35

Tijdelijke commandocentrale van het tactische team, district Oregon

Vrijdag,  18.00 uur

Voor Adam Lentz en zijn ploeg professionals lieten de vluchtelingen spo­ren na als bemodderde voetstappen op een sneeuwwit tapijt. Hij wist niet hoe zijn teamleden heetten, maar wel wat ze konden. Ze waren voor deze en andere taken persoonlijk uitgezocht. Deze mensen konden elk probleem zelfstandig aan. Dat stond in hun staat van dienst

-    maar Lentz wilde ter plaatse zijn om persoonlijk de supervisie te heb­ben en hen te intimideren... en zeker te weten dat hij met de eer ging strijken als alles achter de rug was.

In zijn vak bestonden geen officiële promoties, beloningen of onder­scheidingen. Successen leidden niet eens tot tastbare loonsverhogingen, maar zijn inkomen interesseerde hem niet erg. Hij had veel geldbronnen tot zijn beschikking.

Hij was discreet en professioneel naar Portland gevlogen. Hij was op het vliegveld afgehaald en snel naar het ontmoetingspunt gebracht. Andere teamleden hadden gereageerd op een oproep van de plaatselijke politie

-    de eerste halte.

Hun mobiele gezondheidsbus, die met de nieuwste snufjes was uit­gerust, arriveerde tegelijk met een zwarte sedan. Mannen met zwarte pakken en dassen dromden de deur uit. Een oplegger met boomstammen was van de weg geraakt. De melding was via de radio binnengekomen en Lentz' team had snel gereageerd.

Een politieagent genaamd Jared Penwick was ter plaatse gebleven. Op de stoel van de politiewagen naast hem zat een oude man met een breed­gerande rode pet en een regencape - kennelijk geen gevangene. De man zag er ellendig en zorgelijk uit.

De mannen in pakken lieten pijlsnel hun badges zien en stelden zich voor als ambtenaren van de federale overheid, maar ze slaagden erin om de getypte naam van de organisatie waar ze in dienst waren, met hun vingers te bedekken. Ze waren allemaal gewapend en traden als een soe­pel team op.

De deuren van de schoonmaakbus gingen open en er klommen mannen in beschermende pakken uit die veel op ruimtevaarders leken. Ze had­den plastic zakken en schuimspuiten bij zich, en de achterste man droeg een vlammenwerper.

'Wat is hier aan de hand?' vroeg agent Penwick, die naar hen toe liep. 'Wij zijn het schoonmaakteam.' antwoordde Lentz. Hij nam niet de moei­te zijn badge te voorschijn te halen. 'We zouden uw volledige medewer­king op prijs stellen.'

Hij bleef kalm buiten het bereik van een mogelijke besmetting staan, terwijl het team het portier aan de chauffeurszijde van de truck open­maakte en het slachtoffer met plastic bedekte. Als extreme ontsmettings­maatregel sproeiden ze schuim en zuur in de cabine. Ze hadden de armen en benen van de dode chauffeur gebogen zodat ze hem als een dode rups in een cocon konden inpakken.

De politieman zag alles met grote ogen gebeuren. 'Hé, jullie kunnen niet zomaar...'

'Het is een kwestie van nationale veiligheid, agent. We doen dit om elk risico op besmetting uit te sluiten. Heeft u of deze heer hier' - hij wees naar de man met de regencape - 'de cabine geopend of betreden?' 'Nee,' zei agent Penwick, 'maar er was een FBI-agent bij ons. Agent Mulder. Dat is zeker iemand van u?' Lentz antwoordde niet.

De agent vervolgde: 'Hij nam de vrachtwagen van deze man in beslag en reed weg. Hij moest zijn partner zoeken, die iets met de situatie te maken heeft. Ik zit hier al' - hij keek op zijn horloge - 'bijna een uur.' 'Vanaf dit moment nemen wij de zaak in handen, agent. U hoeft zich geen zorgen meer te maken.' Lentz deed een stap naar achteren en be­schermde zijn ogen terwijl de man met de vlammenwerper benzine in de cabine goot en die met een brullende whoem aanstak.

'Godsammekrake!' zei de man in de regencape. Hij trok de deur van de politieauto dicht toen een golf hitte hen overspoelde en stoomwolken van het natte gras en asfalt opjoeg.

'U kunt beter even naar achteren gaan,' zei Lentz tegen de politieman. 'De benzinetank kan elk moment ontploffen.'

Ze liepen haastig weg en doken in elkaar. De rest van het team had het lijk al ingepakt en in een steriele isolatieruimte in de bus gelegd. Zodra ze binnen waren, zouden ze hun pak uittrekken en verbranden. De oplegger met boomstammen brandde als een laaiende toorts in de grijze avondregen. De benzinetank ontplofte met een oorverdovende klap en alle mannen doken net lang genoeg weg om de rondvliegende brokstukken te ontwijken. Toen gingen ze weer aan hun werk. 'U had het over agent Mulder,' zei Lentz, die zich weer tot de politieman wendde. 'Kunt u me zeggen waar hij is?'

'Natuurlijk weet ik waar hij is,' zei agent Penwick, die nog steeds verbijs­terd was over de vuurbal. En over de snelheid waarmee de mannen alle bewijzen uitwisten. Het vuur knetterde en brulde, en de zwarte rook stonk naar benzine, chemicaliën en nat hout.

