29

Dormans vakantiehuisje, Kustgebergte, Oregon

Vrijdag, 23.59 uur

Jody kon Dorman niet van zich afschudden, hoe ver hij ook liep. De enige schuilplaats die hij bedenken kon, was het huisje, dat eindeloos ver achter hem in het bos lag. Dat was klein en niet erg veilig, maar iets beters kon hij niet bedenken. In ieder geval lagen daar wapens, iets waarmee hij kon terugvechten.

Zijn moeder was vindingrijk, en Jody zo nodig ook. In de afgelopen weken had hij veel van haar geleerd.

Jody beschreef een grote boog door het bos zodat hij de open plek van achteren benaderde. Darth bleef tussen de bomen blaffen. Soms rende hij met Jody mee, maar andere keren sprong hij weg alsof hij wilde jagen of spelen. Jody vroeg zich af of de zwarte labrador het soms een soort spelletje vond.

Hij bleef wankelend doorlopen, maar zijn benen deden pijn alsof iemand metalen naalden in zijn knieën stak. Hij had ook een laaiende pijn in zijn zij. Zijn gezicht was door scherpe takken en zwiepende dennennaal­den geschramd, maar hij besteedde geen aandacht aan kleine verwon­dingen; die gingen gauw genoeg over. Hij had een droge keel en kreeg niet genoeg adem...

Zo geluidloos mogelijk strompelde hij verder. Er waren hier geen paden, niets wees de weg, maar wekenlang had hij alleen maar in het bos kun­nen spelen, en hij wist hoe hij het huisje moest vinden. Darth zou hem volgen en samen zouden ze zich in veiligheid brengen. 

Van hoog op de helling zag Jody het huisje en de open plek liggen. Hij was verder gekomen dan hij gedacht had, maar nu zag hij een andere auto op het pad staan. Een onbekende auto.

Kille angst welde in hem op. Iemand had hem opgespoord! Een van die anderen voor wie zijn moeder hem gewaarschuwd had. Als hij Jeremy Dorman ontliep en weer naar het huisje ontsnapte, konden er best ande­ren op de loer liggen.

Maar op dit moment was zijn allergrootste angst veel dichterbij. Dorman denderde nog steeds als een vrachtwagen achter hem aan. Hij ploegde door het bos en het kreupelhout en verkleinde zijn achterstand voortdurend. Jody vond het ongelooflijk om te merken hoe snel de breedgeschouderde laboratoriumassistent zich voortbewoog, want zelfs met zijn lekenoog was hem duidelijk geweest dat de man er allesbehalve goed uitzag.

'Jody! Je hoeft niet bang voor me te zijn!' brulde Dorman. 'Alsjeblieft!' De jongen kon zijn oren niet geloven. Dorman had hem daarnet onder vuur genomen, hoewel hij (volgens Jody) expres mis had geschoten en niet van plan was geweest om hem te raken.

Jody verspilde geen energie aan een antwoord. Hij rende rechtstreeks naar het huisje, maar stond plotseling voor een steilte waar een aardver­schuiving de geleidelijke helling had afgesneden. Twee enorme bomen waren ontworteld en omlaag gestort en hadden in de aarde een spoor getrokken als een grote open wond.

Hij had geen tijd voor een omtrekkende beweging. Dorman kwam veel te snel de helling op. De man greep bomen vast en trok zich zo naar voren. De helling leek te steil. Die kon hij nooit afdalen. Hij hoorde de hond weer blaffen. Halverwege beneden, links van de aardverschuiving, stond Darth met uitgespreide voorpoten naar hem te blaffen. Zijn vacht zat vol onkruid en klitten.

Jody had geen keus en besloot hem te volgen. Hij hees zich over de rand en begon af te dalen. Hij stak zijn vingers diep in de koude aarde, stapte op losse stenen en zocht voortdurend houvast. Hij hoorde twijgen knap­pen en takken kraken, want Dorman kwam dichterbij. Jody probeerde sneller vooruit te komen. Hij keek op en zag de breed­geschouderde man op de top van de helling verschijnen. Hij hijgde... en zijn hand gleed uit. 

Zijn voet stapte op een wankele steen die uit de losse aarde schoot als een rotte tand die uit tandvlees valt. Hij verbeet een uitroep en voelde zich vallen.

Hij graaide met zijn vingers door de modder, maar zijn lichaam gleed rollend en tuimelend omlaag zodat zijn kleren vol aarde kwamen. Stenen vielen kletterend mee omlaag.

