36

Ze had dorst, onvoorstelbare dorst. Ze probeerde te slikken, maar haar keel was kurkdroog en haar tong zat als een lapje uitgedroogd leer tegen haar verhemelte geplakt. Langzaam werd ze zich bewust van andere dingen: dat haar linkerarm sliep omdat ze te lang in dezelfde houding had gelegen. Dat ze met haar wang op een koude, ruwe oppervlakte lag. En dat er iemand tegen haar sprak, indringend en hardnekkig. Een vrouw die het haar niet gunde te blijven slapen, maar bleef zeuren en drenzen tot ze uiteindelijk volledig bij bewustzijn was gekomen.

‘Wakker worden. U moet wakker worden!’

Jane deed haar ogen open. Of niet? De duisternis was zo ondoordringbaar dat ze zich afvroeg of ze vastzat in het vage niemandsland tussen slapen en waken, verlamd maar bij bewustzijn. Of was er een andere reden waarom ze zich niet kon bewegen? Ze wilde zich op haar rug draaien, maar merkte dat ze haar handen en voeten niet kon bewegen. Ze probeerde haar polsen los te trekken, maar dat botste met de onoverkomelijke kracht van ducttape. De vloer waar haar wang op rustte, was van beton, haar heup voelde aan alsof hij bont en blauw was en de kou van de vloer drong dwars door haar kleren heen. Ze wist niet hoe ze op deze kille, donkere plek terecht was gekomen. Het laatste wat ze zich herinnerde, was dat ze bij Patrick in de eetkamer jaarboeken had zitten bekijken. En koffie had gedronken. Koffie die hij voor me had gezet.

‘Rechercheur Rizzoli! Word nu eindelijk eens wakker!’

Jane herkende de stem. Het was Iris Fang. Ze draaide haar hoofd in de richting van het geluid. ‘Hoe… waar…’

‘Ik kan u niet helpen. Ik ben aan de muur geketend. We bevinden ons volgens mij in een kelder. Misschien de kelder van zijn huis. Ik weet het niet, omdat ik me niet herinner hoe ik hier ben gekomen.’

‘Ik ook niet,’ zei Jane kreunend.

‘Hij heeft u een paar uur geleden hierheen gebracht. We hebben niet veel tijd. Hij wacht alleen maar tot die andere terugkomt.’

Die andere. Jane probeerde met haar duffe hoofd na te denken. Ja, Patrick werkte natuurlijk niet in zijn eentje. Hij was zevenenzestig, dus had hij iemand nodig voor het zware werk. Daarom waren er beroeps nodig geweest om Ingersoll te vermoorden en Iris te ontvoeren.

‘We moeten ons voorbereiden,’ zei Iris. ‘Voordat ze terugkomen.’

‘Ons voorbereiden?’ Jane lachte wat schamper. ‘Ik kan mijn armen en benen niet eens bewegen en heb amper gevoel in mijn handen.’

‘Maar u kunt naar de muur rollen. Er hangt een sleutelbos naast de deur. Dat heb ik gezien toen hij u hierheen bracht en het licht aandeed. Misschien zit het sleuteltje van mijn handboeien erbij. Als u mij eerst bevrijdt, kan ik u daarna bevrijden.’

‘Waar is de deur?’

‘Rechts van mij. Volg mijn stem. De sleutelbos hangt aan een haakje. Als u kunt opstaan en als u dan die sleutelbos met uw tanden kunt pakken…’

‘Als en als…’

‘Doe het.’ Het bevel sneed door de duisternis, scherp als een mes. Maar de daaropvolgende woorden klonken zacht. ‘Die andere is de man die mijn dochter heeft ontvoerd,’ fluisterde ze, plotseling met een snik in haar stem. ‘Hij is het.’

Jane hoorde Iris in het donker huilen en dacht aan de andere meisjes die waren ontvoerd. Deborah Schiffer. Patty Boles. Sherry Tanaka. Hoeveel meisjes zouden het in totaal zijn geweest? Hoeveel meisjes van wie ze de namen nog niet kende? Zelfs Charlotte. Zijn eigen dochter.

Ze probeerde uit alle macht haar handen los te trekken, maar tegen ducttape viel niets te beginnen. In hoeveel bochten ze zich ook zou wringen, hoeveel kracht ze ook zou zetten, ze kreeg die tape nooit van haar polsen.

