Twintig
Een jongedame moet veel in huis hebben om als ideale bruid te kunnen worden bestempeld: haar uiterlijk, haar manieren, haar vaders vermogen, haar moeders afkomst, dat speelt allemaal een rol. Maar het belangrijkste is wel die uitstraling van maagdelijke onschuld die de meest begeerde jongedames immer omhult.
–MEVR. HAMILTON W. BREEDFELT,
VERZAMELDE RUBRIEKEN OVER
DE OPVOEDING VAN JONGEDAMES VAN STAND, 1899
HENRY STAPTE UIT HET HUIS VAN DE SCHOONMAKERS aan Fifth Avenue. Buiten was het gaan sneeuwen. De lucht voelde warmer aan dan hij had verwacht en de sneeuwvlokken waren zo klein dat ze als fijne mist op zijn neus smolten. De stoep was bedekt met een glanzend wit laagje, waar Henry opgewekt overheen liep, een spoor van donkere voetstappen achterlatend. Binnen een paar minuten was de hele wereld veranderd. Nu wist hij wat zijn verloofde had bedoeld met die laatste heldere blik die ze hem had toegeworpen – niet dat ze dood wilde, maar dat ze koos voor een ander leven, zodat haar jongere zus kon samenzijn met de man van wie ze hield. Hij was op weg naar Gramercy Park en was al voorbij de wachtende koetsiers, die zichzelf warm hielden met drank uit hun heupfles.
Hij had nummer 17 altijd gezien als Elizabeths huis, een plek waar hij aanvankelijk naartoe ging uit een soort halfbakken plichtsgevoel, en later altijd had benaderd vol schuldgevoelens om zijn onbetamelijke gedrag. Daarvoor was het slechts een van de vele goed ingerichte monumentale panden geweest die in het bezit waren van de oude New Yorkse families, wier voorname afkomst met de dag minder belangrijk werd. Maar op deze dinsdagavond was het voor hem alleen nog maar Diana’s huis. Alle andere kamers konden wat hem betrof in vlammen opgaan, behalve die van haar. Het sombere gevoel dat hij de hele tijd met zich had meegedragen, was verdwenen. De feiten waarop dat gevoel was gebaseerd – dat Elizabeth dood was, dat het zijn schuld was, dat jeugd vergankelijk was, dat hij niet samen kon zijn met het enige meisje met wie hij wel graag wilde trouwen – al die feiten waren met een paar woorden verdreven. Er was maar één persoon met wie hij dit geweldige nieuws wilde delen, en toevallig was zij ook nog eens de zus van het meisje dat helemaal niet dood bleek te zijn.
Henry had geen idee hoelang hij erover had gedaan om op zijn plaats van bestemming aan te komen. Het leek een fractie van een seconde, maar het moest tegelijkertijd ook een eeuwigheid hebben geduurd, want ergens op de weg tussen het kalkstenen gebouw aan Fifth Avenue en het eenvoudige bruine landhuis aan Gramercy Park, waren al zijn fouten uitgewist en was hij weer een man geworden die nergens spijt van had. De vorige en enige keer dat hij Diana’s slaapkamer had gezien, was hij omhoog geklommen langs het latwerk, maar nu was hij weer zo zelfverzekerd, dat hij recht op de voordeur af liep en bemerkte dat deze niet op slot zat. Meer aanmoediging had hij niet nodig en hij stapte de donkere hal in. Hij liep meteen door naar de eerste verdieping, zonder aandacht te schenken aan zijn omgeving, en daar ging hij recht op de deur af waar een streepje licht onder vandaan kwam. Dit keer nam hij niet eens de moeite om te kloppen. Hij draaide aan de deurknop en stapte naar binnen.
De kleine kamer baadde in warm lamplicht, dat over de met damast beklede muren, de boekenplanken en het berenvel voor de open haard scheen. Hiernaast stond een oude oorfauteuil, waarin Diana zat weggedoken, gekleed in een wit kanten nachthemd. Haar donkere lokken waren vastgespeld op haar hoofd en ze staarde aandachtig naar een boek. Misschien dacht ze dat het haar kamermeisje was die door de deur naar binnen was gestapt, want ze keek niet meteen op van haar bladzijde. Haar benen waren verstopt onder een oude sprei en haar ogen gleden nog steeds over de regels van haar verhaal, alsof dat het enige was wat ertoe deed. Toen ze aan het eind van de alinea was aanbeland, legde ze het boek op haar schoot en keek op. Toen ze zich realiseerde dat hij niet haar dienstmeisje was, sperde ze haar ogen en viel haar mond open alsof ze ieder moment in schreeuwen kon uitbarsten.
Snel liep Henry naar haar toe en legde zijn hand over haar mond. ‘Niet doen,’ zei hij zachtjes.
