48

Survivorskamp, wildernis van Oregon

Een maand later

Er woonden hier rare mensen, vond Jody... maar in ieder geval voelde hij zich veilig. Hij had rampen meegemaakt. Zijn hele wereld was in fasen ingestort. Eerst de leukemie, toen de brand waarbij zijn vader ge­dood was, toen de lange vlucht die eindigde met de dood van zijn moe­der. Zo langzamerhand had hij het gevoel dat hij zich makkelijk kon aanpassen.

Hier in het survivorskamp was zijn oom Darin misschien wat al te be­schermend, maar hij hielp hem wel degelijk. Iedereen in deze geïsoleer­de maar hartstochtelijke gemeenschap paste als een legpuzzel in elkaar. Net als de legpuzzel van de aarde die opkwam boven de maan, waaraan hij en zijn moeder op een van hun laatste middagen in het huisje van Jeremy Dormans bezig waren geweest... Jody slikte. Hij miste haar vre­selijk.

Agent Scully had hem hierheen gebracht en de andere leden van het zwaar bewaakte survivorskamp hadden hem onder hun hoede genomen. Jody Kennessy was voor de groep een soort symbool, een mascotte ge­worden. Deze twaalfjarige jongen had het tegen het duistere en onder­drukkende systeem opgenomen en had het overleefd. Jody's verhaal versterkte slechts de vaste wil van de groepsleden om hun afzondering te handhaven en ver uit de buurt van een bemoeizuchtige, vernielzuchtige overheid te blijven.

Jody, zijn oom Darin en de andere survivors deden de hele dag zwaar lichamelijk werk en vormden een hechte gemeenschap. Elk lid had een specialisme en bracht dat Jody bij.

Jacob, de man met de lange baard, leerde hem vechten en vluchten. Allison, de vrouw, leerde hem schieten en talrijke vuurwapens hanteren. Ze liet zelfs een keer doorschemeren dat ze hem ook andere, minder... wettige vernietigingsmanieren kon leren. Boobytraps, verborgen explo­sieven... Maar wat betekende de wet nog voor hen na alles wat ze had­den meegemaakt? Ze waren immers door diezelfde wet en door de rege­ring zelf verraden?

De pijnlijke wonden in Jody's hart en geest waren nog steeds niet hele­maal genezen, en als hij niet in de tuinen of op de velden werkte om te helpen de kolonie zelfvoorzienend te maken, liep hij een groot deel van de dag rond de lange omtrek van het kamp. De survivors gingen vaak op jacht en verbouwden veel om hun enorme voorraad ingeblikt en ge­droogd voedsel aan te vullen.

Het leek net of deze hele groep uit een andere tijd, een tijd van zelfvoor­ziening was weggescheurd en naar het heden overgeplant. Dat kon Jody niet schelen. Hij was nu alleen. Zelfs met zijn oom Darin voelde hij zich niet nauw verbonden, maar in ieder geval zou hij het overleven. Hij had ook zijn dodelijke kanker overleefd, nietwaar?

De andere groepsleden wisten wanneer Jody het moeilijk had en lieten hem dan met rust. Ze gaven hem de tijd en de ruimte die hij nodig had. Jody zwierf langs de prikkeldraadhekken, bekeek de bomen en had schijnbaar wachtdienst... om alleen te kunnen zijn en rond te lopen. Er hing een mist in het bos, die zich in de dalen verschool en als watten wegdreef als de dag warmer werd. De wolken aan de hemel, tussen de toppen van de bomen nauwelijks zichtbaar, waren nog steeds grijs en dik. Hij keek goed uit waar hij liep, hoewel Jacob hem verzekerd had dat er in werkelijkheid geen mijnenvelden, boobytraps of geheime verdedi­gingen waren. De survivors verspreidden dat soort geruchten graag om een sfeer van angst en veiligheid rond hun nederzetting te handhaven. Op de allereerste plaats wilden ze met rust gelaten worden, en dat doel heiligde alle middelen.

Jody hoorde in de verte een hond blaffen - scherp en helder. De koude,

vochtige lucht leek de geluidsgolven te versterken.

De survivors hadden veel honden in hun kamp: Duitse herders, bloed­honden, rottweilers, dobermanns... zelfs Allisons grijze poedel. Maar deze hond klonk bekend. Jody keek op.

De hond blafte opnieuw, en nu wist hij het bijna zeker. 'Kom hier, joh!' riep hij.

Hij hoorde een krakend geluid in het kreupelhout. Takken en ranken werden opzijgeslagen en uit de mist sprong een grote zwarte hond, die blij begon te blaffen toen hij Jody zag.

'Darth!' riep Jody. Zijn hart zwol van geluk maar hij dempte bezorgd zijn stem.

De hond was blijkbaar ongedeerd en volledig genezen. Maar hij had Darth in de vlammen zien verdwijnen. Hij had het DyMar-gebouw in vlammen, as, glasscherven en verminkte steunbalken zien opgaan. Maar Jody wist ook dat Darth een bijzondere hond was, even bijzonder als hijzelf was geweest voordat al die nanobeestjes afstierven. Darth had dat veiligheidssysteem niet in zijn lichaam.

De hond sprong op hem af en werkte hem praktisch tegen de grond. Hij likte Jody's gezicht en kwispelde zo verwoed met zijn staart dat zijn hele lichaam ervan heen en weer ging. Hij had geen penning of halsband om. Niets bewees zijn identiteit. Maar Jody wist het.

Hij dacht dat zijn oom de waarheid wel zou vermoeden, maar de anderen wilde hij gewoon vertellen dat hij daarnet een andere hond had gevon­den. Een zwarte labrador, net als Darth. Hij wilde zijn nieuwe hond ook net zo noemen. De rest van de survivors wist van niets, en niemand bui­ten het kamp hoefde er ooit achter te komen.

Hij omhelsde de hond, maakte zijn vacht in de war en kneep in zijn nek. Hij had nooit mogen twijfelen. Hij had hoopvol en geduldig moeten blij­ven uitkijken. Zijn moeder had het zelf gezegd. Uiteindelijk kwam de hond heus wel terug. Dat deed Darth altijd.