‘Laat hem niet winnen,’ zei Iris. Haar stem klonk weer bedaard en de stalen klank was erin teruggekeerd.

‘Ik wil hem net zo graag te grazen nemen als u,’ zei Jane.

‘De sleutels. Rol naar de sleutels.’

Jane wiegde heen en weer tot ze erin slaagde om te rollen. Toen haar beurse heup het beton raakte, hapte ze naar adem. Ze wachtte hijgend tot de pijn wegtrok en rolde toen nog een keer om. Ditmaal kon ze niet voorkomen dat haar gezicht tegen de vloer sloeg. Ze voelde haar neus over het ruwe beton schrapen en een pijnscheut door haar tanden trekken. Ze rolde door op de heup die niet blauw was, trok haar knieën op en vocht tegen de tranen van pijn en frustratie. Hoe moest ze dit voor elkaar krijgen? Ze wist de muur niet eens te vinden, laat staan dat ze overeind kon komen om die sleutels te bemachtigen.

‘U hebt een dochter,’ zei Iris zachtjes.

‘Ja.’

‘Denk aan haar. Aan waar u toe bereid zou zijn om haar weer in uw armen te kunnen houden, haar geur op te snuiven, haar wangetje te kussen. Denk daaraan.’

Het kalme bevel leek in haar eigen hoofd te zitten, alsof het haar eigen stem was die eiste dat ze in actie kwam. Ze dacht aan Regina in haar badje, glibberig, geurend naar zeep, met haar donkere krulletjes tegen haar roze huidje geplakt. Regina, die een jonge vrouw zou worden zonder haar moeder gekend te hebben, behalve als een herinnering gereflecteerd op haar gezicht, in haar gelaatstrekken. Ze dacht aan Gabriel die oud en grijs zou worden. Niet met mij samen. We zullen niet samen oud worden, als ik deze nacht niet overleef.

‘Denk aan uw dochter.’ De stem van Iris zweefde door de duisternis. ‘Ze zal u de kracht geven die u nodig hebt om te vechten.’

‘Is dat hoe u het al die jaren hebt volgehouden?’

‘Het was het enige wat ik had. Wat me in leven heeft gehouden, was de hoop dat mijn dochter ooit thuis zou komen. Daar heb ik voor geleefd. Ik heb geleefd voor de dag waarop ik haar weer zou zien. Of, als dat niet zou gebeuren, voor de dag waarop het recht zou zegevieren. Als ik vandaag doodga, weet ik dat ik het in elk geval heb geprobeerd.’

Jane rolde om en weer bonkte haar pijnlijke heup tegen de grond en schraapte haar gezicht over de ruwe vloer. Maar toen botste ze met haar rug tegen de muur. Ze bleef hijgend liggen om even uit te rusten voordat ze een poging zou doen de volgende en veel moeilijker horde te nemen. ‘Ik lig tegen de muur,’ zei ze.

‘Sta op. De deur is in de hoek.’

Met de muur als steun probeerde Jane op haar knieën te gaan zitten, maar ze verloor haar evenwicht en viel voorover op haar gezicht. Pijn schoot vanuit haar tanden tot in haar hersens.

‘Hoe heet uw dochter?’ vroeg Iris.

Jane likte aan haar lippen en proefde bloed. Ze voelde het zachte vlees opzwellen. ‘Regina,’ zei ze.

‘Hoe oud is ze?’

‘Tweeënhalf.’

‘En u houdt heel veel van haar.’

‘Natuurlijk.’ Grommend werkte Jane zich op haar knieën. Ze wist wat Iris aan het doen was; ze voelde nieuwe kracht in haar spieren, nieuw staal in haar ruggengraat. Niemand zou haar bij haar dochter vandaan houden. Ze zou deze avond overleven, net zoals Iris de afgelopen twintig jaar had overleefd, omdat voor een moeder niets belangrijker was dan het weerzien met haar kind. Vechtend tegen de zwaartekracht spande ze haar nek en rug tot ze erin slaagde op haar knieën te gaan zitten.

‘Regina,’ zei Iris, ‘is het bloed in je aderen. De adem in je longen.’ Haar stem had een hypnotisch effect, haar woorden waren een mantra die een warmte door Jane’s ledematen liet vloeien. Woorden gesproken in de universele taal die alle moeders verstaan.

Ze is het bloed in je aderen. De adem in je longen.

Ik moet opstaan, dacht Jane. Ik moet bij die sleutels zien te komen.

