***

Veertien maanden waren verstreken sinds Kerry McGrath op een natte avond in augustus was verdwenen. Stride had haar laatste avond zo vaak gereconstrueerd dat hij de gebeurtenissen bijna als een film in zijn hoofd kon afdraaien. Als hij zijn ogen sloot, kon hij haar zien, zelfs het vlekje bij haar mondhoek en de drie smalle, gouden oorringetjes in haar linkeroorlel. Hij kon haar horen giechelen, zoals hij haar honderd maal had gehoord op de videoband van haar verjaardag. Al die tijd koesterde hij een herinnering aan haar die zo duidelijk was, dat het leek alsof ze nog leefde.

Maar hij wist dat ze dood was. Het uitgelaten meisje dat voor hem zo reëel was, lag nu ergens als een afschuwelijk, opgegeten ding begraven, in een van de verlaten, woeste terreinen waar ze nog nooit hadden gezocht. Hij wilde alleen nog maar weten waarom en wie het gedaan had.

En nu wéér een tiener. Wéér een verdwijning.

Toen hij voor een stoplicht wachtte, keek Stride in het raam van zijn pick-up en merkte dat hij in de weerspiegeling van zijn eigen donkerbruine ogen staarde. Piratenogen, zei Cindy altijd plagend. Donker, waakzaam en fonkelend. Maar dat was toen. Hij was Kerry kwijtgeraakt aan een monster, en tegelijkertijd had een ander monster Cindy opgeëist. De tragedie had de vlam achter zijn ogen gedoofd en hem ouder gemaakt. Hij kon het in zijn gezicht zien, dat verweerd was en onregelmatig. Een netwerk van lijntjes, die voldoende zeiden, liep over zijn voorhoofd. Zijn zwarte haar, dat hier en daar wat grijs werd, was kort en zat in de war. Een slordige lok hing over zijn voorhoofd. Hij was eenenveertig, maar voelde zich vijftig.

Stride reed met zijn met modder bedekte Bronco tussen de gaten in het wegdek door, op weg naar de buurt waar het oude geld woonde, vlak bij de universiteit. Daar woonden Graeme en Emily Stoner. Stride wist wat hij kon verwachten. Het was elf uur, normaal gesproken een tijdstip dat de straten op een zondagavond uitgestorven waren. Maar zo niet vanavond. De zwaailichten van de patrouilleauto's en de felle lampen van de televisieploegen verlichtten de straat. Buren stonden als groepjes spionnen en roddelaars op hun grasveldjes. Stride hoorde de allesoverheersende kakofonie van politieradio's.

Agenten in uniform vormden een kordon om het huis van de Stoners en hielden verslaggevers en nieuwsgierigen op een afstand. Stride parkeerde zijn Bronco naast een patrouilleauto midden op straat. De verslaggevers zwermden om hem heen en gaven hem nauwelijks de gelegenheid uit te stappen. Stride schudde het hoofd en stak zijn hand op, ter bescherming van zijn ogen tegen de felle lampen van de camera's.

'Kom op, lui, ga eens even opzij.'

Hij baande zich een weg tussen de verslaggevers door, maar één man ging vlak voor Stride staan en gaf een teken aan de cameraman.

'Hebben we hier een moordenaar rondlopen, Stride?' zei Bird Finch met een dreunende stem, even glad en zwaar als een scheepshoorn. Zijn echte naam was Jay Finch, maar iedereen in Minnesota kende hem als Bird, een basketbalspeler van de Gophers die nu presentator van een tv-show in Minneapolis was, een show die zich specialiseerde in schokkend nieuws.

Stride, die zelf langer dan een meter tachtig was, moest opkijken om in Birds afkeurende ogen te kunnen zien. De man was een reus, hij was minstens twee meter lang, onberispelijk gekleed in een marineblauw kostuum met glimmende knopen aan hagelwitte manchetten, die een centimeter onder de mouw uitstaken. Stride zag een universiteitsring aan de wijsvinger van de enorme klauw die de microfoon vasthield.

'Mooi pak, Bird,' zei Stride. 'Kom je rechtstreeks van de opera?'

