***

PROLOOG

De duisternis in de noordelijke bossen was heel anders dan in de stad. Dat was hij vergeten.

Het meisje was onzichtbaar - onder de nachtelijke hemel was ze niet meer dan een geest - maar hij wist dat ze heel dicht bij hem was. Met zijn hand greep hij haar warme pols. Haar zachte ademhaling was regelmatig; ze was rustig. Haar parfum, dat hij altijd herkende, vulde zijn neusgaten weer, een flauwe, ongewone geur van voorjaarsbloemen. Seringen, dacht hij. En hyacinten. Hij herinnerde zich dat hij alleen al door de geur van het parfum opgewonden raakte. Hij had haar geur en haar lichaam gemist. Nu waren ze hier weer bij elkaar.

Vanbinnen voelde hij zich opeens doodsbang worden. Een golf van zelfhaat overspoelde hem. Hij wist niet of hij het lef had om te doen wat hij nu van plan was. Vol verlangen had hij gewacht, plannen gemaakt en over deze avond gefantaseerd. Ze maakte zo'n groot deel uit van zijn leven dat hij haar, als hij in de spiegel keek, duidelijk achter zich zag staan, als een donkere raaf op zijn schouder. Maar na dat lange wachten aarzelde hij om de volgende stap te nemen.

Het laatste spelletje, dacht hij.

'Kom, schiet op,' siste het meisje, en het was duidelijk dat ze geïrriteerd en ongeduldig was. Hij haatte het als hij iets van afkeuring in haar stem hoorde. Maar ze had gelijk - ze was hem altijd één stap voor. Ze bevonden zich al veel te lang in de koude lucht. De schuur fungeerde voor geliefden als een magneet. Iemand kon hen in hun schuilplaats verrassen en alles verpesten.

Hij voelde dat hongerige ogen naar hem staarden. Ze waren al- leen, maar toch had hij het gevoel dat vreemden vanachter de kale berkenstammen naar hem stonden te loeren. Hij haalde diep adem en probeerde zijn angst te bedwingen. Hij kon niet langer wachten.

Hij stak zijn linkerhand in de zak van zijn jas en streelde met zijn vingers over het lemmet.

Het was tijd voor een spelletje.

Hij had in het donkerste gedeelte van de straat op haar gewacht, langs de route waarvan hij wist dat ze die zou nemen. Koude, natte sneeuw, die horizontaal voorbij werd geblazen, viel op zijn auto en bleef op de voorruit liggen. Hij huiverde en trok zijn dunne jas steviger om zijn schouders. Hij keek nerveus in de spiegeltjes.

Hij was vroeg gekomen, veel vroeger dan goed voor hem was. Maar de buurt was rustig. Volgens zijn horloge was het tien uur. Het kan niet lang meer duren, dacht hij.

Maar elke minuut kroop tergend langzaam voorbij. Hij kon niet stil blijven zitten en het was alsof zijn ingewanden wegsmolten. Eén afschuwelijk moment dacht hij dat ze niet zou komen. Het wachten en al die opofferingen zouden voor niets zijn geweest. Hoewel het ijskoud was in de auto, begon hij te transpireren. Hij begon op zijn bovenlip te kauwen. Hoe langer hij hier bleef zitten en de seconden in zijn hoofd wegtikten, hoe banger hij werd. Zou ze wel komen?

Toen kwam ze opeens uit het niets tevoorschijn, als een vluchtige verschijning onder het bleke licht van een straatlantaarn. Hij vond haar adembenemend mooi. Zijn polsslag werd sneller en het zweet vormde een klamme laag onder zijn armen en achter in zijn nek. Zijn mond was zo droog dat hij niet meer kon slikken. Hij verslond haar met zijn ogen toen ze als het ware in zijn richting gleed. Ze had volle, rode lippen en haar zwarte haar viel met natte pieken op haar schouders. Ze had rode wangen van de kou, maar dat was niet genoeg om haar roomkleurige, albasten huid te verdoezelen. Een gouden oorring hing aan haar linkeroor, en een gouden armband losjes om haar rechterpols. Ze was lang en nam grote, haastige stappen. Ze droeg een witte coltrui over haar lange bovenlichaam, de vochtige stof klampte zich aan haar lichaam. Haar zwarte spijkerbroek paste precies.

Hij stelde zich voor hoe het was om zo sterk en vol zelfvertrouwen te zijn. Hij voelde bijna letterlijk hoe hij in haar zat en was zich zeer bewust van haar lichaam; de smaak van de regen op haar lippen, het zingende, bijtende geluid van de wind in haar oren, en de wulpse, soepele sensatie tussen haar benen.

Haar ogen zagen hem. Hij wist dat ze hem in de auto niet kon zien, maar toch voelde hij dat ze naar hem keek. En hij kende die ogen, doordringend en groen, als schuimvlokken op de golven waarin hij wilde verdrinken. Ze liep rechtstreeks naar hem toe.

Hij wist wat hem te doen stond - in de auto blijven zitten en wachten tot ze naar hem toekwam. Maar de pijn in zijn hart was te veel. Hij keek op en neer door de straat, om te controleren of ze wel veilig waren. Daarna opende hij het portier en riep haar, zijn stem nauwelijks harder dan een fluistering.

'Rachel.'

Nu, kilometers verder, rende ze bij hem vandaan. Ze probeerde te ontsnappen. Hij stak zijn hand uit en greep haar trui. Hij hield haar coltrui beet, maar zij sloeg zijn hand weg. Hij struikelde, probeerde nu haar pols te grijpen, maar zijn gehandschoende vingers grepen in plaats daarvan haar armband. Ze wist zich los te wurmen. De armband viel op de grond, waarna zij verder de struiken in rende.

Hij rende achter haar aan, slechts een paar stappen achterop. Maar Rachel was als een gazelle, soepel en gracieus. Hij voelde zich onhandig, en werd door zijn grote schoenen en de kleverige modder en struiken gehinderd. De afstand tussen hen werd groter. Hij riep haar naam en smeekte haar te stoppen. Ze moest hem hebben gehoord. Of misschien was ze wel op de ongelijke grond gestruikeld. Toen hij blindelings met zijn handen graaide, voelde hij opeens het zachte vlees van haar schouder. Hij kneep hard en zorgde ervoor dat ze zich moest omdraaien. Hun lichamen botsten tegen elkaar. Hij hield haar stevig beet, terwijl zij zwaar hijgend probeerde los te komen. Hij rook haar zoete adem.

Ze zei niets.

Hij haakte zijn rechtervoet achter haar hiel, zodat ze zich niet kon vrijmaken en drukte hun heupen tegen elkaar. Hij rukte aan haar trui. Met zijn hand hield hij de stof stevig vast. Hij bracht zijn andere hand omhoog, de vuist met het mes. Slechts met de punt van het mes sneed hij de trui stuk, hij hoorde de stof scheuren en opzij springen. Opnieuw sneed hij in de trui. En weer, tot er alleen nog maar lappen overbleven. Hij raakte met zijn vingers haar huid aan, voelde de zwelling van haar borsten die als een achtbaan op en neer gingen.

Hij richtte de punt op haar borst, op de plek waar ergens diep in haar haar hart moest zitten. Als ze tenminste een hart bezat. Ze worstelde om los te komen, speelde het spelletje mee. Een dodelijk spelletje. Hij wist dat ze wilde dat hij dat doen zou. Het ging helemaal buiten hem om, dacht hij weer. Dit ging alleen maar om Rachel.

Hij stootte toe. Eindelijk hield ze even haar adem in. Iets vochtigs liep over het lemmet. Dat was alles, nu waren ze vrij.