze op het bed en legde ze haar hoofd op het kussen naast haar moeder. Haar eerdere zorgen maakten langzaam plaats voor nieuwe zorgen, en ze had geen idee hoe ze Will moest vertellen dat ze pas terug konden keren naar Californië als ze haar moeder op de een of andere manier weer beter had weten te maken.