Al glijdend en vallend zag hij Dorman aan de rand van de aardverschui­ving staan. Hij had zijn handen als klauwen uitgestrekt en wilde zich bukken en hem grijpen - maar de jongen was te ver weg en viel steeds sneller.

Jody rolde verder en stootte eerst zijn zij, toen zijn hoofd, maar bleef bij bewustzijn. Hij was doodsbang dat hij een been brak of zodanig gewond raakte dat hij niet meer kon vluchten.

Het regende aarde en stenen om hem heen, maar hij schreeuwde niet, slaakte niet eens een uitroep. Eindelijk kwam hij aan de voet van de aardverschuiving tegen een van de omgevallen bomen tot rust. De ver­warde wortels ervan staken uit als een met vuil verstopte schuurspons. Hij botste hard tegen de bast, bleef hijgend even liggen en deed toen zijn best om in beweging te komen. Zijn rug deed pijn. Toen zag hij tot zijn ontzetting Jeremy Dorman met grote sprongen de helling af komen en op de een of andere manier zijn evenwicht bewaren. Hij zette zijn voeten diep in de zachte helling en wierp aarde en steen­tjes op. Dreigend zwaaide hij met zijn revolver om Jody te laten blijven waar hij was, maar Jody had hoe dan ook niet snel genoeg kunnen op­staan en weglopen.

Dorman kwam vlak boven de jongen glijdend tot stilstand. Zijn gezicht was vuurrood... en zijn huid leek wel te huiveren, te kronkelen, te zie­den als een pan kaarsvet dat langzaam aan de kook komt. Zijn gezicht was vertrokken van woede en uitputting.

Hij pakte zijn vuurwapen met beide handen beet en nam Jody onder schot. Het leek wel een cyclopenoog, een dodelijke adder met een open bek.

Toen zakten Dormans schouders in en staarde hij de jongen een paar tel­len aan. 'Jody, waarom heb je het me zo moeilijk gemaakt? Heb ik dan al niet genoeg meegemaakt - heb jij soms niet genoeg meegemaakt?' 'Waar is mama?' vroeg Jody, die diep ademhaalde. Zijn hart bonsde als een pneumatische hamer en de adem in zijn longen was kil en ijskoud. Moeizaam ging hij op zijn knieën zitten.

Dorman zwaaide weer met zijn revolver. 'Ik heb alleen maar een beetje bloed van je nodig, Jody. Alleen maar een beetje bloed, vers bloed.' 'Ik vroeg: waar is mama?' riep Jody.

Dorman keek alsof een noodweer over zijn gezicht trok. De jongen en de man waren zo verdiept in elkaar dat geen van beiden de derde persoon hoorde naderen. 'Geen beweging! FBI!'

Dana Scully stond vijf meter verderop wijdbeens tussen de bomen. Ze had haar armen uitgestrekt en hield haar pistool in de voorgeschreven schiethouding. 'Blijf stilstaan,' zei ze.

Scully had de geluiden van de achtervolging, het geblaf van de hond en het woedende geschreeuw ademloos gevolgd. Toen ze de grote en zware man boven Jody zag uittorenen, wist ze wat ze doen moest: verhinderen dat hij, de drager van een dodelijke viruskanker, de jongen ook maar aanraakte.

De dreigende man en de kleine Jody keken haar allebei stomverbaasd aan. Jody's blik was eerst een en al opluchting, maar werd toen snel wantrouwig.

'U bent een van hen,' fluisterde hij.

Scully vroeg zich af hoeveel Patrice Kennessy hem verteld had, hoeveel Jody over de dood van zijn vader en de mogelijke samenzwering tegen DyMar wist.

Maar het uiterlijk van de jongen verbaasde haar werkelijk. Hij maakte een gezonde indruk en was helemaal niet broodmager, ingevallen, bleek of ziekelijk. Hij had in het laatste stadium van een dodelijke, lymfoblastische leukemie moeten verkeren. Natuurlijk was hij uitgeput en toe­getakeld... misschien ook gekweld door voortdurende angst en slaap- gebrek. Maar hij leek in niets op een terminale kankerpatiënt. Nog geen maand geleden was Jody bedlegerig geweest. Hij had op het randje van de dood gezweefd en zijn eerste gesprekken met Magere Hein gevoerd. Maar nu had hij uit alle macht door het bos gerend en had deze man hem alleen maar te pakken gekregen omdat hij van een steile hel­ling was gevallen.

De grote man keek Scully fronsend aan, achtte haar van geen belang en probeerde dichter in de buurt van de jongen te komen.

