18

Kust van Oregon

Donderdag, 12.25 uur

Mulder reed naar de Mini Serve-pomp van het kleine, verwaarloosde benzinestation. Hij stapte uit en keek naar het glazen kantoor en het grote, onverlichte Conoco-bord. Eigenlijk verwachtte hij drie oude man­nen in schommelstoelen op de veranda te zien zitten, of in ieder geval iemand naar buiten te zien komen die hem á la Andy Griffith gastvrij­heid aanbood.

Scully stapte ook uit de auto en rekte zich uit. Ze reden al uren over snelweg 101 en hadden niets anders gezien dan een ruige kustlijn, klei­ne dorpjes en eenzame, in de dicht beboste heuvels verstopte huizen. Voordat ze die ochtend uit het motel vertrokken, hadden ze een nieuwe aanwijzing gekregen. David Kennessy's broer bleek zich te hebben aan­gesloten bij een afgezonderde groep survivors in de streek waar de zwar­te labrador door de auto was aangereden, en Mulder geloofde niet in het toeval.

Maar verdere informatie over die survivors was schaars. De groep hield zijn precieze verblijfplaats uiteraard geheim en had geen telefoon of elektriciteit. Mulder opperde dat Jody en Patrice daar misschien naartoe waren gebracht, want daar waren ze voor buitenstaanders verborgen. Als het tweetal op de vlucht was of werd vastgehouden door iemand die ze kenden, dan was het kamp van de survivors een goede plek. Als Mulder die plek tenminste kon vinden.

Hij haalde de dop van de benzinetank en trok het mondstuk van de slang uit de pomp - en toen verscheen niet Andy Griffith' vriendelijke gezicht maar sloeg de deur van het kantoor met een klap open en rende een kleine, dikbuikige man met een rand witgrijs haar naar buiten. 'Hé, afblijven!' snauwde de dikbuikige man met een boze blik. 'Het is hier geen zelfbediening!'

Mulder keek naar de benzineslang in zijn hand en toen naar het bord mini serve. De dikbuikige man kwam op hem af en trok het mondstuk uit zijn hand alsof het buiten bereik van kinderen moest blijven. De man stak het in de benzinetank, kneep erin, zette de handgreep vast en deed toen trots een stap naar achteren, alsof zo'n delicate handeling alleen aan een beroeps mocht worden toevertrouwd.

'Wat is het probleem, meneer?' vroeg Scully. Ze vond Mulders verlegen­heid kennelijk erg vermakelijk.

De dikbuikige man keek eerst haar en toen Mulder woedend aan alsof hij hen uitzonderlijk stompzinnig vond. 'Verrekte Californiërs.' Hij wierp een blik op het nummerbord van de huurauto en schudde zijn hoofd. 'Hier in Oregon laten we amateurs niet hun eigen benzine tappen.' Mulder en Scully keken elkaar over het dak van de auto aan. 'Maar we zijn helemaal geen Californiërs,' zei Mulder, die zijn hand in de binnen­zak van zijn jas stak. 'We werken voor de federale overheid. Voor de fbi om precies te zijn, en benzine tanken is een van de verplichte hoofdvak­ken bij onze opleiding in Quantico.' Hij liet zijn identiteitsbewijs zien en gebaarde naar Scully. 'Agent Scully kan zelfs bijna net zo goed tanken als ik.'

'Mijn specialisatie is loodvrij,' zei Scully.

De dikbuikige man keek Mulder sceptisch aan. Zijn flanellen overhemd was gehavend en zat vol olievlekken. Zijn kaken waren erg onregelmatig geschoren, waardoor hij een ruige, opgelapte indruk maakte. Aan strop­dassen had hij zijn handen blijkbaar nooit vuilgemaakt. Scully haalde de foto van Patrice en Jody Kennessy te voorschijn. 'We zoeken deze mensen,' zei ze. 'Een vrouw van midden in de dertig en haar twaalfjarige zoon. Hij lijdt aan een dodelijke kanker en heeft drin­gend medische hulp nodig. We sluiten niet uit dat ze ontvoerd zijn.' 'Nooit gezien,' zei de man, die al zijn aandacht aan de benzineslang wijdde. Op de meter draaiden de cijfers almaar rond. 'En ze hebben een hond bij zich,' zei Mulder. 'Een zwarte labrador.'

'Nooit gezien,' herhaalde de man.

