4

Snelweg 22, Kustgebergte, Oregon

Maandag, 22.00 uur

Op weg naar het bos werd de hond afgeleid. Het dier bleef midden op de weg staan. Het asfalt rook vochtig en kruidig naar afgevallen bladeren. Uit de greppels naast grindpaden en plattelandsbrievenbussen staken verkeersreflectoren. De weg rook anders dan het bos vol sparren en ceders: naar auto's, banden, hete motoren en brakende uitlaatpijpen. De dubbele koplampen van de naderende auto waren net glimmende munten. Dat beeld drong tot diep in het dier door en liet plekken achter in zijn aan het donker gewende ogen. Hij hoorde hoe de auto de avond­lijke geluiden van de insecten en ruisende takken van het bos om hem heen overstemde.

De auto klonk hard. De auto klonk boos.

De weg was nat en donker en liep door een dicht bos. De kinderen zaten al de hele dag in de auto en waren chagrijnig. Op dat moment leek hun geïmproviseerde vakantie helemaal niet zo leuk meer. De woeste en schilderachtige kust lag nog steeds een kleine twintig kilometer verderop, en daarna duurde het nog een onbekend aantal kilometers totdat ze een van die overvolle toeristenplaatsen vol cafés, souvenirwinkels, kunstgaleries en overnachtingsmogelijkheden bereik­ten. Al die onderkomens heetten 'Inn' of 'Lodge', nooit gewoon 'motel'. Ruim tien kilometer geleden waren ze een eenzame kruising gepasseerd.

Daar stonden een benzinestation, een hamburgertent en een verlopen motel in de stijl van de jaren vijftig, waar het woord geen in roze neon opflikkerde naast de mededeling kamers vrij.

'We hadden deze reis beter moeten plannen,' zei zijn vrouw naast hem op de passagiersstoel.

'Als ik me niet vergis, heb je dat al eens gezegd,' antwoordde Richard geprikkeld. 'Zeker al een keer of twee.'

Megan en Rory op de achterbank luchtten hun immense verveling op heel andere manieren dan anders. Rory was zo onrustig dat hij zijn spel­letjescomputer had afgezet, en Megan was zo moe dat ze niet eens meer op haar broertje vitte. 'We hebben niks te doen,' zei Rory.

'Papa, ken je geen andere spelletjes?' vroeg Megan. 'Verveelde jij je nooit toen je nog klein was?'

Hij dwong zich tot een glimlach en wierp via de achteruitkijkspiegel een blik op het humeurige tweetal op de achterbank van de Subaru Outback. Omdat de auto zulke goede wielen had en in deze bergen goed op de weg lag, had Richard hem voor deze vakantie gehuurd. Aan het begin van de lange tocht had hij zich een superpapa gevoeld. 'Mijn zusje en ik deden altijd een spelletje dat silo heette. We woonden toen in Illinois, waar je veel boerderijen had. We keken dan naar het landschap om ons heen en steeds als we naast een schuur een silo zagen, riepen we dat. Wie de meeste silo's zag, had gewonnen.' Hij pro­beerde het interessant te laten klinken, maar zelfs in die tijd was silo al­leen een haalbaar spelletje op het doodsaaie platteland van het Midden- Westen.

'Daar heb je niet veel aan als het donker is, papa,' zei Rory.

'Ik denk ook niet dat hier silo's of schuren staan.' Ook Megan deed haar

duit in het zakje.

De donkere bomen, die tot vlak langs de weg oprukten, vlogen voorbij en de felle koplampen boorden tunnels in het donker voor hen uit. Richard reed door en bleef over manieren piekeren om zijn kinderen af te leiden. Hij zwoer dat hij hier een leuke vakantie van zou maken. Morgen gingen ze naar de Devil's Churn, waar de golven van de oceaan als een geiser uit een gat in de rots spoten, en daarna maakten ze een tocht door de kloof van de Columbia-rivier en zouden de ene waterval na de andere zien.

Op dit moment hoefde hij alleen maar een plek te vinden om de nacht door te brengen.

'Een hond!' riep zijn vrouw. 'Een hond! Kijk uit!' Heel even dacht Richard dat ze een rare variant van het silospel aan het doen was, maar toen zag hij de zwarte, vierpotige gestalte midden op de weg staan aarzelen. Zijn vochtige ogen glommen als plassen kwikzilver en weerkaatsten het licht uit de koplampen.