Ze wiegde naar voren, spande haar spieren en sprong overeind. Ze kwam op haar voeten terecht, maar stond zo wankel dat ze haar evenwicht verloor en voorover viel, met haar knieschijven op de harde vloer.

‘Nog een keer,’ beval Iris. Geen greintje medeleven in haar stem. Was ze tegenover haar leerlingen net zo meedogenloos? Was dit de manier waarop krijgers werden opgeleid, zonder genade, opgezweept tot ze de grenzen van hun kunnen overschreden?

‘De sleutels,’ zei Iris.

Jane haalde diep adem, spande haar spieren en sprong. Weer belandde ze op haar voeten en weer stond ze te wankelen, maar nu zocht ze steun bij de muur. Ze leunde ertegen en wachtte tot de kramp in haar kuiten wegtrok. ‘Oké, ik sta,’ zei ze.

‘Ga naar de hoek. Daar is de deur.’

Jane maakte een sprongetje. Het moest lukken. ‘Als we eenmaal van onze boeien bevrijd zijn, moeten we nog langs hem heen zien te komen,’ zei Jane. ‘Hij heeft mijn pistool.’

‘Ik heb geen wapen nodig.’

‘Ja, dat is waar ook. Ninja’s vliegen door de lucht.’

‘U weet niets over mij. Over wat ik allemaal kan.’

Jane hupte als een kangoeroe. ‘Vertel me dat dan. We komen hier waarschijnlijk toch niet levend vandaan. Bent u de Apenkoning?’

‘De Apenkoning is een fabeltje.’

‘Een fabeltje dat echte haren achterlaat. En mensen doodt met een echt zwaard. Wie is het?’

‘Iemand die je maar beter aan je eigen kant kunt hebben.’

‘Ik moet weten wie het is.’

‘Hij zit in u en in mij. Hij zit in iedereen die in gerechtigheid gelooft.’

‘Dat is geen antwoord.’

‘Meer kan ik u niet vertellen.’

‘Ik heb het niet over een wazige mystieke figuur,’ zei Jane hijgend, terwijl ze weer een sprongetje maakte. ‘Ik heb het over een tastbaar wezen, dat ik met mijn eigen ogen heb gezien. Een wezen dat mijn leven heeft gered.’ Buiten adem zweeg ze. Toen zei ze zachtjes: ‘Ik wil hem – of haar – daar graag voor bedanken. Als u weet wie het is, zou u dat dan willen doorgeven?’

Iris antwoordde, op een net zo zachte toon: ‘Het weet dat al.’

Jane maakte nog een sprongetje en bonsde met haar voorhoofd tegen de deur. ‘Ik ben er.’

‘De sleutelbos hangt ter hoogte van uw hoofd. Voelt u hem?’

Ze streek met haar wang langs de muur tot ze koud metaal op haar huid voelde. Ze hoorde het zachte gerinkel van de sleutels. ‘Ik heb hem!’

‘Laat hem alstublieft niet vallen.’

Jane nam de sleutelring tussen haar tanden en tilde hem van de haak. Dit gaat lukken. We zullen die klootzakken eens even laten zien wat…

Ze schrok zich wezenloos toen de deur piepend openging. Meteen werd het licht aangedaan. Verblind door het felle schijnsel kromp Jane ineen en drukte zich tegen de muur.

‘O jee, een complicatie,’ zei een stem die ze herkende. Ze keek voorzichtig door haar oogharen en zag Mark Mallory naast Patrick staan. Zij zijn het dus, dacht ze. Zij waren het al die tijd. Ze hebben samen op meisjes gejaagd en ze hebben hen samen vermoord. En Charlotte was de schakel tussen hen tweeën. Arme Charlotte. Via haar talenten en interesses had ze deze onmensen steeds naar een nieuwe prooi geleid; bij onschuldige evenementen als een tennistoernooi of een concert had ze de moordenaars in de gelegenheid gesteld nieuwe gezichten te zien en een keuze te maken.

Mark rukte de sleutelbos uit Jane’s mond en gaf haar een duw, waardoor ze weer op de grond viel. ‘Weet iemand dat ze hierheen zou komen?’

‘Daar moeten we van uitgaan,’ zei Patrick. ‘Daarom moeten we ons ook van haar auto ontdoen. Wat we trouwens uren geleden al hadden kunnen doen als jij eerder hier was geweest.’

‘Ik wilde zien of er iemand zou komen.’

