Tweeëndertig

H–

Ik weet niet eens of dit bericht je wel zal bereiken, maar ik moet je mijn excuses aanbieden.

Ik denk dat ik gisteravond even ben weggedommeld.

Ik hoop je snel weer te zien, maar tot die tijd wens ik je veel succes.

–T

HENRY WAS NOOIT AANDACHT TEKORT GEKOMEN ALS vrijgezel, en het was al enige jaren geleden dat hij zich zo rot had gevoeld door de afwezigheid van een bepaalde dame. Maar op kerstavond, terwijl de sneeuw zich ophoopte voor de ramen van de Schoonmakers en op het schuine mansardedak boven hen, voelde hij onwillekeurig toch een zeker verlangen. Toen hij laat die ochtend zijn kamer weer binnen was geglipt, was zijn vriend Teddy al weg. Vervolgens had hij geslapen tot hij wakker was geschrokken van de lawaaierige voorbereidingen voor het feest. Meteen moest hij weer denken aan de roze huid en de weerbarstige krullen van de jonge juffrouw Holland. Het sturen van de hyacinten naar haar huis was veruit het belangrijkste wat hij vandaag had gedaan. Door de gedachte aan Diana’s aanwezigheid keek hij zowaar uit naar het feestje van zijn vader, terwijl hij daar anders niets om zou hebben gegeven.

Hij vroeg de bedienden om zijn diner op zijn kamer te serveren, maar at er nauwelijks van. Na het eten trok hij zijn gebruikelijke zwarte rokkostuum met witte das aan, zonder hulp van een lakei. Hij wilde niet worden verwend. Hij wilde niet in de watten worden gelegd door de grote hoeveelheid bedienden in uniform die zijn vader zich kon veroorloven. Hij dacht aan de zachte hals van Diana Holland en aan de heldere, veelbetekenende blik in haar ogen. Als er een andere man aan zijn jasje zou frunniken, zou hem dit alleen maar afleiden van deze gedachten. Wat was ze toch dapper en onbevreesd, zeker gezien alle verwachtingen die men van haar had. Als hij bij haar in de buurt was, voelde hij zich ook dapper. Het voelde alsof hij alleen haar nodig had, en verder vrijwel niets.

Hij nam een laatste slok van zijn kop koffie die op het dressoir stond en kamde de laatste plukjes haar opzij. Vanuit zijn erker, die neerkeek op Fifth Avenue, zag hij hoe alle mensen die zijn vader waardig of nuttig vond, de stoep op werden geholpen. De sneeuw glinsterde als een heldere diamant en een of twee dames die vreesden dat hun avondjurk vies zou worden, moesten zelfs getild worden. Henry glimlachte spottend en dacht bij zichzelf dat Diana dat nooit zou doen. Ze zou de kou hebben getrotseerd en de trap op zijn gelopen, net zo ontembaar als altijd, en ze zou zich door niets of niemand hebben laten tegenhouden. Hij draaide zich om en stond op, onder de grote schildering van een stel picknickende bon vivants die zijn plafond sierde. Hij wierp nog één blik in de passpiegel met de koperen slang langs de rand om te zien of zijn das goed zat en liep doelbewust naar de deur, met het idee dat hij binnen een mum van tijd op de benedenverdieping van het huis van zijn familie zou staan. Maar dat was niet het geval, en dat kwam door de twee mannen die voor zijn deur stonden. Ze droegen dezelfde zwarte jas en duifgrijze broek als de obers, hoewel hun gezichten eruitzagen alsof ze wel ruigere plaatsen gewend waren dan salons en voorraadkasten. Hun gelaatstrekken waren grof en verweerd, net als hun handen.

‘Staat u mij toe,’ zei Henry fel.

‘O nee, meneer,’ antwoordde de één.

‘Staat u ons toe, meneer,’ viel de ander hem bij. ‘Dan zullen wij u naar beneden begeleiden.’

‘Waarom?’ vroeg Henry verontwaardigd. ‘Het lijkt me niet nodig dat …’

‘Orders van uw vader,’ antwoordde de eerste.

‘Blijkbaar hebt u zich niet aan uw huisarrest gehouden. Uw vader trof uw vriend Cutting hier vanmorgen vroeg aan en kwam tot de conclusie dat u hem te slim af was geweest.’

‘En daar was hij niet zo blij mee,’ voegde de ander eraan toe, terwijl hij neerkeek op zijn protegé.

‘Nee, niet bepaald.’

‘Over meneer Cutting gesproken,’ zei de eerste man terwijl hij zijn scheve tanden bloot lachte, ‘dit briefje werd daarstraks voor u bezorgd.’

Hij gaf hem een opgevouwen, crèmekleurig stukje papier aan. Henry pakte het uit zijn hand. Langzaam vouwde hij het open en toen hij het las, begon hij te begrijpen wat er was gebeurd. Vol ongeloof keek hij naar de twee mannen en vandaar naar beneden, naar de plek waar de gasten aankwamen. De vloer was vandaag nog gepoetst en hij zag dat het licht door de deuropening naar binnen scheen als daglicht aan het eind van een lange tunnel. Hij kon de verheugde gilletjes van de arriverende gasten horen en zette een stap in die richting. De twee mannen kwamen elk aan één kant naast hem staan, zo dichtbij dat Henry kon ruiken dat dit geen mannen waren die de hele dag in de weer waren met antiek tafelzilver. Toen hij nog een stap nam, volgden de mannen hem op de voet. Terwijl hij verder liep, liepen de mannen met hem mee. Dus zo zou het de hele avond gaan, realiseerde hij zich. Zijn vader had hem weer eens een streek geleverd.

Belachelijk dicht naast elkaar daalden ze met zijn drieën de grote trap af. Henry vocht tegen het gevoel dat hij opgesloten zat, maar zonder succes. De glimmende vloer in de hal stond bijna helemaal vol met zojuist gearriveerde gasten, die de ruimte vulden met hun onnozele uitroepen en luide gezwets. Een aantal van hen draaiden zich weinig subtiel om om naar Henry en zijn gezelschap te kijken. Met de mannen in zijn kielzog liep Henry door de brede eiken deuropening naar de balzaal, met al zijn hoog aan de muren hangende schilderijen. Heel even raakten zijn bewakers iets achterop, en precies op dat moment ving hij een glimp van haar op.

Ze was een plaatje in haar witte jurk, en haar donkere haar vormde een prachtige krans rond haar roze, hartvormige gezicht. Ze knipperde even met haar lange wimpers en toen deed ze haar ogen wijd open en keek ze zijn kant op. Meteen verscheen er een veelbetekenende glimlach op haar kleine volle lippen. Dat is het meisje met wie ik ga trouwen, dacht Henry bij zichzelf. Toen werd hem het zicht ontnomen door de schouder van een van zijn vaders mannen, en hij hoorde de ander zeggen: ‘Meneer Schoonmaker wil dat je deze kant op gaat.’