Haar ogen sperden nog verder open, maar hij moest haar hebben overtuigd met zijn zachte toon, want ze keek niet meer zo angstig en verrast. Wel zag hij in haar grote bruine ogen nog een soort bezorgde verwondering, en uiteindelijk zei ze, net zo zacht als hij: ‘Ik heb geen idee wat jij hier te zoeken hebt.’
‘Ik ben er nu.’ Zijn stem klonk absurd gelukkig en hij schonk haar een scheve glimlach waarmee hij haar hoopte te overtuigen van het feit dat hij erg blij was om hier te zijn.
Ze bleef hem echter op dezelfde manier aanstaren. ‘Dat zie ik.’
‘Di…’ Henry viel op zijn knieën en wilde haar hand pakken, maar ze was sneller dan hij en trok haar hand weg.
‘Onze vorige ontmoeting liet niet veel ruimte meer over voor vriendschappelijkheden, meneer Schoonmaker. Als je echt denkt dat je mij zomaar kunt komen verleiden op elke willekeurige donkere nacht die je maar wilt, dan kan ik je verzekeren dat je het helemaal mis hebt.’
Henry was verward door deze harde, kille versie van Diana. Hij stopte even om na te denken, in de hoop dat hij uit eerdere ervaringen zou kunnen opmaken hoe hij met een dergelijke situatie moest omgaan. Maar hij had nog nooit iets als dit meegemaakt. Zijn mond ging een paar keer open en dicht, maar het lukte hem niet om ook maar enig geluid te produceren. Hij deed nog een poging om haar hand te pakken en uiteindelijk liet ze dit toe, al was het wel met kille tegenzin. Toen vond hij eindelijk zijn stem weer terug. ‘Elizabeth leeft nog,’ zei hij.
Diana sloeg haar boek dicht en ging rechtop zitten. Ze trok haar hand niet terug – een goed teken, waar Henry absurd blij mee was – maar ze bleef hem onderzoekend aanstaren. Toen ze uiteindelijk fluisterde: ‘Ik weet het,’ leek ze een beetje te ontdooien.
‘Wist je het?’ Dit was nogal een schok voor Henry, maar hij was te opgetogen om het echt tot zich door te laten dringen. ‘Maar die ochtend, nadat je naar de oranjerie was gekomen… Ik zag Elizabeth… Ik dacht dat ze misschien… niet meer wilde leven…’
‘Nee,’ zei Diana voorzichtig. ‘Ze leeft nog. En ze is heel gelukkig, denk ik.’
‘Nou, dan is het geen probleem meer, of wel? Ik bedoel, als zij in orde is, als ze niet dood is, als ze toch al nooit met me had willen trouwen en dat allemaal één grote vergissing was, dan kunnen jij en ik samen zijn. Jij en ik kunnen –’ Hier stopte hij en hij maakte zijn gedachte af door een van zijn donkere wenkbrauwen op te trekken. Hij begon behoorlijk last te krijgen van zijn knie, die nog steeds steunde op de harde houten vloer, en hij ging op de grond naast haar stoel zitten. ‘Je had me het me moeten vertellen.’
De kleur kwam weer terug in Diana’s gezicht, maar er lag nog steeds een zekere behoedzaamheid in haar blik. Het was hartverscheurend ontroerend om haar hier te zien zitten in haar kleine kamer met zalmkleurige muren en stapels boeken, de kamer uit haar kindertijd. ‘Het is geheim. Ik heb het Elizabeth beloofd. Als ook maar iemand erachter komt…’ Plotseling trok ze haar hand terug en trok ze de kanten kraag van haar nachthemd dicht langs de huid van haar hals. ‘Hoe ben jij er eigenlijk achter gekomen?’
‘Via Penelope. Ze heeft het me net verteld, nog geen uur geleden. Mijn stiefmoeder gaf een diner –’
‘Wat is er toch tussen jou en Penelope?’ Diana was opgestaan en liep weg van Henry naar het smalle bed met het lichtroze zijden hoofdeinde.
Het was nooit in hem opgekomen dat Diana misschien wel jaloers was op Penelope. Toch was zijn gevoel van opgewektheid en vrijheid niet minder geworden. Hij stond op en stopte zijn handen in de zakken van zijn mantel. Hij keek haar doordringend en serieus aan en hield haar blik vast met beheerste genegenheid. ‘Er is niets tussen Penelope en mij,’ zei hij nadrukkelijk.
‘Niets?’ herhaalde Diana bitter. ‘Hoe kan ik dat nou geloven? Ik ben heus niet blind, en ik ben ook niet op mijn achterhoofd gevallen. Ik zie wel hoe ze naar je kijkt. En ik weet wat er vroeger tussen jullie speelde.’