‘Maar er is niemand gekomen?’

‘Misschien doet dat apparaatje het niet.’ Hij keek naar Iris. ‘Of misschien geeft er niemand om haar. Ik heb vier uur gewacht, maar er heeft zich niemand laten zien.’

‘Maar voor haar zal wel iemand komen,’ zei Patrick. Hij keek naar Jane.

‘Waar is haar mobieltje?’

Patrick gaf het aan Mark. ‘Wat ga je doen?’

‘Het laatste sms’je was naar haar man.’ Hij begon een nieuw bericht te tikken op Jane’s telefoon. ‘Als we hem nou eens laten weten dat ze naar Dorchester moet en voorlopig nog niet thuiskomt.’

‘En dan?’

‘Het moet eruitzien als een ongeluk. Of zelfmoord.’ Hij keek Patrick aan. ‘Daar ben jij goed in.’

Patrick knikte. ‘Haar pistool ligt in de eetkamer.’

‘Mijn man trapt daar nooit in,’ zei Jane. ‘Die weet dat ik mezelf nooit van kant zou maken.’

‘Dat zeggen de echtgenoten altijd. En de politie gelooft hen nooit. Nietwaar, rechercheur Rizzoli?’ vroeg Mark. Hij grijnsde.

Als haar armen en benen niet vastgebonden hadden gezeten, zou ze overeind zijn gesprongen en op hem af gevlogen om zijn perfecte tanden uit zijn bek te slaan. Maar hoewel de razernij adrenaline in haar spieren pompte, was ze niet in staat zich los te rukken en moest ze machteloos toekijken toen hij het sms’je de ether in zond. Ze wist al hoe ze het zouden doen: een kogel in haar hoofd, gevolgd door een tweede schot om kruitsporen op haar hand achter te laten, precies zoals de zelfmoord van Wu Weimin was geënsceneerd. Wat Mark had gezegd, was waar: de politie was niet snel geneigd de familieleden van het slachtoffer te geloven als ze zeiden dat het onmogelijk een zelfmoord kon zijn. Ze had zich daar zelf ook schuldig aan gemaakt. Ze herinnerde zich hoe ze eens bij het lichaam van een jonge man had gestaan, bij wie de helft van de schedel was weggeschoten. Ze herinnerde hoe de moeder huilend had gezegd: Het bestaat niet dat hij zelfmoord heeft gepleegd! Hij had juist een nieuw begin gemaakt! En ze herinnerde zich wat ze daarna zelf tegen Frost had gezegd over argeloze familieleden die een zelfmoord nooit zagen aankomen.

‘U hebt veel fouten gemaakt,’ zei Iris. ‘U moest eens weten wat er nu gaat gebeuren.’

Mark keek naar haar en lachte. ‘Ach gut. De vrouw die aan de muur is geketend, komt met dreigementen.’

Iris keek hem aan met een onwezenlijk kalme blik. ‘Ik wil één ding graag weten, voordat alles voor u eindigt. Waarom hebt u mijn dochter gekozen?’

Mark liep naar Iris toe en bleef vlak voor haar staan. Hoewel hij een kop groter was dan zij en met haar kon doen wat hij wilde, toonde Iris geen greintje angst. ‘Laura. Wat een schatje was dat. Weet je nog, Patrick?’ Hij keek even om naar de oudere man. ‘Het meisje dat we na school hebben opgepikt. Het meisje dat we een lift hebben aangeboden.’

‘Waarom?’ vroeg Iris.

Mark glimlachte. ‘Ze had iets bijzonders. Ze hadden allemaal iets bijzonders.’

‘Vooruit, dit is zonde van onze tijd,’ zei Patrick. Hij liep naar Jane. ‘We moeten ons allereerst van haar ontdoen.’

Maar Mark bleef naar Iris kijken. ‘Soms koos ik het meisje. Soms Patrick. Je weet nooit van tevoren waar de aantrekkingskracht in zit. Een paardenstaart. Een leuk kontje. Maar er is altijd iets waardoor ze opvalt. Iets wat haar de moeite waard maakt.’

‘Charlotte moet het geweten hebben,’ zei Jane. Ze keek vol walging naar Patrick. ‘Ze moet geweten hebben wat je was. Jezus, haar eigen vader! Hoe heb je je eigen dochter kunnen vermoorden!’

‘Charlotte had er niets mee te maken.’

