36

Binnenland van Oregon

Vrijdag, 18.17 uur

Bij zonsondergang werd Jody met een korte zucht op de achterbank wakker. Hij was opgefrist, volledig genezen... en bereid om te praten. 'Wie bent u, mevrouw?' vroeg Jody. Scully schrok opnieuw. Hij was zo snel alweer klaarwakker! Darth zat hijgend van geluk naast hem, alsof wat hem betreft alles weer in orde was.

'Ik ben speciaal agent Dana Scully,' zei ze met al haar aandacht voor de steeds donkerder weg. Toen besloot ze de formaliteiten achterwege te laten. 'Dana. Noem me maar Dana. Ik was je aan het zoeken. Ik wou je in het ziekenhuis zien te krijgen voordat je kanker erger werd.' 'Ik heb geen ziekenhuis nodig,' zei Jody alsof hij bedoelde dat alleen een sufferd dat niet begreep. 'Nu niet meer.'

Scully reed doelloos door de schemering. Een uur geleden had ze beslo­ten om hem niet rechtstreeks naar een medisch centrum te brengen, maar ze wist niet waar ze dan wel naartoe moest en wie ze kon vertrou­wen. Ze had Mulder nog niet te pakken kunnen krijgen. 'Maar waarom heb je dan geen ziekenhuis meer nodig?' vroeg Scully. 'Ik heb je medische dossier gelezen, Jody. Je bent heel ziek.' 'Dat was ik ook. Kanker.' Hij sloot zijn ogen en probeerde het zich te herinneren. 'Acute lymfoblastische leukemie heet het, all. Mijn vader zei dat het een heleboel namen heeft, maar het is kanker in je bloed.' 'Het betekent dat verkeerde bloedcellen worden aangemaakt,' zei Scully.

'Ze werken niet goed en doden de cellen die wél goed werken. Het is iets in je beenmerg en het zit door je hele lichaam heen.' 'Vroeger wel,' zei Jody zelfverzekerd, 'maar ik ben weer opgeknapt. Bijna tenminste.' Hij klopte Darth op zijn kop en omhelsde de hond. De zwar­te labrador vond het heerlijk.

Scully vermoedde dat ze het antwoord wel wist, maar deze confrontatie

met de feiten was nog steeds heel moeilijk te verwerken.

Jody keek haar plotseling wantrouwig aan. 'Ben jij een van die mensen

die ons achternazitten en waar mijn mama zo bang voor is?'

'Nee,' zei Scully. 'Ik probeerde je juist tegen die mensen te beschermen.

Je was heel moeilijk te vinden, Jody. Je moeder had je goed verstopt.'

Ze beet op haar lip. Ze wist wat zijn volgende vraag zou zijn, en toen hij

even rondkeek op de achterbank en besefte waar hij was, stelde hij die

inderdaad.

'Hé, wat is er met mijn mama gebeurd? Waar is ze? Jeremy bedreigde haar en ze zei dat ik moest vluchten.'

'Jeremy?' vroeg Scully. Ze schaamde zich dat ze zijn vraag zo overduide­lijk ontweek. 'Heette die man zo?'

'Jeremy Dorman,' zei Jody alsof ze dat allang had moeten weten. 'Papa's assistent. We dachten dat hij bij de brand van DyMar was doodgegaan, maar hij leefde nog. Toch denk ik dat er iets raars met hem is. Hij zei dat hij mijn bloed nodig heeft, maar hij zei niet waarom.' Jody liet zijn hoofd hangen en streelde de hond afwezig. Hij slikte. 'Jeremy heeft iets met mijn moeder gedaan, hè?'

Scully haalde diep adem en ging langzamer rijden. Ze wilde niet door scherpe bochten of plotselinge gevaren op de weg worden afgeleid als ze Jody Kennessy vertelde dat zijn moeder dood was. 'Ze probeerde je te beschermen, denk ik,' zei Scully. 'Maar die man, die Dorman, zat achter je aan...' Ze zweeg en overwoog de beste manier om het hem te vertellen. 'Hij is ook erg ziek. Hij is de drager van een soort ziekte. Je mag van geluk spreken dat hij je niet heeft aangeraakt.' 'Heeft mijn moeder die ziekte wel gekregen?' vroeg Jody. Scully knikte en keek recht voor zich uit. Ze hoopte dat hij haar ant­woord niettemin begreep.

