38

Binnenland van Oregon

Vrijdag, 18.47 uur

In het stille donker van de voorbank ging Scully's mobiele telefoon over alsof er een elektronische eekhoorn kwetterde. Ze nam snel op, want ze wist wie het was en was blij dat ze eindelijk weer contact met haar part­ner had.

Jody zat op de achterbank en zweeg nieuwsgierig. De hond jankte maar deed er toen eveneens het zwijgen toe. Ze reed met één hand door en trok intussen de antenne uit.

'Scully, ik ben het.' Mulders stem klonk in een nimbus van ruis maar was wel verstaanbaar.

'Mulder, ik probeer je al uren te bereiken,' zei ze snel voordat hij verder iets kon zeggen. 'Luister. Dit is belangrijk. Ik heb Jody Kennessy hier. Hij is van zijn leukemie genezen en heeft verbazingwekkende regenera­tieve vermogens. Maar hij is in gevaar. We zijn allebei in gevaar.' Ze slik­te. 'Mulder, hij heeft niet de ziekte; hij heeft het geneesmiddel.' 'Dat weet ik, Scully. Dankzij Kennessy's nanotechnologie. De drager van de ziekte is Jeremy Dorman - en hij zit hier naast me... een beetje al te dicht op mijn lip misschien, maar ik heb geen keus.' Dorman leefde! Ze kon haar oren niet geloven. Ze had het bebloede lijk en zijn nog trillende hand gezien. Niemand kon zo'n wond overleefd hebben.

'Mulder, ik zag hoe de hond hem aanviel en zijn keel wegscheurde...' 'Onkruid vergaat niet,' zei Mulder.

Inmiddels besefte Scully dat ze ook nooit geloofd zou hebben dat Jody zijn schotwond kon overleven.

'Ook Dorman heeft nanomachientjes in zijn lichaam,' zei Mulder, 'maar de zijne werken slecht. Spectaculair slecht, mag ik wel zeggen.' Jody boog zich bezorgd naar voren. 'Wat is er Dana? Zit Jeremy achter ons aan?'

'Hij heeft mijn partner in zijn macht,' zei Scully zachtjes tegen de jongen. Mulder praatte intussen gewoon door. 'Die nanobeestjes zijn verbazing­wekkende dingetjes met een opmerkelijke geneeskracht, zoals we allebei gezien hebben. Geen wonder dat iemand ze graag in de doofpot wil heb­ben.'

'Mulder, we hebben gezien wat er bij DyMar is gebeurd. We weten dat mensen de dode nachtwaker uit het lijkenhuis hebben weggehaald plus alles wat met hem te maken heeft. Ik ben niet van plan om Jody Kennessy of de hond te laten vangen, meenemen en uitwissen.' 'Dat wil meneer Dorman ook niet, volgens mij,' zei Mulder. 'Hij wil een ontmoeting.' Ze hoorde een gemompeld gesprek over de telefoon. Dorman zei iets dreigends. Ze herinnerde zich zijn barse, arrogante stem bij hun confrontatie in het bos, vlak voordat hij op Jody schoot. 'Hij staat er zelfs op.'

Ze parkeerde op een open plek in het bos langs de kant van de weg. Het bos werd hier dunner en had meer struiken dan bomen. Ze keek over een geleidelijke helling omlaag en zag een stadje liggen. Onder het rijden had ze niet op de plaatsnamen gelet, maar afgaande op de richting die ze genomen had, nam ze aan dat ze de buitenwijken van Portland naderde. 'Mulder, hoe gaat het met je?' vroeg ze. 'Dorman heeft iets van Jody nodig. Een beetje bloed.' Scully onderbrak hem. 'Ik heb hem al eerder tegengehouden... dat pro­beerde ik tenminste. Ik wil niet dat Jody iets overkomt.' Mulders stem over de telefoon zweeg even; toen hoorde ze een hand­gemeen. 'Mulder! Alles oké?' riep ze. Ze vroeg zich af wat er gebeurde en of ze hem tijdig kon komen helpen. Hij gaf geen antwoord.

Terwijl Mulder bedacht wat hij zeggen moest, raakte Dormans geduld op. Gefrustreerd graaide hij de telefoon uit Mulders hand. 'Hé!' riep hij, maar deinsde toen terug en vermeed een aanraking met de man, die nat was van het slijm.

Dorman omklemde dé telefoon en legde hem tegen zijn golvende ge­zicht. De huid van zijn wangen glinsterde en kronkelde. Het slijm op zijn handen liet kleverige vlekken op het zwarte plastic achter. 'Nou, daar gaat mijn telefoon,' zei Mulder zuchtend. 'Agent Scully, is alles goed met Jody? Is hij hersteld? Het spijt me dat ik op hem geschoten heb,' zei Dorman door de telefoon. 'Ik wist dat hij zou genezen, maar wilde hem geen kwaad doen. Ik wil echt niemand kwaad doen.'

Hij reikte naar het lampje boven de voorruit en deed het aan, zodat Mulder zijn vastbesloten blik en de revolver in zijn hand kon zien. 'Laat me even met de jongen praten, alstublieft.'