Hij ging op de rem staan, maar de nieuwe banden onder de gehuurde Subaru gleden op de gladde laag afgevallen bladeren weg. De auto zwenkte en vertraagde maar bleef als een locomotief doorglijden. Richard had hem nauwelijks in de hand.

De kinderen op de achterbank gilden. De remmen en banden gilden nog harder.

De hond probeerde op het laatste moment weg te springen, maar de bumper van de Subaru raakte hem met een afschuwelijk doffe bons. De zwarte labrador vloog over de motorkap tegen de voorruit en kantelde zijwaarts in de met gras overwoekerde greppel.

De auto kwam piepend tot stilstand en joeg nat grind van de berm op. 'Jezus Christus!' riep Richard, die zo abrupt remde dat de hele Subaru ervan schudde.

Hij friemelde aan zijn veiligheidsgordel en duwde de knop in, maar had nog heel wat moeite om de lip uit de houder te krijgen. Megan en Rory op de achterbank zochten in verbijsterd stilzwijgen steun bij elkaar, maar Richard gooide het portier open en rende naar buiten. Te laat be­denkend dat er best een andere auto of vrachtwagen aan kon komen, keek hij links en rechts de weg af.

Maar er reed niets. Op het donker na was de weg leeg. In dit diepe bos zwegen zelfs de nachtinsecten. Alsof ze toekeken. Met een misselijkmakende angst liep hij rond de neus van de auto. Hij zag de deuk in de bumper, de kapotte koplamp en een kras op de motor­kap van de huurauto. Hij herinnerde zich nog maar al te goed hoe ach­teloos en opgewekt hij in het autoverhuurbedrijf het aanbod van een verzekering had afgeslagen. Nu vroeg hij zich starend af hoeveel de reparaties hem gingen kosten.

Het achterportier ging op een kier open en Megan wurmde zich naar buiten. 'Papa? Hoe is het met hem?' Met knipperende ogen keek ze in het donker om zich heen. 'Wordt de hond weer beter?'

Hij slikte en liep knerpend rond de voorkant van de auto naar het natte gras. 'Eén moment, schat. Ik ben nog aan het kijken.' De hond lag trillend languit op de grond. Het was een grote, zwarte labrador met een verbrijzelde schedel. Hij zag de glijsporen op de plek­ken waar het dier door het kreupelhout was gevallen. Het dier bewoog zich nog steeds en probeerde zich door de braamstruiken naar een prik­keldraadhek en de dichtere begroeiing verderop te werken. Maar het was te erg verminkt om zich te kunnen voortbewegen. Vanwege zijn gebroken ribben haalde de hond piepend adem. Bloed sij­pelde uit zijn zwarte neus. Waarom hadden ze die hond in vredesnaam niet op slag doodgereden? Dat zou veel genadiger zijn geweest. 'Laten we hem maar naar een dokter brengen,' zei Rory. Daar schrok Richard van. Hij had de jongen niet uit de auto horen stappen. Zijn vrouw kwam aan de passagierskant naar buiten. Ze keek hem met grote ogen aan en hij schudde nauwelijks zichtbaar zijn hoofd. 'Ik denk niet dat een dokter nog iets kan uitrichten, Sport,' zei hij. 'Maar we kunnen hem niet laten liggen,' zei Megan verontwaardigd. 'We moeten naar de dierenarts.'

Hij bekeek de verminkte hond en de gedeukte huurauto, en voelde zich volmaakt machteloos. Zijn vrouw leunde op het open portier. 'Richard, er ligt een deken achterin. We kunnen de koffers tussen de kinderen zetten en een plek vrijmaken. We brengen de hond naar de dichtst­bijzijnde dierenkliniek. In de volgende stad die we tegenkomen, zal er wel een zijn.'

Richard keek naar zijn vrouw, naar zijn kinderen en naar de hond. Hij had geen enkele keus. Zijn woede verbijtend omdat die geen enkele zin had, ging hij de deken halen terwijl zijn vrouw de koffers verplaatste.