'Volgens mij is het geen ziekte,' zei Jody. Hij klonk dapper en sterk. 'Volgens mij heeft ook Jeremy van die nanobeestjes in zijn lichaam. Hij heeft ze uit het laboratorium gestolen... maar bij hem werken ze niet goed. Zijn nanobeestjes zijn dodelijk. Ik heb gezien hoe hij er uitzag.' 'Zit hij je daarom achterna?' vroeg Scully.

Jody zuchtte. Zijn schouders zakten in. 'Ik denk dat die mensen ook achter hem aanzitten. In ons lichaam zitten de enige monsters die nog over zijn. Iemand wil niet dat die vrij rondzwerven.' Hij keek op. Scully wierp een blik in de achteruitkijkspiegel en zag zijn glanzende ogen in het afnemende licht. Hij maakte een bange en on­schuldige indruk. Ze dacht aan de kanker die hem teisterde. Hij had het­zelfde onder ogen gezien als zij, maar had een veel groter risico genomen. 'Ben ik een bedreiging, Dana? Moet ik bang zijn dat die dingen vrij gaan rondzwerven zodat andere mensen doodgaan?'

'Tot dusver is er niets gebeurd, hè?' zei Scully oprecht nieuwsgierig. 'Ik heb je aangeraakt en met mij is er niets aan de hand. Je hoeft je geen zorgen te maken.' 'Nee, dat denk ik ook niet.'

'Maar vertel eens hoe die dingen werken. Heeft je vader dat uitgelegd?' 'Een beetje,' zei Jody. 'Hij zei dat het biologische politiemannetjes zijn die in mijn lichaam slechte kankercellen zoeken en ze stuk voor stuk re­pareren. Die nanobeestjes beschermen me ook tegen wonden.' 'Tegen kogelwonden bijvoorbeeld,' zei ze.

Als die nanobeestjes een uitgezaaide leukemie konden herstellen, moest een kogelwond kinderspel zijn, besefte Scully. Ze konden de bloeding makkelijk stelpen, de gaten dichten en de huid weer laten aangroeien. Maar de aanpak van een acute leukemie was oneindig veel moeilijker. De biologische politiemannetjes moesten daarvoor de miljarden cellen in Jody's lichaam uitkammen en op grote schaal herstructureren: het ver­schil tussen een pleister en een vaccin.

'Je brengt me niet naar een ziekenhuis, hè?' vroeg Jody. 'Ik mag me na­melijk niet in het openbaar vertonen, want dan weten ze wie ik ben.' Scully dacht daarover na. Ze wou dat ze het met Mulder kon overleggen. Als Kennessy's nanotechnologie inderdaad goed werkte - en het bewijs daarvan zag ze hier met eigen ogen - dan waren Jody en zijn hond alles dat nog van het DyMar-onderzoek restte. Al het andere was systematisch vernietigd. De jongen en de hond op haar achterbank waren de levende dragers van goed werkende nanobeestjes... en iemand wilde hen vernie­tigen.

Het zou een grote fout zijn om de jongen naar een ziekenhuis te bren­gen en door nietsvermoedende mensen te laten verplegen. Scully twijfel­de er niet aan dat Jody en Darth niet lang daarna in handen zouden val­len van de mannen die de verwoesting van DyMar hadden aangericht. Scully reed door. Ze wist dat ze hem niet mocht laten vangen, weghalen en uitwissen. Jody Kennessy mocht niet onder het tapijt worden ge­veegd. Daarvoor voelde ze zich te veel met hem verbonden. 'Nee, Jody,' zei Scully. 'Wees maar niet bang. Ik zal zorgen dat je veilig bent.'