33

Jane zat gehurkt naast Iris’ bed de sporen te bekijken, en wat die haar vertelden beviel haar niet. Er zaten rode spetters op de rand van het beddengoed en op de vloer rond de plek waar iemand was neergevallen. Het bloedverlies was echter gering, beslist niet genoeg om fataal te zijn geweest. Ze kwam weer overeind en bekeek het uitgesmeerde bloed dat erop wees dat de persoon over de vloer was gesleept. Jane had op de trap ook al wat bloed gezien, en in de portiek, al waren de buren niet daardoor gealarmeerd, maar door het feit dat de voordeur wijd open had gestaan.

‘Weet je zeker dat het negen uur was toen je hier bent vertrokken?’ vroeg ze aan Frost.

Hij knikte somber. ‘Ik heb niemand gezien toen ik naar buiten kwam. En mijn auto stond pal voor de deur.’

‘Wat deed je hier eigenlijk?’

‘Ik wilde haar spreken. Over wat er gebeurd was. Dat we het zwaard hadden meegenomen. Dat zat me niet lekker.’

‘Je bent naar haar toegegaan om je te verontschuldigen voor het werk dat je doet?’

‘Ja, Rizzoli, want soms voel ik me echt een hufter vanwege het werk dat ik doe,’ antwoordde hij fel. ‘Deze vrouw was al een slachtoffer. Ze heeft haar man en haar dochter verloren. En wat doen wij? Wij maken van háár een verdachte. We onderwerpen haar aan een verhoor. We stoppen haar weer helemaal opnieuw in de rol van slachtoffer.’

‘Ik weet niet wie of wat Iris Fang is. Ik weet alleen dat zij in deze zaak van het begin af aan centraal heeft gestaan. Alles grijpt elke keer op haar terug.’ Haar mobieltje ging. ‘Rizzoli.’

Het was Tam. ‘Kevin Donohue zegt dat hij voor gisteravond een alibi heeft.’

‘En zijn lijfwachten?’

‘Dat is het probleem. Ze zijn elkaars alibi. Ze zweren dat ze met z’n drieën bij Donohue thuis televisie zaten te kijken. Dat wil zeggen dat we hen geen van drieën kunnen geloven.’

‘Ze kunnen het dus gedaan hebben.’

‘Maar dat kunnen we niet bewijzen.’

Jane hing op en draaide zich gefrustreerd om naar het raam. Op straat stonden drie oude Chinese vrouwen naar het huis te kijken terwijl ze druk met elkaar praatten. Weten zij iets en weigeren ze ons dat te vertellen? In Chinatown was niets ooit eenvoudig, niets was wat het leek te zijn. Het was hier net alsof je door een zijden scherm keek en geen helder beeld kreeg, geen volledig beeld.

Ze keek naar Frost en zei: ‘Misschien zal Bella nu eindelijk haar mond opendoen. Het is tijd dat we onze kaarten op tafel te leggen.’

Bella zag er nog vijandiger uit dan voorheen. Haar handen waren tot vuisten gebald en haar ogen leken zo hard als diamanten. ‘Het is uw schuld,’ zei ze. ‘Ik had bij haar moeten zijn. Ik had het kunnen voorkomen.’

Jane boorde haar blik in die vurige ogen en stelde zich opeens voor dat de jonge vrouw als een wilde kat met uitgestoken klauwen op haar af sprong. Ze sloeg opzettelijk een bedaarde toon aan toen ze zei: ‘Je wist dus dat dit zou gebeuren? Je wist dat iemand haar zou ontvoeren?’

‘Waarom zitten we hier onze tijd te verdoen? Ze heeft me nodig.’

‘Hoe kun je haar helpen als je niet weet waar ze is?’

Bella deed haar mond al open om antwoord te geven, toen ze opeens naar de spiegel keek, alsof ze zich herinnerde dat er waarschijnlijk nog meer mensen getuige waren van dit gesprek.

‘Als we nu eens bij het begin beginnen, Bella,’ zei Jane. ‘Allereerst je naam. Niet de naam die je in Californië hebt aangenomen, maar de naam die je bij je geboorte hebt gekregen.’ Jane legde een fotokopie van een geboorteakte op de tafel. ‘Dit is ondertekend door een arts uit Chinatown. Je bent hier in Boston geboren, niet in een ziekenhuis maar thuis, op een adres in Knapp Street. De naam van je vader was Wu Weimin.’