‘Niets mee te maken? Zij was de spil waar alles om draaide!’

Jane’s mobieltje ging. Mark keek naar het nummer en zei: ‘Mannie wil zijn vrouwtje horen.’

‘Niet opnemen,’ zei Patrick.

‘Dat was ik ook niet van plan. Ik zet het wel helemaal uit. Laten we haar naar de auto brengen.’

Iris zei: ‘Denkt u echt dat het zo makkelijk zal gaan?’

De mannen negeerden haar en bukten zich naar Jane. Patrick greep haar enkels en Mark pakte haar onder haar oksels. Hoewel Jane heftig tegenspartelde, was ze niet tegen hen opgewassen. Ze tilden haar met gemak op en droegen haar naar de deur.

‘Jullie hebben al verloren,’ zei Iris. ‘Jullie weten het alleen nog niet.’

Mark snoof minachtend. ‘Dat zegt de vrouw die aan de muur is geketend.’

‘Omdat ik weet wie u heeft gevolgd.’

‘Gevolgd? Niemand heeft mij ge…’ Hij stopte abrupt toen het licht uitging.

Het was meteen pikkedonker. De mannen lieten Jane vallen alsof ze een zak aardappelen was. Ze kon niet voorkomen dat haar achterhoofd tegen het beton sloeg. Versuft probeerde ze te begrijpen wat er gebeurde. In de inktzwarte duisternis hoorde ze de mannen vloeken en angstig hijgen.

‘Wat zullen we nou krijgen?’ zei Mark.

In de duisternis zei Iris op een gedempte toon: ‘Nu gaat het beginnen.’

‘Hou je bek!’ snauwde Mark.

‘Het zal wel niks zijn,’ zei Patrick, maar hij klonk nerveus. ‘Er is zeker een stop doorgeslagen. Laten we even gaan kijken.’

De deur viel dicht en hun zware voetstappen bonkten op de trap. Jane voelde het gejaagde kloppen van haar hart.

‘Rechercheur Rizzoli, u moet stil blijven liggen en kalm blijven,’ zei Iris.

‘Wat gebeurt er?’

‘Wat ik wist dat er zou gebeuren.’

‘Hoe bedoelt u? Had u dit verwacht?’

‘Luister goed naar me, rechercheur Rizzoli. Deze strijd is niet de uwe. Hij is lang geleden al gepland en zal zonder u worden uitgevochten.’

‘Door wie? Wat gebeurt er?’

Iris gaf geen antwoord. In de stilte voelde Jane, meer dan ze het hoorde, een soort tochtvlaag langs haar wang strijken, alsof een zachte bries tot in de kamer was doorgedrongen en de lucht verplaatste. Er is iets of iemand bij ons in deze kamer.

Ze hoorde het zachte gerinkel van boeien die werden losgemaakt. En een fluisterende stem: ‘Sorry, Sifu. Ik had eerder hier willen zijn.’

‘Mijn zwaard?’

‘Hier is Zheng Yi. Hij lag boven.’

Jane herkende de stem. ‘Bella?’

Er werd een hand op haar mond gedrukt. Iris fluisterde: ‘U blijft hier.’

‘Nee, laat me hier niet achter!’

‘U bent hier veiliger.’

‘Snij dan in elk geval die tape door!’

‘Niet doen,’ zei Bella. ‘Ze zal alleen maar problemen veroorzaken.’

‘En als jullie falen?’ zei Jane. ‘Dan lig ik hier zonder dat ik me kan verdedigen. Gun me in elk geval die vrijheid!’

Ze voelde iets aan haar handen trekken en hoorde een zacht gesis toen de kling door het tape gleed. Met een tweede haal van het zwaard werden haar enkels bevrijd. ‘Denk erom,’ fluisterde Iris in haar oor. ‘Dit is uw strijd niet.’

Nu wel. Maar Jane zweeg en bleef zitten toen de twee vrouwen verdwenen. Ze zag noch hoorde dat ze vertrokken; ze voelde alleen weer die streling van de lucht, alsof ze in wind waren veranderd en onder de deur door waren gegleden.

Ze probeerde overeind te komen, maar was zo duizelig dat ze niet op haar benen kon staan. Ze ging weer zitten. Haar hoofd bonkte van de smak tegen het beton en ze was ook nog wat suffig vanwege de nawerking van de drugs. Ze tastte om zich heen, voelde de muur en deed een nieuwe poging om op te staan, steun zoekend bij de muur, wankel als een pasgeboren veulen.