Mulder wist dat zijn eigen gesprek met Scully afgelopen was. Hij kon de telefoon niet meer aanraken. Anders infiltreerden de nanobeestjes zijn lichaam en werd hij net zo'n gevlekt en verkrampt lijk als Dormans ande­re slachtoffers.

'Jody, ik ben Jeremy,' zei Dorman nu zachter en smekender. Hij boog zich over de telefoon alsof het een poesje was. 'Laat me even met je praten... alsjeblieft. Ik ben geen gevaar voor je. Ik moet je alleen iets uitleggen.' Dorman slikte. Zijn gepijnigde blik in de gele schaduwen van de cabine- verlichting maakte Mulder duidelijk dat deze mismaakte man inderdaad spijt had van het gebeurde. 'Ja, je moeder is dood... en dat komt door mij. Maar het was een ongeluk. Ze probeerde je te beschermen, Ze wist niet dat het dodelijk is om mij aan te raken.'

Hij perste zijn lippen op elkaar. 'Jody, de nanobeestjes in mijn lichaam werken verkeerd, totaal verkeerd. Ze hebben bij haar geen genezing ge­bracht zoals bij jou... ze hebben je moeders lichaam verwoest, en daar­aan is ze doodgegaan. Daar kon ik niets tegen doen.' Hij begon steeds sneller te praten. 'Ik heb haar gewaarschuwd uit mijn buurt te blijven, maar ze...' - hij haalde diep adem - 'ze was gewoon te snel. Je weet dat je moeder een taaie was.'

Dorman keek op en keek Mulder met zijn glimmende, half geloken ogen aan.

Mulder bleef rijden. Het rode vrachtwagentje reed rammelend over een gat in de weg en de losse moersleutel in de achterbak stuiterde rinke­lend. Hij hoopte dat het ding er bij een hobbel in de weg uit zou vallen zodat hij dat knarsende lawaai niet meer hoefde te horen. 'Luister, Jody.' Dormans stem klonk nu sussend; zijn stukgebeten strot­tenhoofd was kennelijk voortreffelijk genezen. 'De nanobeestjes in mijn bloed werken niet goed. Die van jou wel... en daarom heb ik een beetje bloed van je nodig. De nanobeestjes die je vader je gegeven heeft, kun­nen de mijne vast repareren.'

Dorman kromp ineen. Zijn lichaam raakte weer in een kramp en hij pro­beerde niet in de telefoon te hijgen. De hand die de revolver vast hield, schudde en beefde. Mulder hoopte dat zijn vingers niet rond de trekker verkrampten zodat hij een gat in het dak van de wagen schoot. 'Je weet hoe ik er uitzie,' zei hij. 'Jody, weet je nog wat we vroeger alle­maal samen deden? We speelden samen Mario 64 of Cruisin' USA. Die keer heb ik je laten winnen.'

Toen leunde hij achterover. Rond zijn mond krulde een glimlachje, mis­schien uit heimwee, misschien van kwaadaardigheid. 'Oké, drie keer. Je vader had gelijk. Er zitten slechte mensen achter ons aan. Ze willen alles vernietigen wat hij tot stand heeft gebracht... maar ik ben ontsnapt, en dat geldt ook voor jou en Darth. Als die nanobeestjes niet gerepareerd worden, ben ik binnen een dag dood. Jij bent mijn laatste kans.' Mulder wierp een blik op hem. De breedgeschouderde, rampzalig zieke man klonk heel overtuigend. 'Oké,' zei Dorman door de telefoon. 'Bedankt, Jody. Je bent een fantastische knul. Geef me nu agent Scully weer even. Ik moet haar even aanwijzingen geven.' Dorman kneep zijn ogen half dicht en keek Mulder aan. Mulder voelde zich doodmisselijk worden. Hij wist nog steeds niet of hij Dorman mocht geloven.

Hij gromde weer. 'Ja, agent Scully, we hebben een soort overeenkomst

gesloten. We gaan allemaal naar DyMar. Dat is afgebrand en leeg, maar

het is neutraal terrein. Daar kunnen jullie me geen loer draaien.'

Hij legde de revolver in zijn schoot en maakte nu een veel kalmere en

zelfverzekerder indruk. 'U moet goed begrijpen dat ik wanhopig ben -

en dat is de enige reden waarom ik dit doe. Maar ik zal niet aarzelen. Als

u Jody niet meebrengt, zal ik uw partner inderdaad doden.'

Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Ik heb niet eens een wapen nodig. Ik

hoef hem alleen maar aan te raken.' Blijkbaar als poging om Mulder te

provoceren liet hij de revolver op de versleten bank tussen hen in vallen.

'Zorg dat u in DyMar bent.' Hij drukte op de uit-knop.

Hij bekeek de kleverige vlek op het zwarte plastic van de telefoon en

fronste teleurgesteld zijn wenkbrauwen. Hij draaide zijn raampje open

en gooide de telefoon weg. Het ding viel op het grind kapot.

'Die hebben we niet meer nodig.'