Bella gaf geen antwoord, maar Jane zag de bevestiging in haar ogen. Niet dat ze die nodig had. Dit document was slechts het eerste van een hele reeks bewijsstukken. Jane pakte de kopieën van de andere documenten. Dossiers van de scholen in San Francisco die Bella had doorlopen onder de naam Bella Li. De overlijdensakte van haar moeder, die zich Annie Li had genoemd en op haar drieënveertigste was overleden aan maagkanker. Ze hadden alles zwart op wit, het spoor dat haar team de afgelopen achtenveertig uur hardnekkig had gevolgd, het spoor dat in het tijdperk vóór 9/11 versluierd was vanwege de verschillende rechtsgebieden waar het doorheen liep en de verborgen wereld waarin illegale vreemdelingen leefden. Een wereld waarin een moeder en kind gemakkelijk konden verdwijnen en onder een andere naam weer opduiken.

‘Waarom ben je teruggekomen naar Boston?’ vroeg Jane.

Bella keek haar aan. ‘Sifu Fang wilde het graag. Ze is ziek en had een lerares nodig voor haar school.’

‘Ja, dat is het verhaal dat je ons nu al tien keer hebt verteld.’

‘Denkt u dan dat er een ander verhaal is?’

‘Heeft het niets te maken met wat er in de Red Phoenix is gebeurd? Heeft het niets te maken met het feit dat je vader vier mensen heeft doodgeschoten?’

Bella’s gezicht trok strak. ‘Dat heeft mijn vader niet gedaan.’

‘Volgens het officiële rapport wel.’

‘En officiële rapporten zijn altijd correct?’

‘Als het rapport niet correct is, hoe is het dan gegaan?’

Bella keek haar woedend aan. ‘Hij is vermoord.’

‘Is dat wat je moeder je heeft verteld?’

‘Mijn moeder was er niet bij!’

Jane staarde haar zwijgend aan toen de onuitgesproken betekenis van die woorden tot haar doordrong. Mijn moeder was er niet bij. Ze dacht aan de gloed van de luminol op de keldertrap, aan de bloederige afdruk van een kinderschoen. ‘Maar er was iemand bij,’ zei ze zachtjes. ‘Iemand die zich in de kelder schuilhield toen het gebeurde.’

Bella zat er doodstil bij. ‘Hoe weet u…’

‘Het bloed heeft het ons laten zien. Je kunt proberen bloed weg te schrobben, maar het laat altijd sporen achter. Zelfs tientallen jaren later kunnen we het met een chemische spray zichtbaar maken. We hebben de afdruk van jouw voet op de keldertrap gevonden, en op de keukenvloer, in de richting van de achterdeur. Voetafdrukken die door iemand waren uitgewist voordat de politie die avond arriveerde.’ Jane leunde iets naar voren op de tafel. ‘Waarom heeft je moeder dat gedaan, Bella? Waarom wilde ze de bewijzen verwijderen?’

Bella gaf geen antwoord, maar Jane zag aan haar gezicht dat ze een innerlijke strijd voerde of ze de waarheid moest opbiechten of haar geheim bewaren.

‘Ze heeft het gedaan om je te beschermen,’ zei Jane. ‘Omdat jij had gezien wat er was gebeurd en ze bang was. Bang dat iemand jou ook zou vermoorden.’

Bella schudde haar hoofd. ‘Ik heb het niet gezien.’

‘Je was erbij.’

‘Maar ik heb het niet gezien!’ riep Bella. Een ogenblik bleef haar uitbarsting in de lucht hangen. Toen boog ze haar hoofd en fluisterde: ‘Ik heb het gehoord.’

Jane vroeg niets, spoorde haar zelfs niet aan. Ze wachtte zwijgend op het verhaal waarvan ze wist dat het nu verteld zou worden.

Bella haalde diep adem. ‘Mijn moeder sliep. Ze was altijd erg moe als ze de hele dag in de kruidenierswinkel had gewerkt. En ze voelde zich die avond niet lekker. Ze had een griepje onder de leden.’ Bella staarde naar de tafel alsof ze haar moeder in bed zag liggen, diep weggekropen onder de dekens. ‘Maar ik had geen slaap. Dus ben ik stilletjes uit bed gestapt. Ik ben naar beneden gegaan, naar papa.’

‘In het restaurant.’

‘Hij was een beetje boos op me.’ Een droeve glimlach speelde rond haar mond. ‘Hij had het druk met zijn potten en pannen en ik begon om aandacht en een ijsje te zeuren. Hij zei dat ik naar huis moest gaan, dat ik moest gaan slapen. Hij zei dat hij het druk had, dat hij geen tijd voor me had. En oom Fang ook niet.’

‘De man van Iris?’

Bella knikte. ‘Die was in het restaurant. Ik keek om het hoekje van de deur en zag hem aan een tafeltje zitten met een man en een vrouw. Ze dronken thee.’

Jane fronste haar wenkbrauwen. Waarom zat de kelner bij twee gasten aan tafel? Een nieuw puzzelstukje dat hoorde bij de vraag waarom de Mallory’s naar een Chinees restaurant waren gegaan als ze volgens de autopsies net Italiaans hadden gegeten.