Ze schrok toen ze een schot hoorde.

Ik mag hier niet in de val komen te zitten, dacht ze. Ik moet zien dat ik dit huis uit kom.

Ze liep op de tast naar de deur. Hij bleek niet op slot te zitten en ging zacht piepend open. Boven klonken bonkende, rennende voetstappen. En nog twee schoten.

Wegwezen, Jane. Voordat die schoften terugkomen.

Ze liep de trap op, langzaam en voorzichtig, om vooral geen geluid te maken. Doodsbang dat iemand het in de gaten zou krijgen. Zonder haar pistool, zonder de mogelijkheid zich te kunnen verdedigen, kon ze zich niet in de strijd mengen. Ze was een burger die probeerde door een frontlinie te sluipen om zich in veiligheid te brengen. Alleen wist ze niet waar het veilig was. Ze moest om te beginnen een uitgang zien te vinden, buiten zien te komen. Ze had haar autosleutels niet, dus moest ze bij de buren zien te komen. Ze probeerde zich te herinneren hoe het er buiten precies uitzag. De lange oprit, het bos, de gazons, de hoge haag om het hele terrein. Overdag had het eruitgezien als een paradijs, heerlijk beschut, een plek waar je de rest van de wereld buiten kon houden. Nu wist ze dat het hek met de puntige staken niet alleen bedoeld was om mensen buiten te houden, maar ook om mensen binnen te houden. Het was geen paradijs; het was een hel.

Ze had de bovenste tree bereikt en voelde weer een deur. Ze legde haar oor ertegenaan, maar hoorde niets. De stilte was zenuwslopend. Hoeveel schoten had ze gehoord? Minstens drie, dacht ze, genoeg om zowel Iris als Bella te vellen. Lagen de vrouwen dood achter deze deur? Zouden Patrick en Mark zo dadelijk terugkeren naar de kelder om haar op te halen?

Het zweet stond in haar handen toen ze de deurknop omdraaide. De deur ging geluidloos open en de duisternis erachter was net zo ondoordringbaar als die in de kelder. Ze zag geen enkele vorm, geen enkele schaduw. De vloer was ook hier van beton. Ze begon langzaam te lopen, met haar armen voor zich uitgestoken om nergens tegenop te botsen. Haar voet schopte ergens tegenaan, een klein, metalen voorwerp dat over de vloer bij haar vandaan gleed. Even later botste ze met haar heup tegen een harde rand. Ze bleef staan en probeerde op de tast te ontdekken wat het was. Het voelde als een tafel die bedekt was met een laag stof. Toen beten metalen tanden in haar vingers. Geschrokken trok ze haar hand terug. Een cirkelzaag. Ze schuifelde verder door de duisternis en botste tegen een nieuw obstakel. Ditmaal was het een tafelboormachine. Ze was in Patricks werkplaats. Ze bleef te midden van de werktuigen staan en zag in haar verbeelding de ronde, scherp getande schijf van de zaag en de spits van de boor, en vroeg zich af of die werktuigen alleen waren gebruikt om mahonie- en vurenhout te bewerken.

In de greep van hernieuwde paniek tastte ze wild om zich heen, op zoek naar de deur. Ze voelde een muur en schuifelde erlangs tot ze bij de hoek was.

Weer klonken er schoten. Vier stuks, vlak achter elkaar. Ze moest hier weg!

Eindelijk voelde ze de deur. Zonder nodeloos tijd te verkwisten deed ze hem open, maar erachter wachtte haar een nieuwe trap. Hoe diep onder de grond had ze gezeten?

Zo diep dat niemand je kon horen gillen.

Boven aan de trap was weer een deur en nu kwam ze uit in een gang met vaste vloerbedekking, waar ze vage vormen kon onderscheiden. Rechts van haar was een balustrade. Ze hield haar linkerhand tegen de muur terwijl ze voetje voor voetje door de gang liep. Ze had geen idee of ze naar de voor- of de achterkant van het huis liep, maar dat maakte niet uit, zolang ze maar een uitgang vond.

Op de etage boven haar kraakte de vloer. En toen hoorde ze iemand de trap af komen.

Angstig dook ze de eerste de beste kamer aan haar linkerhand in. Maanlicht bescheen een bureau en een boekenkast. Een kantoor.

Op de gang naderden de voetstappen.