Hij hoorde verscheidene verslaggevers grinniken. Bird keek Stride met zijn koolzwarte ogen aan. Het licht van de felle lampen weerkaatste op zijn kale, zwarte hoofd.

'Er loopt een zieke, perverse persoon rond die onze meisjes van de straat plukt, inspecteur. Vorig jaar beloofde u de inwoners van deze stad dat er recht gedaan zou worden. En daar wachten we nog steeds op. De gezinnen in deze stad wachten erop.'

'Als je graag gekozen wilt worden, doe dat dan in de tijd van iemand anders.' Stride haalde zijn penning van zijn spijkerbroek en hield hem voor Birds gezicht, terwijl hij met zijn andere hand de camera bedekte. 'En nu verdomme uit de weg.'

Bird ging noodgedwongen iets opzij. Stride stootte in het voorbijgaan hard met zijn schouder tegen de verslaggever. Het geschreeuw achter hem hield niet op. De menigte verslaggevers volgde hem op de hielen, het trottoir op, tot aan de rand van de afzetting van gele politielinten. Stride bukte, kroop onder het lint door en richtte zich op. Hij wenkte de dichtstbijzijnde politieman, een slanke tweeën- twintigjarige jongen met rode krullen. De agent kwam haastig naar Stride toegelopen.

'Ja, inspecteur?'

Stride boog zich naar hem toe en fluisterde in zijn oor: 'Hou die klootzakken zo ver mogelijk uit mijn buurt.'

De agent grinnikte. 'Ik snap het, meneer.'

Stride liep naar het midden van Graeme Stoners goed onderhouden grasveld. Hij zwaaide naar Maggie Bei, de oudste brigadier van de afdeling Recherche, waarvan hij de chef was. Ze stond met afgemeten stem orders te geven aan een groep agenten in uniform. Maggie was nauwelijks een meter vijftig, zelfs al had ze haar zware, zwarte laarzen met de vijf centimeter hoge hakken aan. Bij de andere agenten verdween ze in het niet. Maar ze sprongen bijna in de houding als ze met haar vinger in hun richting wees.

Het huis van Stoner bevond zich aan het einde van een smal pad, omgeven door eikenbomen die onlangs hun bladeren waren kwijtgeraakt en nu in slordige hopen bij elkaar lagen. Het twee verdiepingen hoge huis was een overblijfsel uit de jaren twintig en stevig gebouwd voor de winters in Minnesota. Als materiaal waren bakstenen en grenenhout gebruikt. Een pad liep met een bocht van de straat naar een enorme voordeur. Aan de oostelijke kant van het huis, met zicht op een met bomen begroeide geul, stond een vrijstaande garage met plaats voor twee auto's. De oprit ervan liep naar de steeg achter het huis. Stride zag een felrode Volkswagen Kever op de oprit staan, die nog net niet een van de plaatsen in de garage blokkeerde.

Rachels auto. De Bloedkever.

'Welkom op het feestje, chef.'

Stride keek even naar Maggie Bei, die bij hem op het grasveld kwam staan.

Maggies gitzwarte haar was in de vorm van een omgekeerde schaal geknipt, met een pony tot op haar wenkbrauwen. Ze was klein, als een Chinese pop. Haar gezicht was aardig en expressief, ze had fonkelende, amandelvormige ogen en een enigszins matgouden huid. Ze droeg een bordeauxrood leren jack over een wit Gap-hemd en een zwarte spijkerbroek die ze uit een rek voor tienerkleding had geplukt. Dat was Maggie - stijlvol en hip. Stride zelf gaf niet veel aan kleding uit. De cowboylaarzen, die hij droeg sinds hij de uniformdienst had ingeruild voor zijn baan bij de recherche, liet hij regelmatig verzolen en zelfs dat was lang geleden. Hij droeg al negen winters lang dezelfde, verschoten spijkerbroek, hoewel hij regelmatig munten verloor door de scheur in zijn broekzak. Zijn leren jack was eveneens verschoten. Er zat nog steeds een kogelgat in de mouw, op dezelfde hoogte als het litteken op Strides gespierde bovenarm.