‘Waar hadden ze het over?’ vroeg Jane. ‘Meneer Fang en die twee gasten?’

Bella schudde haar hoofd. ‘Het was zo’n lawaai in de keuken dat je niet kon horen wat er in het restaurant werd gezegd. Mijn vader rammelde met zijn potten en pannen. En de ventilator stond ook nog aan.’

‘Heb je Joey Gilmore zien binnenkomen om zijn bestelling af te halen?’

‘Nee. Ik herinner me alleen mijn vader die bij het fornuis aan het werk was. Hoe hij stond te transpireren. In zijn oude T-shirt. Hij werkte altijd in een T-shirt…’ Haar stem brak. Ze wreef in haar ogen. ‘Arme papa. Wat werkte hij hard. Hij was altijd aan het werk. Zijn handen zaten vol littekens van alle brand- en snijwonden die hij in de keuken opliep.’

‘Wat is er toen gebeurd?’

Bella’s mond vertrok tot een treurige glimlach. ‘Ik wilde een ijsje. Ik zat te jengelen, om aandacht te zeuren, terwijl mijn vader druk bezig was afhaalbakjes te vullen. Uiteindelijk zwichtte hij. Hij zei dat ik naar beneden mocht gaan om een ijsje uit de diepvrieskist te halen.’

‘In de kelder?’

Ze knikte. ‘Ik wist goed de weg in de kelder. Ik was er al heel vaak geweest. In de hoek stond een grote diepvrieskist. Ik moest op een stoel klimmen om het deksel omhoog te zetten. Ik weet het nog precies, hoe ik erin keek, op zoek naar de smaak die ik wilde. De ijsjes zaten in kleine kartonnen bekertjes. Het waren eenpersoons porties. Ik wilde er eentje met strepen in de smaken chocolade, vanille en aardbeien. Maar die kon ik niet vinden. Ik haalde de hele kist overhoop, maar er zat alleen maar vanille-ijs in. Alleen maar vanille-ijs.’ Ze haalde diep adem. ‘En toen hoorde ik mijn vader schreeuwen.’

‘Tegen wie?’

‘Tegen mij.’ Bella keek op en knipperde tegen haar tranen. ‘Hij riep dat ik me moest verstoppen.’

‘Dan moeten alle mensen in het restaurant hem gehoord hebben.’

‘Hij riep het in het Chinees. De moordenaar verstond die taal blijkbaar niet, anders was hij wel naar me gaan zoeken. Dan zou hij geweten hebben dat ik in de kelder was.’

Jane keek naar de confrontatiespiegel. Ze kon Frost en Tam niet zien, maar kon zich hun verblufte gezichten goed voorstellen. Dit was het ontbrekende deel van het verhaal. De aanwijzingen waren al die tijd op de keldertrap en de keukenvloer aanwezig geweest, maar voetafdrukken kunnen niet praten. Nu had Bella ze een stem gegeven.

‘En je hebt je verstopt?’ vroeg Jane.

‘Ik begreep niet wat er gebeurde. Ik ben van de stoel gesprongen en begon de trap op te lopen, maar halverwege stopte ik. Ik hoorde hem smeken. Hij smeekte om zijn leven, in zijn gebroken Engels. Toen begreep ik dat het geen spel was, dat hij me niet in de maling nam. Mijn vader deed nooit spelletjes.’ Bella slikte en ging op nog zachtere toon door. ‘Dus heb ik gedaan wat hij had gezegd. Ik heb geen enkel geluid gemaakt. Ik ben onder de trap gekropen. Ik hoorde iets vallen. En toen een harde knal.’

‘Hoeveel schoten in totaal?’

‘Eentje maar. Alleen die ene knal.’

Jane dacht aan het wapen dat Wu Weimin in zijn hand had gehad, een Glock met een schroefdraad in de loop. De moordenaar had een geluiddemper gebruikt om het geluid van de eerste acht schoten te dempen. Pas toen hij al zijn slachtoffers had vermoord, had hij de geluiddemper verwijderd, de kolf in Wu Weimins levenloze hand gedrukt en de laatste kogel afgevuurd om ervoor te zorgen dat er kruitresten op de huid van het slachtoffer zouden worden aangetroffen.

Een perfecte misdaad, dacht Jane. Behalve dat er een getuige was. Een stil meisje, dat onder de keldertrap verborgen zat.

‘Hij is voor mij gestorven,’ zei Bella fluisterend. ‘Hij had ervandoor moeten gaan, maar hij wilde mij daar niet achterlaten. Dus is hij gebleven. Hij is pal voor de kelderdeur gestorven. Hij blokkeerde de deur met zijn lichaam. Ik moest in zijn bloed stappen om langs hem heen te kunnen komen. Als ik daar die avond niet was geweest, als ik niet om een ijsje had zitten zeuren, zou mijn vader nu nog leven.’