‘De manier waarop ze naar me kijkt zegt niets over mijn gevoelens voor haar, en die zijn precies zoals ik je heb verteld. Die zijn er helemaal niet. Ben ik niet altijd eerlijk tegen je geweest?’ ging hij verder op zachtere toon. ‘Ik heb je zelf verteld wat er allemaal is gebeurd tussen Penelope en mij, dus waarom zou ik nu liegen?’
‘Omdat je een schoft bent misschien?’
Diana’s gezicht gloeide van woede, maar haar adem stokte en haar hart leek bijna zichtbaar in haar borst te kloppen. Henry kon duidelijk zien dat ze met zichzelf in gevecht was en dat ze niet wist wat ze nu moest geloven. Hij bleef haar aankijken met een oprechte blik in zijn ogen en liep toen naar haar toe. Hij pakte haar kleine gezicht in zijn handen en kuste haar op de mond.
De kus duurde lang, en toen hij voorbij was, fluisterde ze: ‘Je bent geen schoft.’
‘Het geeft niet.’ Henry begon met een van de krullen achter haar oor te spelen. ‘Je zus leeft nog, Di, wat betekent dat er geen problemen zijn, geen groot verraad. Als we willen, kunnen we –’
Hij werd onderbroken door het geluid van de deurbel beneden. Het klonk ver weg, maar was toch duidelijk hoorbaar, galmend door het stille huis.
Diana’s ogen schoten door de kamer en keken hem toen aan. Er lag onrust in haar blik en toen de bel voor de derde keer klonk, zei ze: ‘Misschien is het Elizabeth wel.’
‘Elizabeth?’ Dit leek Henry nogal onwaarschijnlijk, maar aan de andere kant was er het afgelopen uur zoveel bijzonders gebeurd dat hij geen enkele mogelijkheid zomaar wilde uitsluiten. ‘Zou ze zichzelf niet gewoon binnenlaten? Dat heb ik ook gedaan en ik ben niet eens familie…’
Enig ander meisje dat zich realiseerde dat ze misschien wel betrapt zou worden met een man met wie ze niet verloofd was of getrouwd, zou meteen in paniek raken en zichzelf de schuld geven van haar op handen zijnde ondergang. Zo niet Diana. Ze beet op haar lip en strekte haar melkwitte hals uit. Toen pakte ze Henry’s arm en leidde hem naar haar deur. Behendig opende ze hem en stilletjes liepen ze samen de kamer uit. Diana leidde hen verder over de overloop en bleef zijn hand liefdevol vasthouden. Net voor de trap bleef ze staan, zodat zij en Henry niet te zien waren vanaf de benedenverdieping. Er scheen licht in de hal.
‘Meneer Cairns,’ zei een vrouwenstem die Henry niet herkende, ‘dat is lang geleden. Wat brengt u hier, en zo laat op de avond?’
Diana keek achterom naar Henry, en in de duisternis zag hij dat haar perfect ronde mond de woorden ‘Tante Edith’ vormden.
‘Mijn excuses voor deze ongepastheid, juffrouw Holland. Ik kom net uit Boston en ik zou op een veel normaler tijdstip zijn gearriveerd als het weer niet ineens was omgeslagen. Ik was al van plan om bij u op bezoek te komen sinds ik heb gehoord van het onfortuinlijke overlijden van Elizabeth, maar ik werd opgehouden door mijn werk. Ik heb de afgelopen tijd wat berichten opgevangen over de problemen van uw familie en ik –’
‘Meneer Cairns, alstublieft, u hoeft zich niet nader te verklaren. Ik zal zorgen dat de meid een bed voor u opmaakt. Neemt u ondertussen plaats in de salon. Mevrouw Holland is ziek, veel te ziek om u te ontvangen. Maar ik zal juffrouw Di halen en…’
Edith praatte verder, maar bij het horen van haar naam draaide Diana zich geschrokken om. Ze kroop dichter tegen Henry aan, zonder duidelijke bedoeling, en tilde haar smalle kin op. Haar gezicht was gehuld in schaduwen, wat zijn verlangen om haar te zien alleen nog maar vergrootte. Hij moest zijn blik afwenden om zichzelf ervan te weerhouden haar op te tillen en haar met zijn lichaam tegen de muur aan te drukken.
‘Je moet gaan,’ fluisterde Diana.
‘Ik weet het. Ik kom snel weer terug. Ik kom elke dag terug in de hoop dat je alleen zult zijn.’