De agent vertelde Lentz waar hij Dormans vakantiehuisje kon vinden.

Lentz maakte geen aantekeningen, maar prentte zich elk woord in. Hij

moest de neiging bedwingen om afkeurend zijn hoofd te schudden.

Een spoor als modderige voetafdrukken op een wit tapijt...

De mannen klommen weer in de zwarte sedan. De rest van het team

sloot de bus af en de chauffeur startte de motor.

'Hé!' De oude man met de regencape deed de deur van de politiewagen

open en kwam overeind. Hij riep naar Lentz: 'Wanneer krijg ik mijn auto

terug?'

Het beeld van de befaamde agent Mulder achter het stuur van een ge­butst rood vrachtwagentje vond Lentz erg vermakelijk, maar zijn gezicht verried niets.

'We zullen doen wat we kunnen, meneer. U hoeft zich geen zorgen te maken.'

Toen stapte Lentz in de sedan en reed het team pijlsnel naar Dormans eenzame vakantiehuisje.

Terwijl de twee auto's over het doorploegde modderpad ploeterden, kon Lentz nauwelijks geloven dat hij die duidelijke samenhang zo lang over het hoofd had gezien.

Al eerder hadden ze ongemerkt de survivorsenclave gecontroleerd waar Davids broer Darin was ondergedoken in de mening dat hij daar onzicht­baar en beschermd was. Maar Patrice was daar niet geweest en er was ook geen spoor van de hond of van de twaalfjarige jongen. Maar dit stuk grond met het huisje was van Kennessy's onderzoeksassis­tent Jeremy Dorman, die ongewild voor deze hele ramp verantwoordelijk was. Lentz had geen rekening gehouden met de vriendschapsband tus­sen Dorman en de Kennessy's - en dus was deze schuilplaats bij geen enkele computeranalyse van Patrices mogelijke bestemming opgedoken. Na Dormans dood kon Patrice haar zoon en de hond hier natuurlijk uit­stekend verbergen.

Helaas zag het ernaar uit dat iemand anders hem voor was geweest. De mannen sprongen weer uit de auto's, ditmaal volledig bewapend. Hun automatische geweren en granaatwerpers waren op het kleine, stille huisje gericht.

Ze wachtten. Niemand bewoog - binnen noch buiten. De mannen waren net een doos plastic soldaatjes die voor eeuwig in een aanvalshouding gegoten waren.

'Dichterbij,' zei Lentz zonder stemverheffing. In de nog steeds mistige lucht waren zijn woorden goed verstaanbaar. De mannen schuifelden ver­der, wisselden van plaats en trokken het net rond het huisje dicht. Anderen renden naar de achterkant om ontsnapping onmogelijk te maken. Lentz keek snel rond. Hij mocht ervan uitgaan dat elk teamlid het dub­bele stel bandensporen op het pad al gezien had. Agent Mulder was hier geweest, en zijn partner Scully ook.

Een van de mannen riep iets en gebaarde naar het hoge gras en onkruid in de buurt van de voorveranda. Lentz en de anderen haastten zich er­heen. Er bleek een vrouw languit op de grond te liggen. Ook haar huid was gevlekt, met de ongeremde nanoplaag besmet. De ziekte had ook hier toegeslagen.

De virusinfectie verspreidde zich en met elk nieuw slachtoffer werd de kans op beheersing kleiner. Zijn mannen hadden in het lijkenhuis van het Mercy Hospital nog maar net een uitbarsting weten te voorkomen. Daar hadden de nanomachientjes hun werk in het eerste slachtoffer voortgezet en sommige lichaamsfuncties van het lijk op grove wijze weer tot leven gebracht.

Het was op het nippertje geweest, en Lentz had gezworen dat hem dat geen tweede keer zou overkomen.

'Ze zijn weg,' zei Lentz, 'maar we hebben hier nog iets op te ruimen.' Hij beval de mannen in de schoonmaakbus hun beschermende kleding aan te doen en een tweede sterilisatieprocedure voor te bereiden. Lentz deed een stap achteruit en haalde diep adem. Hij genoot van de harsige geur van het bos om hem heen en het parfum van het frisse, natte gras. Hij vond het hier vredig, ongerept.

Hij wendde zich tot een van de mannen. 'Brand het huisje plat,' zei hij. 'Zorg dat er geen splinter van overblijft.'

Hij draaide zich om en zag dat het team Patrices lijk al in plastic en schuim had gehuld. Iemand anders haalde een pomp te voorschijn en begon benzine rond de buitenmuren van het huisje te spuiten, vooral op de plek in het gras waar Patrice had gelegen.

Lentz nam niet de moeite om naar het vuur te blijven kijken. Hij liep weer naar de auto, waar de radiosystemen waren afgestemd op andere satellietverbindingen, schotelantennes, mobiele telefoonsignalen en de- coderingsapparaten.

Andere leden van zijn inmiddels uitgebreide tactische eenheid hadden agent Mulder onder de loep genomen, en Lentz wilde alle beschikbare informatie.

Mulder kon hem naar de plek brengen waar hij wilde zijn.