Een
De afgelopen maanden was New York in somberheid verzonken vanwege de dood van juffrouw Elizabeth Holland – een van de lievelingen van de society – en de sneeuwstorm van eind november, die de stad dagenlang onder een witte deken bedekt hield. De elite van New York hoopt echter nog steeds op een mooi winterseizoen, gevuld met opera-avonden en uitbundige bals. En juffrouw Penelope Hayes, de beste vriendin van juffrouw Holland gedurende haar korte leven, heeft meer dan eens onze aandacht getrokken door haar recente nette gedrag. Zou juffrouw Hayes wellicht de goede manieren en het vriendelijke karakter van juffrouw Elizabeth hebben geërfd?
– UIT DE RUBRIEK ‘DE DORPSPOMP’ IN DE
NEW YORK IMPERIAL,
VRIJDAG 15 DECEMBER 1899
‘NEEM ME NIET KWALIJK, JUFFROUW, MAAR BENT u het echt?’ Het was een heldere en verkwikkend koude dag. Terwijl Penelope zich langzaam omdraaide naar links, waar het publiek zich verdrong in het smalle keienstraatje, werd haar warme adem zichtbaar als wolkjes in de lucht. Ze richtte haar grote diepblauwe ogen op het gretige gezicht van een meisje dat niet veel ouder kon zijn dan veertien. Ze woonde waarschijnlijk in een van die scheefgezakte huurkazernes die dicht tegen elkaar aangedrukt achter de mensenmassa oprezen. Tussen de daken was een wirwar van zwarte draden gespannen, die de lucht in duizend stukjes verdeelde. Het meisje droeg een zwarte jas, die door slijtage bijna grijs was geworden, en ze had een rode blos op haar wangen van de kou. Penelope beantwoordde haar blik en dwong zichzelf een warme glimlach op haar volle lippen te toveren.
‘Jazeker.’ Ze rechtte haar rug, zodat haar slanke postuur, haar mooie ovaalvormige gezicht en haar stralende huid nog beter uitkwamen. Vroeger stond ze bekend als de aantrekkelijke maar ietwat ordinaire dochter van een nouveau riche, tegenwoordig was dat anders. Tegenwoordig droeg ze bijvoorbeeld dezelfde kleuren die de allerbraafste meisjes van haar leeftijd droegen om hun maagdelijkheid te onderstrepen, namelijk wittinten en pastel. Vandaag had ze echter gekozen voor een donkerdere tint, gezien de erbarmelijke staat van de straten waar ze doorheen moest lopen. Ze strekte haar gehandschoende hand uit en zei: ‘Ik ben juffrouw Hayes.’
‘Ik werk bij bonthandelaar Weingarten,’ ging het meisje verlegen verder. ‘Ik heb u een paar keer gezien vanuit de achterkamer.’
‘O, dan moet ik je bedanken voor je diensten,’ antwoordde Penelope hoffelijk. Ze leunde iets naar voren alsof ze een buiging wilde maken, hoewel ze haar hoofd niet echt onderdanig kon buigen door de stijve Italiaanse kraag van haar marinekleurige jas met gouden biesjes. Toen ze het meisje weer aankeek, voegde ze er vlug aan toe: ‘Wil je soms een kalkoen?’
De optocht was haar inmiddels al voorbij. Het fanfarekorps dat kerstliederen speelde, was overgestoken naar het volgende huizenblok, en ze hoorde de stem van William Schoonmaker door de megafoon schallen. Hij wenste het verzamelde publiek op de stoepen fijne feestdagen toe en herinnerde hen er subtiel aan wie hun kerstoptocht had gefinancierd. Want de optocht was zijn idee geweest, en hij had de fanfare, de levende kerststal en de kalkoenen betaald. Hij had verscheidene bevriende dames en meisjes opgetrommeld om alles uit te delen aan de armen. Zij waren de echte attractie, dacht Penelope onwillekeurig, terwijl ze zich omdraaide naar haar trouwe vriend Isaac Philips Buck en haar hand in de grote juten zak stak die hij bij zich droeg.
Ze kon het koude zompige vlees van de dode vogel voelen, zelfs door haar leren handschoen en een laag kranten heen. Het beest was groot en zwaar en ze probeerde haar walging te verbergen terwijl ze naar voren liep met de beloofde kerstkalkoen. Het meisje staarde niet-begrijpend naar het pakketje en de glimlach verdween van haar gezicht.
‘Hier,’ zei Penelope zo rustig mogelijk. Ze hoopte vurig dat het meisje de kalkoen nu onmiddellijk van haar zou aanpakken. ‘Voor jou. Voor je familie. Voor Kerstmis. Van de Schoonmakers… en van mij.’
Het leek wel een eeuwigheid te duren, maar plotseling brak de glimlach weer door op het gezicht van het meisje. Haar mond viel open van blijdschap. ‘O, juffrouw Hayes, ik dank u wel! Ik… en… en… mijn hele familie!’ Toen pakte ze de zware vogel aan en draaide zich om naar haar vrienden in het publiek. ‘Kijk!’ riep ze uit. ‘Deze kalkoen heeft juffrouw Penelope Hayes speciaal aan mij gegeven!’