Lincoln City, de volgende redelijk grote stad langs de weg, bleek hele­maal aan de kust te liggen. Al het licht was er gedoofd. Alleen vanuit de achterkamers, waar de plaatselijke bevolking tv zat te kijken, viel een zwak schijnsel door de jaloezieën. Terwijl hij door de stad reed en wan­hopig een dierenkliniek zocht, vroeg hij zich af waarom de inwoners niet de moeite hadden genomen om de trottoirs bij zonsondergang op te rol­len.

Eindelijk zag hij een onverlicht uithangbord met de tekst hugharts huis­dierenkliniek. Hij draaide het lege parkeerterrein op. Megan en Rory

zaten op de achterbank te sniffen; zijn vrouw zat met opeengeperste lip­pen zwijgend naast hem.

Richard nam het initiatief. Hij liep de cementen trap op en drukte op de zoemer van de dierenarts. Daarna bewerkte hij met zijn knokkels het raam totdat eindelijk in de hal het licht aanging. Een oude man keek hem door het glas aan en Richard schreeuwde: 'We hebben een gewonde hond in de auto. U moet ons helpen.'

De oude dierenarts toonde geen enkele verbazing. Het leek wel of hij niets anders verwacht had. Hij deed open, en Richard gebaarde naar de Subaru. 'We hebben hem op de snelweg aangereden. Eh... volgens mij is hij er slecht aan toe.'

'We zullen zien wat we kunnen doen,' zei de dierenarts op weg naar de kofferbak van de auto. Richard maakte de vijfde deur open en Megan en Rory stapten samen uit. Ze stelden hevig belang in de zaak en sperden hun ogen hoopvol open. De dierenarts wierp één blik op de kinderen, keek toen Richard aan en begreep hoe de vork in de steel zat. De bebloede en toegetakelde hond in de achterbak had het op de een of andere manier overleefd. Tot Richards verbazing leek hij zelfs sterker dan eerst. Het dier ademde gelijkmatiger en was diep in slaap. De die­renarts staarde ernaar, maar zijn nietszeggende blik maakte Richard duidelijk dat er voor de hond geen hoop meer was. 'Is die hond van u?' vroeg de dierenarts. 'Nee,' antwoordde Richard. 'Ik heb ook geen penning gezien.' Megan wierp een blik in de kofferbak. 'Wordt hij weer beter, meneer?' vroeg ze. 'Zullen we terugkomen om hem op te zoeken, papa?' 'We zullen hem hier moeten laten, schat,' antwoordde hij. 'Deze meneer weet precies wat hij met de hond moet doen.'

De dierenarts glimlachte naar haar. 'Natuurlijk wordt hij beter,' zei hij. 'Ik heb een heel speciaal verband voor hem.' Hij keek Richard aan. 'Als u me even wilt helpen om hem via de achterdeur naar de operatiekamer te dragen, dan hou ik u verder niet op.'

Richard slikte moeilijk. De oude man kon zijn gedachten raden, en dat bewees dat de dierenarts dit soort gevallen van gewonde dieren die bij hem werden achtergelaten, wekelijks meemaakte. De twee mannen staken hun handen onder de deken en tilden de zware hond op. Hijgend schuifelden ze naar de achterdeur van de kliniek. 'Dat beest is gloeiend heet,' zei de dierenarts. 'Zo'n temperatuur heb ik bij een hond nog nooit gevoeld.' 'Kan dat van de shock komen?' vroeg Richard terwijl ze door de klapdeur liepen. De dierenarts keek hem aan alsof hij niet goed bij zijn hoofd was. Ze legden de hond op de operatietafel en de dierenarts liep de kamer door om de lichten aan te steken.

Richard wilde zo gauw mogelijk weg. Hij liep naar de deur en bedankte de oude man overvloedig. Hij legde een van zijn visitekaartjes op de tafel van de receptie, aarzelde, bedacht zich en stak het weer in zijn zak. Toen liep hij haastig de voordeur uit.

Hij holde naar de Subaru en stapte snel in. 'De dokter zal voor alles zor­gen,' zei Richard tegen niemand in het bijzonder. Toen zette hij de auto in de eerste versnelling. Zijn handen voelden vuil en groezelig aan en zaten vol haren en vochtig hondenbloed.

De auto reed weg, en intussen probeerde Richard wanhopig de vredige vreugde van hun gezinsvakantie terug te roepen. In het bos hervatten de insecten hun muziek.