‘Dat is goed.’ Ze gebaarde schuldbewust naar haar kamer. ‘Het latwerk…’
Henry had al eerder gebruik gemaakt van het latwerk om naar Diana’s slaapkamer te klimmen en dat was uitgelopen op schrammen en blauwe plekken en het naar voren halen van een trouwdatum. ‘Nee, niet weer.’ Ondanks het naderende gevaar kon hij het niet nalaten haar een veelbetekenende grijns toe te werpen.
Diana tuitte haar lippen en haar ogen keken wild om zich heen. ‘De diensttrap dan.’
Ze wees naar de deur. Henry was zo opgegaan in de zachtheid van haar huid en de glans in haar ogen dat hij tot dat moment niet doorhad dat het gesprek beneden was afgelopen en dat er voetstappen op de trap klonken. Snel liep hij naar de deur die Diana had aangewezen, waarna hij de smalle, donkere diensttrap af liep zonder zichzelf toe te staan achterom te kijken. Hij concentreerde zich op het geluid van voetstappen boven hem en dacht totaal niet aan wat hij beneden zou kunnen aantreffen. Zo sloop hij de keuken in en botste bijna tegen een bediende in een eenvoudige zwarte jurk, die met haar rug naar hem toe over een fornuis stond gebogen.
Ze was moe, dat was duidelijk te zien aan haar afhangende schouders – en haar rode haar was nog maar deels opgestoken, de rest hing los over haar rug. Ze moest zijn gewekt door de bel. Ze treuzelde zo met het zetten van de thee en het klaarmaken van een dienblad, dat dit op enig ander tijdstip van de dag vast niet zou worden geaccepteerd, en al helemaal niet in andere huishoudens. Henry sloop langs de muur en stapte voorzichtig over de oude houten vloer. Hij dacht zo snel na en zijn bloed pompte zo hard door zijn lijf, dat hij haast niet kon geloven dat ze hem totaal niet leek te horen. Maar ze bleef slaperig en gehoorzaam doorwerken en het lukte Henry om de hal in te glippen zonder te worden opgemerkt.
De hal werd verlicht door een gaslamp, maar er was verder niemand te bekennen. Henry sloop snel verder, en even later stond hij weer buiten in de nacht. Gestaag liep hij naar het noorden, door de ijzeren poort van het mooie park, dat nu werd bedekt door een dikke, witte deken van sneeuw. Zijn ademhaling was gehaast. Hij had ongezien weten te ontsnappen. Een paar minuten geleden liepen hij en het meisje van wie hij met heel zijn hart hield nog groot gevaar, maar dat was nu geweken. De onwaarschijnlijkheid hiervan maakte hem alleen nog maar opgewekter en herinnerde hem eraan dat de wereld aan zijn voeten lag. Hij had zich al heel lang niet meer zo vrij gevoeld als nu.
Op de straat lag een wit laagje verse sneeuw dat het paarse licht van de straatlantaarns weerkaatste. Hij stak over en liep langs het park richting het noorden. Op de hoek in het noordwesten kwam hij een groepje mannen tegen, warm ingepakt in jassen en sjaals, die uit volle borst zongen: ‘Komt allen tezamen, jubelend van vreugde’. Hij bleef staan om naar hen te kijken, en even voelde het alsof ze daar speciaal op die plek waren neergezet om zijn blijdschap te bezingen. Een van de mannen zag Henry staan. Broederlijk sloeg hij zijn arm om hem heen en hij trok Henry mee terwijl ze met zijn allen richting Fifth Avenue liepen.
‘Ik had geen idee dat het al bijna Kerstmis was,’ zei Henry toen het lied was afgelopen. Hij kende de mannen niet, hoewel ze allen goed gekleed waren. Blijkbaar waren ze hiervoor naar een feest geweest.
‘Jazeker, het is morgen alweer de twintigste,’ antwoordde de man die hem zo joviaal had meegetrokken. Hij haalde een metalen flacon tevoorschijn uit zijn jas. ‘Een prima excuus voor een cognacje. Neem ook wat,’ voegde hij eraan toe met dubbele tong.
‘Dank je wel.’ Henry nam de flacon aan en dronk met grote teugen om te vieren dat al zijn zorgen waren verdwenen en dat hij weer samen was met zijn meisje.
‘Zeg, vriend,’ ging de man opgewekt verder, ‘ken je nog andere kerstliederen?’
Henry was wel vaker gedwongen om kerstliederen te zingen, maar op dat moment kon hij zich geen ander lied herinneren dan ‘Komt allen tezamen’, dus dat zei hij ook.
De kleine groep brulde van het lachen en begon toen weer bij het begin van het lied. Ze zongen nog harder dit keer en Henry kon de boodschap nog beter voelen. Hij nam nog een slok en begon toen ook mee te zingen, terwijl hij vrolijk door de straat liep, denkend aan Diana en haar glanzende lippen, en aan hun mooie toekomst samen.