47

Federaal kantorencentrum, Crystal City, Virginia 

Zondag, 14.04 uur

Adam Lentz diende zijn eindrapport mondeling en persoonlijk in, zonder papieren barrières. Van dit onderzoek mocht geen enkel verslag overblij­ven, niets dat door de bemoeizuchtige ogen van onbevoegden ontdekt en gelezen kon worden. In plaats daarvan moest Lentz de man onder ogen komen en hem alles rechtstreeks met zijn eigen woorden vertellen. Dat was een van de afschuwelijkste ervaringen die hij ooit beleefd had. Uit de asbak verrees een pluim bijtende sigarettenrook, die als een dodelijke wade om de man heen hing. Hij had een mager, onopvallend gezicht, zijn ogen stonden gekweld en zijn donkerbruine haar was naar achteren gekamd.

Hij zag er zeker niet uit als iemand die de broze eierschalen van tal van mensenlevens in zijn hand had en kon verbrijzelen wanneer hij wilde. Evenmin zag hij eruit als iemand die presidenten had zien sterven, de val van allerlei regeringen en de opkomst van weer andere had bewerk­stelligd, met onbekende groepen mensen proeven deed en hen 'koop­waar' noemde.

Maar niettemin speelde hij met de wereldpolitiek zoals andere mensen een spelletje risk doen.

Hij nam een lange trek van zijn sigaret en blies de rook langzaam tussen

zijn perkamentdroge lippen uit. Hij had nog niets gezegd.

Lentz stond in het onopvallende kantoor en keek de man recht aan.

'Hoe weet u dat zo zeker?' vroeg de man eindelijk. De asbak op het bu­reau lag overvol uitgedrukte peuken. Zijn stem was bedrieglijk zacht en had iets melodieus.

Lentz had nooit in het leger gezeten, in ieder geval niet in een officiële functie, maar stond kaarsrecht in de houding. 'Scully en Mulder hebben het bloed van de jongen uitvoerig getest. We hebben volledig inzage in alle ziekenhuisdossiers. Er is geen enkel bewijs voor een nanoplaag, geen microscopisch kleine machientjes, geen fragmenten... niets. Hij is schoon.'

'Hoe verklaart u dan zijn opmerkelijke genezende eigenschappen? De kogelwond bijvoorbeeld?'

'Niemand heeft die met eigen ogen gezien, meneer,' zei Lentz. 'Daar zijn in ieder geval geen bewijzen van.'

De man keek hem aan en rook kringelde rond zijn gezicht. Lentz wist dat zijn antwoord niet acceptabel was. Nog niet. 'En die leukemie? Als ik het goed begrepen heb, vertoont de jongen er geen spoor meer van.' 'Kennessy begreep het potentiële gevaar van een onbeteugelde nano­technologie. Hij was geen dwaas. Misschien heeft hij zijn nanobeestjes zo kunnen programmeren dat ze zich afsluiten als ze hun taak voltooid hebben, dus toen de jongen van zijn kanker genezen was. En volgens de proeven die ze de laatste tijd in het ziekenhuis gedaan hebben, is Jody Kennessy kerngezond. Hij lijdt niet meer aan acute lymfoblastische leu­kemie.'

Wenkbrauwen werden opgetrokken. 'Hij is dus genezen maar heeft het geneesmiddel niet meer.' De man blies een lange wolk sigarettenrook uit. 'Laten we daar maar blij om zijn. We zouden niet graag zien dat ie­mand anders dit medische wonder in handen kreeg.' Lentz antwoordde niet maar bleef alert en waakzaam staan. In een ge­heime schuilplaats, in een gebouw met onbekend adres, in kamers zon­der nummers en laden zonder etiket bewaarde de sigarettenrokende man monsters en flarden aanwijzingen. Niemand anders mocht ze zien. Voor iedereen die de waarheid in zijn vele gedaantes zou willen achterhalen, waren deze tastbare overblijfselen goud waard. Maar de man zou de waarheid nooit onthullen.

'Nog even over de agenten Mulder en Scully,' zei de rokende man. 'Waar zijn zij mee aangekomen?'

'Met theorieën en vermoedens, geen bewijzen,' zei Lentz. 'Zoals ge­woonlijk. Het zoveelste X-dossier.'

De rokende man inhaleerde weer en hoestte een paar maal - een diepe, onaangename hoest die op veel ernstiger aandoeningen wees. Misschien had hij alleen maar een slecht geweten... maar misschien was hij er lichamelijk heel ernstig aan toe.

Lentz stond wiebelend te wachten tot hij mocht gaan - na een compli­ment of een reprimande. Die stiltes waren het ergste. 'Om het nog eens samen te vatten...' zei Lentz met een onbehaaglijk ge­voel onder de onafgebroken starende blik van de man. Rook kringelde traag rond en danste een kronkelende arabeske in de lucht. 'We hebben de lichamen van alle bekende lijders aan de plaag vernietigd en alles ge­steriliseerd dat door de nanotechnologie is aangeraakt. Wij menen dat geen van deze zichzelf duplicerende machientjes het overleefd heeft.' 'Dorman?' vroeg de rokende man. 'En de hond?'

'We hebben de ruïnes van DyMar uitgekamd. We vonden er een sortering botten en tanden en een deel van een schedel. Naar onze mening zijn dat de resten van Dorman en de hond.' 'Is dat aan de hand van tandartsdossiers nagegaan?' 'Dat is onmogelijk, meneer,' antwoordde Lentz. 'De nanotechnologische celwoekeringen hebben zijn botstructuur en tanden gewijzigd en mis­vormd. Zelfs de vullingen zijn uit Dormans tanden verwijderd. We kun­nen hem niet met honderd procent zekerheid identificeren. We kunnen niet eens zeggen tot welke soort de botten horen. We hebben echter wel ooggetuigenverslagen. We hebben het tweetal in de vlammen zien val­len. Daaraan kan geen twijfel bestaan.'

'Twijfels zijn er altijd,' zei de man, die zijn wenkbrauwen optrok. Maar toen zette hij zijn zorgen van zich af, stak een nieuwe sigaret aan en rookte die zwijgend half op. Lentz wachtte.

Eindelijk drukte de man zijn peuk in de al overvolle asbak uit. Hij hoest­te opnieuw en gunde zich een dun glimlachje. 'Uitstekend, meneer Lentz. Ik denk niet dat de wereld al klaar is voor wonderkuren... in ieder geval niet in de afzienbare toekomst.' 'Daarmee ben ik het eens, meneer,' zei Lentz.

Toen de man met een klein knikje beduidde dat Lentz mocht gaan, draaide hij zich om. Hij moest zich uit alle macht bedwingen om niet halsoverkop het gebouw uit te rennen. De man achter hem hoestte op­nieuw. Ditmaal harder.

De wereld is nog niet klaar voor wonderkuren. In ieder geval niet in de afzienbare toekomst

Maar stel dat de rokende man met zijn gezondheid ging sukkelen en ge­confronteerd werd met longkanker of een andere dodelijke ziekte... Lentz vroeg zich af of de man dan diezelfde ingrijpende, afwijzende uit­spraak nog eens zou herhalen.