'U hebt niet eens naar de foto gekeken, meneer.' Scully hield de foto over de auto heen voor zijn ogen.

De man bekeek hem aandachtig en wendde toen zijn blik af. 'Nooit ge­zien. Ik heb wel wat beters te doen dan op elke vreemdeling te letten die langskomt.'

Mulder trok sceptisch zijn wenkbrauwen op. Volgens hem was deze man precies het type dat elke vreemdeling of klant die langskwam, zorgvuldig in het oog hield - en hij betwijfelde geen ogenblik dat iedereen binnen een straal van vijftien kilometer vóór het einde van de middag wist dat FBI-agenten in de eenzame uitgestrektheid van de kust van Oregon iemand aan het zoeken waren.

'U hebt toevallig geen idee waar we hier in de buurt een groot survivorskamp kunnen vinden?' vroeg Scully. 'We sluiten niet uit dat ze daarheen zijn gebracht, want daar zit ook een familielid van hen.' De dikbuikige man trok zijn wenkbrauwen op. 'Ik weet dat er in de heu­vels en diep in het bos van die kampen zijn, maar niemand die ze alle vijf op een rijtje heeft, komt daar te dicht in de buurt.' Scully haalde een visitekaartje voor den dag. 'Als u iets ziet, zouden we een telefoontje op prijs stellen, meneer. We willen dat tweetal niet arresteren. Ze hebben hulp nodig, en we zijn bang dat ze in handen van slechte mensen zijn gevallen.'

'Tuurlijk, ik doe altijd graag mijn plicht,' zei de man, en stak het kaartje in het zakje van zijn overhemd zonder er een blik op te werpen. Hij vulde de benzinetank tot een bedrag in hele dollars en pompte er toen nog - blijkbaar uit kwaadaardigheid - voor een paar cent bij. Mulder betaalde, kreeg een bonnetje en stapte met Scully weer in. 'De mensen hier zijn érg op hun privacy gesteld,' zei Mulder. 'Vooral buiten de steden. Oregon staat erom bekend dat het er stikt van de survivors, isolationisten en anderen die niet lastiggevallen willen worden.' Scully bekeek Jody Kennessy's glimlachende gezicht op de foto en Mulder wist wat er in haar omging. 'Maar ik vraag me af waarom David Kennessy's broer zo graag uit het gezicht wilde verdwijnen,' zei ze.

Na nog eens urenlang uitstappen en aankloppen bij cafés, souvenirwin­kels en kunsthandels langs allerlei kleine weggetjes begon Mulder aan het nut van hun ongerichte speurtocht te twijfelen.

Maar het enige alternatief was duimen draaien in hun motelkamer in Lincoln City. Mulder kwam liever in actie. Meestal tenminste. Hij pakte zijn draadloze telefoon. Hij wilde Frank Quinton, de foren­sische arts, vragen of de uitslag van de Grote Slijmtest al binnen was, maar zag dat de telefoon zich buiten de radius bevond. Hij zuchtte. Misschien hadden ze inmiddels al tien telefoontjes gemist. In de beboste bergen woonden niet veel mensen; velen hadden niet eens elektriciteit. De relaisstations van het mobiele telefoonnet stonden zelfs voor zijn krachtige fbi-model te ver uit elkaar. Hij klapte de antenne in en stak het toestel weer in zijn zak.

'We zijn hier afgesneden, Scully,' zei hij. 'Met mijn mobiele telefoon heb ik dat nog nooit meegemaakt.'

Links en rechts van de weg stonden donkere, indrukwekkende dennen dicht op elkaar. Het leek wel een tunnel door een kathedraal. Het pla­veisel was met vochtige bladeren, sparrennaalden en gladde nattigheid bedekt. Iemand had de moeite genomen om een ononderbroken prikkel­draadhek neer te zetten waaraan om de zoveel meter borden met ver­boden toegang hingen.

Mulder reed langzaam en keek links en rechts om zich heen. 'Ze zijn hier niet al te vriendelijk, hè?'

'Ze overdrijven het een beetje,' zei Scully instemmend. 'Iemand die zo­veel privacy zoekt, moet iets te verbergen hebben. Denk je dat we in de buurt van het survivorskamp komen?'