Haar vrienden staarden naar de kostbare vogel en keken verlegen naar het meisje in de op maat gemaakte mantel. Ze hadden het gevoel dat ze haar al kenden doordat ze haar naam zo vaak in de roddelrubrieken hadden zien staan. Nu zagen ze haar in levenden lijve en had ze een speciaal plekje in hun hart weten te veroveren, het plekje dat eens werd ingenomen door haar beste vriendin, Elizabeth Holland, voor ze enkele maanden geleden op tragische wijze was verdronken. Alleen was Elizabeth niet echt verdronken. Ze was nog springlevend, en dat wist Penelope maar al te goed. Zij had de ‘maagdelijke’ juffrouw Holland immers geholpen met haar verdwijning, zodat Elizabeth samen kon zijn met een van de bedienden van haar familie, op wie ze verliefd bleek te zijn. Maar Penelope had vooral geholpen om iets op te eisen wat van haar was: de verloofde die Elizabeth had achtergelaten. Penelope was inmiddels zover in aanzien gestegen, dat zowel de belangrijkste dames van stand als de roddeljournalisten fluisterden dat ze nu helemaal op Elizabeth begon te lijken.
Vroeger had Penelope dat niet bepaald vleiend gevonden – braafheid werd zwaar overschat, vond ze – maar ze was gaan inzien dat het ook zo zijn voordelen had.
De bewondering van het meisje voelde als een warme omhelzing. Penelope beloonde haar door nog wat langer te blijven staan, met stralende ogen en een brede glimlach op haar gezicht. Toen draaide ze zich om naar Buck, die behoorlijk opviel met zijn grijs geruite pak, zijn amberkleurig overhemd en zijn mantel van beverbont die zijn omvangrijke lichaam geheel bedekte.
‘Haal me hier alsjeblieft vandaan,’ fluisterde ze. ‘Ik heb Henry de hele dag al niet gezien en ik heb het koud. En als ik met mijn handen nog een van die –’
Buck onderbrak haar met een begripvolle blik. ‘Ik regel het wel.’
Hij had een mollig gezicht, wat zijn gelaatstrekken verzachtte, en zijn blonde, licht gebogen wenkbrauwen gaven hem een beetje een grappige uitstraling. Er kwamen nog een aantal dames voorbij, met brede hoeden en mantels met fijn afgewerkte kragen, gevolgd door een fanfare. Penelope keek door de straat in de richting waaruit ze de stem van de oudere Schoonmaker hoorde. Zijn zoon, Henry, met zijn donkere ogen en rebelse karakter, moest daar ergens naast hem door de straten lopen. Haar hart stond even stil bij de gedachte. Toen draaide ze zich weer om naar Buck, die al een plan had bedacht.
Buck was meer dan één meter tachtig lang en behoorlijk gezet. Met dit indrukwekkende lichaam had hij het meisje dat volop van zijn loyaliteit profiteerde al talloze malen beschermd. Ook nu schermde hij haar af. Hij was niet rijk geboren, hoewel hij beweerde dat hij afstamde van de bekende Buck-clan, die tegenwoordig vooral te vinden was in grote vervallen herenhuizen in de Hudson Vallei. Maar hij bleek van onschatbare waarde bij het organiseren van feesten en kreeg zodoende vaak dure cadeaus. Penelope trok de sluier van haar hoed over haar gezicht en volgde hem het publiek in. Toen ze zich een weg door de mensenmassa hadden gebaand, liet Buck de zware zak met kalkoenen op de grond vallen en hielp Penelope in te stappen in een coupé die al op hen stond te wachten.
Terwijl Buck een paar woorden wisselde met haar koetsier, leunde ze met een zucht achterover in het luxueuze zwarte fluweel. Hierbinnen was alles waar men tegenaan kon leunen zo zacht als dons en waren alle handgrepen van goud. Penelope voelde haar kaken ontspannen; alles was weer zoals het zijn moest. Ze trok haar handschoenen uit in één behendige beweging en gooide ze toen naar buiten door het openstaande portier van de koets. Buck keek vluchtig naar de modderpoel waarin ze terechtkwamen voor hij naar binnen stapte en plaatsnam naast Penelope. Toen de wielen knarsend in beweging kwamen, leunde hij naar voren en haalde hij een glanzend houten doosje tevoorschijn vanonder het bankje.
‘Kalfsleren handschoenen?’ vroeg hij. ‘Of heb je liever zijden?’
Penelope wreef in haar handen en bestudeerde haar slanke witte vingers. De meeste meisjes zoals zij, met vaders die fabriekseigenaren of bankdirecteuren waren of die hun eigen verzekeringsmaatschappij hadden, trokken drie of vier keer per dag andere handschoenen aan, als ze van de ene gelegenheid naar de andere gingen, van de thee naar het diner en van daar naar een intieme, besloten muziekavond. Maar Penelope vond haar handen zo belangrijk dat ze het liefst tien of elf keer per dag andere handschoenen aantrok. Ze droeg ze altijd maar één keer, maar pas sinds kort gaf ze een enkele keer een paar weg om haar deugdzaamheid te benadrukken. ‘Kalfsleer. Het is niet warm buiten en je weet maar nooit wie je tegenkomt tijdens een ritje.’
