17

Ross Island-brug, Portland, Oregon 

Donderdag, 7.18 uur

De lange brug was in ochtendnevel gehuld en de gebogen, veelvuldig kruisende stalen balken verdwenen als een oneindige tunnel in de mist. Voor Jeremy Dorman was de brug slechts een manier om de Willamette over te steken tijdens zijn lange, strompelende tocht uit de stad naar de wildernis... waar hij misschien Patrice en Jody Kennessy zou vinden. Hij zette een wankelende stap en toen nog een. Hij kon zijn voeten niet voelen. Ze waren niet meer dan hompen vlees, ver weg aan het einde van zijn benen, die ook zelf rubberig aanvoelden alsof zijn lichaam ver­anderde, gereorganiseerd werd en op vreemde plaatsen gewrichten kreeg.

Op het hoogste punt van de brug voelde hij zich in de lucht zweven, hoewel hij de rivier heel diep beneden in de donkere ochtendmist niet kon zien. De lichtjes van de stad, van de wolkenkrabbers en de straat­lantaarns, leken dwaallichtjes.

Dorman wankelde verder en richtte zijn gedachten op het punt waar de brug in de mist verdween. Zijn enige doel was de andere kant van de brug. Stapje voor stapje. Als dat lukte, zou hij een volgend doel formu­leren, en daarna opnieuw een, net zo lang totdat hij Portland uit was. Het beboste kustgebergte leek onmogelijk ver weg. Het was een klamme en koude ochtend, maar dat voelde hij niet. Hij voelde niet eens zijn kleverige kleren. Overal had hij kippenvel, maar dat had niets met de temperatuur te maken, alleen met de krioelende ramp die zich in al zijn cellen afspeelde. Als wetenschapper had hij dat inte­ressant moeten vinden - maar als slachtoffer vond hij het vreselijk. Dorman slikte. Zijn keel was glibberig alsof ook daar het slijm zat dat uit zijn poriën droop. Als hij met zijn tanden knarste, rammelden ze los in zijn tandvlees. En rond zijn blikveld hing een rand zwarte, statische elektriciteit.

Hij liep door. Hij had geen keus.

Een kleine vrachtwagen donderde over de stalen platen van de brug voorbij. De echo's van de motor en de banden schrijnden in zijn oren. Hij zag de rode achterlichten verdwijnen.

Plotseling verkrampte zijn maag. Zijn ruggengraat zwiepte als een woe­dende slang heen en weer. Hij vreesde dat hij hier uiteen zou vallen in een plas onsamenhangende vezels en trillende spieren, een lillende massa die door de roosters van het voetpad omlaag sijpelde. 'Neeee!' schreeuwde hij met een jammerende, onmenselijke stem naar de stilte om hem heen.

Dorman stak een van zijn glibberige, wasachtige handen uit en zocht steun bij de leuning van de brug. Hij dwóng zijn lichaam om die kram­pen te staken. Hij dreigde zijn greep weer te verliezen. Het werd steeds moeilijker om zijn lichaam te dwingen. Zijn biologische systemen weigerden de bevelen van zijn geest op te volgen en kregen een zelfstandig leven. Hij greep de leuning met beide handen beet en kneep tot hij dacht dat het staal zou buigen.

Hij zag er ongetwijfeld uit als iemand die zelfmoord wilde plegen en

straks over de rand in het oneindige duister van het fluisterende water

sprong - maar dat was Dorman helemaal niet van plan. Hij zette juist

alles op alles om in leven te blijven. Koste wat het kost.

Hij kon niet naar een ziekenhuis gaan en medische hulp vragen - geen

arts ter wereld kon zijn aandoening genezen. En elke keer dat hij zei hoe

hij heette, kon hij... ongewenste aandacht trekken. Dat mocht hij niet

riskeren. Hij zou de pijn voorlopig moeten verdragen.

Eindelijk trokken de krampen weg. Dorman voelde zich verzwakt en

beefde, maar ging weer op weg. Zijn lichaam viel nog niet uiteen. Nog

niet. Maar hij had een richting nodig. Zijn geest moest weer een doel

hebben.

Jody.

Hij stak zijn hand in het zakje van zijn gehavende overhemd en haalde er de gekreukte, beroete foto uit die hij uit de kapotte lijst in David Kennessy's bureau had gehaald. De knappe, jonge Patrice met haar mooie gezicht en rossig blonde haar, en de pezige Jody die met verwar­de haren naar de camera keek. Hun blikken weerspiegelden de vredige tijd voordat Jody leukemie kreeg en Davids onderzoek wanhopig werd. Dorman kneep zijn ogen tot spleetjes en etste de foto in zijn geest. Hij was een huisvriend van de Kennessy's geweest: Jody's surrogaat­oom, bijna een lid van het gezin. En omdat Dorman Patrice zo goed kende, wist hij bijna zeker waar ze zich schuilhield. De revolver van de nachtwaker hing als een zware knuppel in de diepe zak van zijn gerafelde jasje.

Dorman had de meedogenloze verwoesting van DyMar overleefd dankzij Davids nanotechnologische doorbraak. Dwaas en impulsief als hij was had hij zich met een van de monsters geïnjecteerd. De nanobeestjes hadden hem in leven gehouden - maar werden nu misschien de oorzaak van zijn ondergang. Zijn lichaam werd langzamerhand een biologische smeltkroes, en daar kon hij niets tegen doen. Althans niet totdat hij de jongen vond.

Toen hij eindelijk de overkant van de Ross Island-brug bereikte, staarde hij naar het westen. De beboste, in mist gehulde bergen langs de kust waren nog heel ver weg.