Vanuit zijn ooghoek zag Mulder een zwarte gedaante rennen. Het was een dier. Hij bekeek het aandachtig en ging toen op de rem staan. 'Kijk, Scully!' Hij wees naar wat hij tussen de bomen achter het prikkel­draad gezien had. Een zwarte hond van ongeveer de juiste omvang om de vermiste labrador te kunnen zijn, keek hen nieuwsgierig aan en ver­dween toen snel tussen de bomen. 'Laten we even gaan kijken. Mis­schien is het Darth wel.'

Hij zette de auto op de smalle grindberm en sprong eruit. Scully moest uitstappen in de greppel en probeerde haar evenwicht te bewaren. 'Mulder, het is een gewone hond. Die kan van iedereen zijn.' 'Dit is ons beste spoor van vandaag. En we zitten in het juiste gebied.' Hij sprintte naar het hek, duwde een van de verroeste draden omlaag en dook ertussendoor. Hij draaide zich om en trok voor Scully een van de draden omhoog. De hond stond hen tussen de bomen aan te kijken en draafde toen zenuwachtig weg.

'Kom hier, joh!' riep Mulder, en probeerde het toen met een fluitje. Luidruchtig rende hij het dier door het kreupelhout achterna. De hond blafte, draaide zich om en rende weg. 'Wacht!' riep Mulder en bleef hol­len.

Scully rende achter hem aan. 'Zo krijg je een bange hond niet naar je toe,' zei ze. 'Heb je nooit een huisdier gehad?'

'Een salamander. In een aquarium,' zei hij over zijn schouder. 'Die kwam ook nooit als ik riep.'

Mulder bleef staan om te luisteren. De hond blafte opnieuw. 'Ga mee, Scully.'

Zelfs diep in het bos zag hij tussen de bomen veel borden staan met ver­boden toegang, privéterrein en waarschuwing - bij overtreding wordt de politie gewaarschuwd. Diverse borden waren met schoten hagel doorzeefd. Scully hoopte dat ze niet in een strik trapten en ondersteboven in een boom kwamen te hangen - of in een gecamoufleerde kuil vol puntige stokken vielen.

Mulder bleef achter de zwarte hond de helling op rennen. Takken en bomen ontwijkend bereikte hij met piepende ademhaling eindelijk de top. Volgens een lange rij borden heerste in de hele omgeving gevaar. Scully haalde hem rood van inspanning in en samen liepen ze de top over. 'Eh... Mulder.'

Plotseling begonnen vele tientallen honden te blaffen en te janken. Ze zag een harmonicahek, afgezet met prikkeldraad, rond een heel complex van half ondergrondse huizen, bunkers, geprefabriceerde loodsen en wachthokjes.

De zwarte labrador rende op het complex af.

Mulder en Scully kwamen glijdend op de zachte bosgrond tot stilstand. Gewapende mannen renden hun wachthuisjes op de hoeken van het com­plex uit. Anderen kwamen uit de hutten te voorschijn. Vrouwen gluurden door de ramen, pakten hun kinderen en beschermden hen tegen wat in hun ogen een onverwachte politieoverval moest zijn. De mannen riepen, hieven hun geweren en vuurden waarschuwingsschoten af. Mulder stak direct zijn handen omhoog. Andere honden kwamen het complex uit rennen: Duitse herders, rottweilers en belachelijk genoeg ook een vuilgrijze poedel, die even vals wilde zijn als zijn makkers. 'Wij vertegenwoordigen de federale overheid,' verklaarde Mulder. Helaas bleven alle wapens op hem gericht, zo mogelijk nog agressiever dan eerst. Dit was niet de reactie waarop hij gehoopt had.

'Mulder, het zijn survivors,' fluisterde Scully. 'Volgens mij horen ze liever niet dat we voor de overheid werken.'

'Ik ga nu mijn identificatie pakken.' Pijnlijk traag stak hij zijn hand in zijn jas.

Een man van middelbare leeftijd met een uitzonderlijk lange baard kwam naar het hek en keek hen woedend aan. 'Kunnen vertegenwoor­digers van de overheid tegenwoordig niet meer lezen?' vroeg hij. 'Jullie zijn ongeveer vierhonderdtweeënzestig borden met verboden toegang ge­passeerd. Hebben jullie een naar behoren ondertekend huiszoekings­bevel?'

'Nee, meneer,' zei Scully. 'We probeerden uw hond staande te houden. Die zwarte. We zoeken namelijk deze mensen.' Ze stak haar hand in haar jasje en haalde de foto's te voorschijn. 'Een vrouw en haar zoon.' 'Eén stap dichterbij, en je staat in een mijnenveld,' zei de man met de baard. 'Blijf waar je bent.'