Gejaagd zocht ze naar een plek waar ze zich kon verstoppen. Onder haar schoenen kraakten glasscherven. Opeens bleef haar voet ergens achter haken en viel ze languit neer. Toen ze haar hand uitstak om haar val te breken, kwam haar handpalm in iets warms en kleverigs terecht. Ze staarde naar de donkere gedaante die ze in het maanlicht naast zich op de vloer zag liggen.

Patrick Dion.

Morsdood.

Ze krabbelde achteruit bij hem vandaan. Haar hand stootte tegen een zwaar voorwerp dat over de vloer bij haar vandaan gleed. Een pistool. Haastig greep ze het. Zodra ze haar vingers rond de kolf sloot, wist ze dat het haar eigen wapen was. Het pistool dat Patrick haar had afgepakt. Haar oude, trouwe vriend.

De vloer kraakte. Voetstappen kwamen pal achter haar tot stilstand.

Jane zat gevangen in het maanlicht dat door het raam naar binnen viel, zo helder en onverbiddelijk als een spotje op het toneel. Ze keek op en zag het silhouet van Mark boven haar uit torenen.

‘Ik ben hier niet,’ zei hij. ‘Als de politie straks vragen komt stellen, zeg ik dat ik thuis in bed lag. Dat het blijkbaar Patrick was die al die meisjes heeft vermoord en in de tuin begraven. Dat het Patrick was die u heeft vermoord. En dat hij daarna zelfmoord heeft gepleegd.’

Achter haar rug hield ze haar wapen omklemd. Mark hield haar onder schot. Hij zou als eerste kunnen schieten en zuiver kunnen richten. Zij zou geen tijd krijgen om te richten, ze zou alleen maar in het wilde weg kunnen schieten en het zou waarschijnlijk de laatste kogel zijn die ze ooit zou afvuren. Toen ze haar hand met het wapen naar voren bracht, wist ze dat ze te traag en te laat was.

Maar op hetzelfde moment hield Mark geschrokken zijn adem in en draaide hij zijn hoofd om, zijn aandacht afgeleid, zijn pistool zwenkend naar iemand – of iets – anders.

Jane richtte en vuurde. Drie, vier schoten. Ze handelde nu volkomen automatisch. Alle kogels drongen in zijn bovenlichaam. Hij deinsde strompelend achteruit tot hij neerviel op een bijzettafeltje, dat krakend in stukken brak.

Jane’s hart klopte in haar keel toen ze opstond en naar hem toe liep, haar wapen op hem gericht, gereed om nogmaals te schieten als hij op wonderbaarlijke wijze weer tot leven mocht komen. Maar hij bewoog niet.

De schaduwen bewogen wel.

Het was slechts een verplaatsing van de lucht, volkomen geluidloos. Een snelle beweging van zwart op zwart aan de rand van haar gezichtsveld. Langzaam draaide ze zich om naar de gedaante die daar in het donker stond. Ze had makkelijk kunnen schieten, maar ze deed dat niet. Ze staarde alleen maar naar het gezicht dat was omlijst met zilvergrijs haar. Naar de puntige tanden die glansden in het maanlicht.

‘Wie ben je?’ fluisterde ze. ‘Wat ben je?’

Een zachte windvlaag streek langs haar gezicht. Ze knipperde met haar ogen. Toen ze weer keek, was het gezicht verdwenen. Ze draaide zich om, keek gejaagd om zich heen, zoekend naar de vage gedaante, maar zag alleen het maanlicht en de schaduwen. Was het hier of heb ik het gedroomd? Heb ik zelf een wezen gecreëerd uit de duisternis en mijn angst?

Maar toen zag ze buiten iets bewegen. Ze keek naar de met maanlicht overgoten tuin en zag de schaduw over het gazon snellen en tussen de bomen verdwijnen.

‘Rechercheur Rizzoli.’

Geschrokken draaide ze zich om. In de deuropening stonden de twee vrouwen. Iris leunde zwaar op Bella.

‘Bel een ambulance!’ zei Bella.

‘Ik ben niet meer zo jeugdig als ik zou willen zijn,’ kreunde Iris. ‘En niet meer zo snel.’

Voorzichtig liet Bella haar lerares op de grond zakken. Met Iris’ hoofd op haar schoot begon ze in het Chinees te mompelen, woorden die ze keer op keer herhaalde, alsof het een magische toverformule was. Woorden die konden helen.

Woorden van hoop.