Stride keek naar de ramen aan de voorzijde van het huis van Stoner en zag een man met een glas in zijn hand naar de achterkamer lopen. Het licht van de kroonluchter schitterde in het kristallen glas als een spiegel die een boodschap verzond.

'En wat hebben we hier, Mags?' vroeg Stride.

'Het voornaamste weet je al,' zei ze, 'Rachel Deese, zeventien jaar, vierdejaarsleerling op Duluth High School. Die knul, Kevin, zag haar vrijdagavond rond negen uur het Canal Park uitrijden. Sindsdien niets meer. Haar auto staat op de oprit, maar tot nu toe heeft niemand haar vrijdag zien thuiskomen of haar lopend of met iemand anders zien vertrekken. Dat was twee dagen geleden.'

Stride knikte. Heel even keek hij naar Rachels Volkswagen, omringd door agenten die het voertuig nauwkeurig onderzochten. De auto was vuurrood, leuk en schoon, niet een auto die een tienermeisje vrijwillig zou achterlaten.

'Controleer of ze vrijdagavond onderweg van het Canal Park naar huis nog geld uit een automaat heeft getrokken,' stelde Stride voor. 'Misschien hebben we geluk met een opname op vrijdagavond van een beveiligingstape. Laten we nagaan of ze echt naar huis is gegaan, zoals Kevin zei.'

'Dat is al gebeurd,' bracht Maggie hem op de hoogte. Ze trok een wenkbrauw op alsof ze wilde zeggen: Ben ik nou zo dom?

Stride glimlachte. Maggie was de slimste agent met wie hij ooit had samengewerkt. 'Graeme is haar stiefvader, hè? Hoe zit het met haar biologische vader? Volgens mij heet hij Tommy.'

'Leuk geprobeerd. Daar heb ik ook aan gedacht. Maar die is overleden.'

'Wordt er verder nog iemand vermist? Zoals een vriendje?'

'Geen enkele aangifte. Als ze is weggelopen, dan is ze alleen gegaan of met een vreemde.'

'Mensen, die ervandoor gaan, hebben vervoer nodig,' zei Stride.

'We controleren op het vliegveld en het busstation, hier en in Superior.'

'Hebben de buren nog iets gezien?'

Maggie schudde het hoofd. 'Tot nu toe niets interessants. We zijn nog steeds bezig met het buurtonderzoek.'

'Waren er nog klachten met betrekking tot het meisje?' vroeg Stride. 'Een stalker, aanranding, of iets dergelijks?'

'Guppo heeft in de databank gekeken,' zei Maggie. 'Rachel was nergens bij betrokken. Als je een paar jaar teruggaat, dan vind je Emily en haar eerste echtgenoot - Rachels vader - voor een paar kleinigheden.'

'Zoals?'

'De vader was dikwijls dronken en dan misdroeg hij zich. Eén geval van mishandeling, maar er is geen aanklacht ingediend. Hij sloeg zijn vrouw, maar zijn dochter niet.'

Stride dacht even na. 'Weten we of Rachel en Kerry elkaar gekend hebben?'

'Rachels naam werd vorig jaar nooit genoemd,' zei Maggie. 'Maar dat gaan we nog even na.'

Stride knikte zonder iets te zeggen. Hij verplaatste zich in Rachel, ging haar laatste avond weer na en probeerde te weten te komen wat er toen al dan niet met haar gebeurd was. Hij veronderstelde dat ze vrijdag was thuisgekomen. Ze was met de auto gegaan, en nu stond die auto naast het huis. En toen? Was ze het huis binnengegaan? Stond er iemand op haar te wachten? Was ze weer weggegaan? Het was slecht weer en koud - dan zou ze met de auto zijn gegaan. Tenzij iemand haar had opgepikt.

'Het is tijd om met de Stoners te gaan praten,' zei Stride. Daarna zweeg hij. Hij was gewend om op Maggies instinct te vertrouwen.

'Wat voor gevoel heb je, Mags? Is ze weggelopen of is het erger?'

Maggie aarzelde niet. 'Terwijl de auto nog steeds naast het huis staat? Volgens mij is het veel erger. Net als bij Kerry.'

Stride zuchtte. 'Ja.'