Mulder kon zich niet voorstellen dat survivors hun honden lieten loslopen als er echt een mijnenveld rond het complex lag... maar helemaal onvoor­stelbaar was het niet. Hij had weinig behoefte aan ruzie met deze man. 'Wie zijn dat?' vroeg een van de vrouwen met een dodelijk geweer in haar handen. Ze leek minstens zo gevaarlijk als de mannen. Mulder vroeg zich af of zij het baasje van de poedel was.

'De jongen heeft dringend medische hulp nodig,' zei Scully met stemver­heffing. 'Ze hebben een zwarte labrador. We zagen uw hond en dachten dat het misschien het dier was dat we zoeken.'

De man met de baard lachte. 'Dat is geen zwarte labrador,' zei hij, 'maar een spaniël. Leren ze jullie bij de fbi dan helemaal niks meer?' 'Ik heb die dag de lessen gemist,' zei Mulder.

'Ze heten Patrick en Jody Kennessy,' zei Scully. 'Haar zwager Darin zit in net zo'n groep als u. We willen graag met hem praten.' De vrouw met het geweer vroeg: 'Is ze getrouwd met David Kennessy, de geleerde?'

'Ja, mevrouw. Hij is kort geleden gedood en zijn vrouw en zoon zijn ver­dwenen,' zei Mulder. 'We zijn bang dat ze tegen hun wil zijn mee­gevoerd.'

Scully wierp een blik op hem. 'Dat ze ontvoerd zijn,' legde ze uit.

'Ga Darin halen!' gilde de vrouw achterom.

'Darin... Kennessy?' Mulder zweeg. Hij kon zijn oren niet geloven.

Een magere man met ruig, kaneelkleurig haar klom over de ondergrond­se trap van een van de half begraven hutten naar boven. Onzeker liep hij naar de man met de baard en de boos kijkende vrouw. 'Ik ben Darin Kennessy, Davids broer. Waarom zoeken jullie mijn neef en mijn schoonzusje? Is hij echt... dood?'

Door het hek heen roepend legden Mulder en Scully de situatie beknopt uit. Darin Kennessy keek steeds bezorgder. Het was Mulder duidelijk dat hij niets van de dood van zijn broer of de verdwijning van Patrice en Jody had geweten.

'We proberen uit de buurt van dat soort mensen te blijven,' zei Darin. 'We proberen uit de buurt van alles te blijven en hier ons eigen leven te leiden. We willen een prettige, beschermde omgeving scheppen met hel­pende buren en sterke gezinnen. We voorzien in onze eigen behoeften. We hebben geen bemoeienis nodig van mensen zoals jullie - mensen met pakken en dassen.'

'Zijn Patrice en Jody bij u?' vroeg Scully, die open kaart besloot te spe­len. 'Weet u hoe we met hen in contact kunnen komen?' Darin snoof. 'Nee, onze wegen zijn een paar jaar geleden gescheiden. David en Patrice gingen hier in de buurt vaak op vakantie, maar ze zijn nooit op bezoek geweest.' Hij gebaarde naar de honden, de wachthuis­jes, het prikkeldraad. 'Het zal ze wel niet schilderachtig genoeg zijn ge­weest.'

'Maar u bent de oom van de jongen,' zei Mulder. 'Hebt u hem nooit een verjaardagskaart gestuurd?'

'De enige die wel eens met de jongen optrok, was Jeremy Dorman, Davids laboratoriumassistent. Dorman was een veel echtere oom dan ik.' 'Mag ik u mijn kaartje geven?' vroeg Mulder. 'Misschien komen ze hier nog of hoort u iets.'

Darin keek hem fronsend aan. 'We hebben hier geen telefoon.'

Scully pakte Mulder bij zijn mouw. 'Laten we maar weer naar de auto

gaan. Dank u voor het gesprek.'

'Pas op het mijnenveld,' zei de man met de baard.

'We zullen goed uitkijken,' zei Scully.

Ze baanden zich weer een weg door het bos langs de tientallen waar­schuwingsborden en bereikten de plek waar hun auto langs de kant van de weg stond.

Mulder was moe en bezweet en kon nauwelijks geloven wat hij in het survivorskamp gezien had. 'Sommige mensen gaan door roeien en ruiten om te overleven,' mompelde hij.