'Ik zei: geen beweging,' waarschuwde Scully. Ze zag de revolver losjes in zijn hand liggen en was bang dat hij Jody als gijzelaar zou gebruiken. 'Leg je wapen neer,' zei ze, 'en zeg wie je bent.'

De man keek haar zo walgend en ongeduldig aan dat Scully het koud kreeg. 'Je snapt niet wat er aan de hand is,' zei hij. 'Bemoei je er niet mee.' Hij keek weer hongerig naar Jody, die niet weg kon, en wierp weer een blik op Scully. 'Of hoor je soms bij hen? Zoals de jongen zei? Kom je ons allebei vernietigen?'

Voordat ze kon antwoorden of vragen kon stellen schoot een zwarte ge­daante als een stormram met raketaandrijving uit het kreupelhout en stortte zich op de man die Jody bedreigde.

Scully herkende de hond meteen: het was de zwarte labrador, die op de een of andere manier zijn auto-ongeluk had overleefd, uit de dieren­kliniek was ontsnapt en met Patrice en Jody op de vlucht was. 'Darth!' riep Jody.

De hond deed een uitval. Zwarte labradors zijn meestal geen vechthonden, maar Darth kon de angst en de spanning ongetwijfeld voelen. Hij wist wie de vijand was en vocht terug.

De zwaargebouwde man draaide zich bliksemsnel om, hief zijn revolver, legde zijn vinger snel en dreigend rond de trekker - maar de hond stort­te zich grommend en grauwend op hem, zodat hij niet kon richten. De man schreeuwde en probeerde de aanval met zijn vrije hand af te slaan. Daarbij haalde hij de trekker over.

De knal verscheurde de stilte op de open plek, ver van de snelweg. De .38 kogel raakte niet Jody's hoofd maar sloeg in zijn borstkas voordat hij had kunnen wegspringen. Bij de klap vlogen bloeddruppels in het rond. Het slanke jongenslichaam viel tegen de omgevallen boom alsof iemand hem met een onzichtbare pianosnaar naar achteren had getrok­ken. Jody slaakte een uitroep en gleed langs de gladde stam van de om­gevallen boom op de grond.

Darth werkte de schutter tegen de grond. De man probeerde de hond af te schudden, maar de labrador zette agressief zijn tanden in zijn gezicht en keel.

Scully rende naar de gewonde jongen, liet zich op haar knieën vallen en nam Jody's hoofd in haar armen. 'O, mijn God.'

De jongen knipperde met grote ogen van verbazing en leek heel afwezig. Er borrelde bloed uit zijn mond, dat hij wegspuwde. 'Zo moe.' Ze streelde

zijn haar. Ze dacht geen ogenblik meer aan de man die hem beschoten had, en probeerde wanhopig maar vergeefs een maatregel te bedenken. Aan de plaats van de wond kon ze zien dat simpele ehbo geen zin had. De hond bleef grommend en bijtend zijn tanden in Dormans keel zetten en rukte aan de pezen. Bloed spoot op de bosgrond. De man liet zijn rokende revolver vallen, beukte op de ribbenkast van de zwarte labrador en probeerde hem weg te slaan. Maar hij verzwakte zienderogen. Scully staarde naar de plek waar schuimig, donkerrood bloed uit het midden van Jody's borst spoot. Daar zag ze een keurig rond gat in een kloppende, snel groter wordende bloedplas.

'O God,' zei ze. Ze boog zich voorover, scheurde Jody's shirt open en be­keek de wond van de kogel die in zijn linker long was doorgedrongen en misschien het hart geraakt had. Een zware... dodelijke verwonding. Hij overleefde het nooit.

Jody's huid werd grijsbleek. Hij was bewusteloos en had zijn ogen dicht. Het bloed stroomde nog steeds uit het kogelgat.

Scully boog zich voorover, zette haar geest in de stand voor medische noodgevallen, legde de muis van haar hand op de wond en duwde uit alle macht om het bloeden te stelpen. Naast haar hoorde ze de hond zijn aanval op de liggende man voortzetten met de felle agressie van een persoonlijke vendetta, alsof deze man hem ooit heel veel pijn had ge­daan. Maar Scully kon niet van haar plaats weg om de hond tegen te houden. Ze moest de vreselijke bloeding uit de kogelwond tegengaan. Die keus moest ze gewoon maken, en ze schaamde zich ervoor. Om de aanvaller te helpen had ze Jody alleen moeten laten. Dan bleef hij bloe­den. En dat wilde ze niet.