‘Dat is zo,’ antwoordde Buck terwijl hij een handgemaakt paar voor haar pakte. ‘Vooral als ik degene ben die instructies geeft aan de koetsier.’
‘Dankjewel.’ Penelope trok de handschoenen over haar polsen en was weer helemaal zichzelf, wat altijd erg goed voelde.
‘Ze aanbeden je vandaag,’ ging Buck bedachtzaam verder.
‘Jammer dat ze allemaal zo verschrikkelijk onuitstaanbaar waren.’ Penelope leunde met haar mooie hoofd tegen het fluweel. ‘Ik bedoel, wonen er nu werkelijk zoveel arme mensen in New York? En krijgen ze nooit eens genoeg van kalkoen?’ Ze bracht haar met kalfsleer bedekte vingertoppen omhoog naar haar hoge, verfijnde jukbeenderen. ‘Mijn gezicht doet pijn van al het glimlachen.’
‘Het is wel saai, altijd maar doen alsof je braaf bent.’ Buck stopte even. ‘Maar jij bent iemand die zich altijd blijft concentreren op haar doel,’ voegde hij er tactvol aan toe.
‘Ja,’ stemde Penelope in. ‘Dat klopt.’
Op dat moment kwam het rijtuig tot stilstand. Buck legde zijn hand op de kleine gouden hendel om het raam naar beneden te draaien. Penelope leunde over hem heen en zag dat ze de parade hadden ingehaald. Ze stonden nu op een kruispunt en keken uit op de voorste rij van de optocht. Daar was William Schoonmaker, lang en breedgeschouderd, gekleed in zijn zwarte pak. Naast hem liep de tweede mevrouw Schoonmaker, Isabelle De Ford. Ze was nog best jong en zag er prachtig uit vandaag, gehuld in bont en kant. Ze liepen door de smalle straat omringd door torenhoge huurkazernes en ze stopten toen ze de koets op hun pad zagen staan. Henry kwam meteen op hen afgelopen.
Penelopes adem stokte toen ze hem zag. Er was een tijd geweest dat ze Henry Schoonmaker bijna elke dag zag. In die tijd waren ze erg intiem geweest met elkaar en hadden ze elk verborgen hoekje van de herenhuizen van hun families gebruikt om dingen te doen die niet gepast waren voor maagdelijke dochters van de high society. Ze hadden dingen gedaan die meisjes als Elizabeth Holland nooit zouden doen. Tot Henry op een dag aankondigde dat hij was verloofd met juffrouw Holland. Op een diner dat Penelope ook had bijgewoond. Om misselijk van te worden zo erg, Penelope had zelfs moeten overgeven.
Inmiddels was haar heftige reactie op het walgelijke nieuws echter afgezwakt doordat ze de zaken in een nieuw licht zag. Buck had haar daarbij geholpen. Hij had haar erop gewezen dat de oude Schoonmaker een zakenman was met grote ambities, ambities voor het burgemeesterschap, en dat hij het ongetwijfeld een uitstekend idee vond dat zijn zoon zou trouwen met een meisje dat zo braaf en geliefd was. Penelope wist zeker dat zij alles kon wat Elizabeth kon, en dus deed ze nu haar best om zichzelf om te toveren tot net zo’n ideale schoondochter.
Sindsdien was ze amper bij Henry in de buurt geweest, en daarom voelde zijn nabijheid nu extra intens. Hij zag er slank uit in zijn zwarte pak, en zijn hoge hoed wierp een lange schaduw over zijn knappe, aristocratische kaaklijn. Hij droeg nog steeds een rouwband om zijn linkerarm, merkte Penelope op, terwijl ze ondertussen zijn blik probeerde te vangen. Ze wist dat hij haar zou aankijken, wat even later ook gebeurde. Penelope beantwoordde zijn blik zo bescheiden mogelijk, schonk hem een flauwe glimlach en trok toen haar sluier weer over haar gezicht.
‘Het was een prachtige optocht, meneer Schoonmaker!’ riep ze terwijl ze haar hand op het half open raam liet rusten.
Toen ze weer terugzakte in het fluweel van het rijtuig, hoorde ze Buck tegen de koetsier zeggen dat hij door moest rijden. Maar ze dacht niet aan waar ze naartoe ging. Ze dacht aan Henry en dat hij niet lang meer zou rouwen om Elizabeth. Ze wist dat hij daar nu stond te denken aan wat voor meisje ze eigenlijk was onder dat brave uiterlijk, en aan wat zich allemaal tussen hen had afgespeeld. Dit keer zou het niet blijven bij een paar stiekeme kussen ergens achteraf. Geen geheimhouding meer en geen vernederingen. Dit keer zou het menens zijn.