Het was Jane nu helemaal duidelijk. Waarom Wu Weimin niet was gevlucht toen hij de kans had gehad. Waarom er twee kogelhulzen op de keukenvloer hadden gelegen. Was de moordenaar pas op het idee van de zogenaamde zelfmoord gekomen toen hij naast de dode kok had gestaan? Het was immers zo eenvoudig om de vingers van een dode man rond een pistool te buigen en een kogel af te vuren. En om het wapen dan achter te laten en zelf te verdwijnen.

‘Je had het aan de politie moeten vertellen,’ zei Jane. ‘Dan zou alles heel anders zijn gelopen.’

‘Welnee. Zouden ze een meisje van vijf hebben geloofd? Een meisje dat het gezicht van de moordenaar niet had gezien? Bovendien zou mijn moeder het niet hebben toegestaan. Ze was bang voor de politie. Doodsbang.’

‘Waarom?’

Bella’s kaakspieren bewogen. ‘Snapt u dat niet? Mijn moeder verbleef hier illegaal. Wat zou er zijn gebeurd als de politie ons onder de loep had genomen? Ze moest om mijn toekomst denken, om onze toekomst. Mijn vader was dood. Daar konden we niets meer aan veranderen.’

‘Maar de gerechtigheid dan? Telde die helemaal niet mee?’

‘Toen niet. Niet die avond. Het enige waar ze aan kon denken, was dat ze ons tweeën in veiligheid moest brengen. Als de moordenaar te weten kwam dat er een getuige was, zou hij proberen me te vinden. Daarom heeft ze mijn voetafdrukken gewist. Daarom hebben we twee dagen later onze koffers gepakt en zijn we met stille trom vertrokken.’

‘Wist Iris Fang het?’

‘Toen niet. Ze heeft het jaren later pas te horen gekregen, toen mijn moeder maagkanker had en wist dat ze niet lang meer te leven had. Een maand voor haar dood heeft ze Sifu Fang een brief geschreven waarin ze haar de waarheid heeft verteld. Ze heeft geschreven dat het haar speet dat ze zo’n lafaard was. Maar na al die jaren konden we niets meer bewijzen, en niets veranderen.’

‘Maar dat hebben jullie wel geprobeerd,’ zei Jane. ‘De afgelopen zeven jaar hebben jullie, jij of Iris, kopieën van de overlijdensberichten naar de families gestuurd. Om de herinneringen en het verdriet steeds weer op te rakelen. Met de boodschap dat de waarheid nog steeds niet aan het licht was gekomen.’

‘Ja, de waarheid is nog steeds niet aan het licht gekomen. En dat moeten ze weten. Daarom hebben ze die brieven gekregen, opdat ze niet zouden ophouden vragen te stellen. Het is de enige manier om erachter te komen wie de moordenaar is.’

‘Iris en jij hebben dus geprobeerd de moordenaar uit zijn schuilplaats te lokken. Door briefjes naar de familieleden en naar Kevin Donohue te sturen en te laten doorschemeren dat de waarheid spoedig aan het licht zal komen. Jullie hebben die advertentie in The Boston Globe geplaatst in de hoop dat de moordenaar nerveus genoeg zou worden om in de aanval te gaan. En wat waren jullie dan van plan? Hem aan ons uit te leveren? Of het recht in eigen hand te nemen?’

Bella lachte. ‘Hoe hadden we dat moeten doen? We zijn maar vrouwen.’

Jane lachte op haar beurt. ‘Denk maar niet dat ik jou onderschat.’ Ze deed haar tas open en haalde er een exemplaar van Monkey uit, het boek met de oude Chinese volksverhalen, in de vertaling van Arthur Waley. ‘Ik neem aan dat je de Apenkoning kent.’

Bella keek naar het boek. ‘Chinese sprookjes. Wat hebben die hiermee te maken?’

‘Ik vond een van de verhalen erg interessant. “Het verhaal van Tsjen O”. Het gaat over een jonge geleerde die op reis is met zijn zwangere vrouw. Als ze een rivier moeten oversteken, worden ze aangevallen door bandieten die de man vermoorden en zijn vrouw ontvoeren. Ken je het?’

‘Ik heb het wel eens gehoord,’ zei Bella.

‘Dan weet je dus hoe het verder gaat. De vrouw bevalt in gevangenschap van een zoon en legt hem in het geheim op een houten vlot, met een brief erbij waarin ze vertelt wat er is gebeurd. Net als baby Mozes laat ze het kind meevoeren door de rivier. Hij drijft naar de Tempel van de Gouden Berg, waar hij wordt opgevoed door geestelijken. Als hij volwassen is, krijgt hij de waarheid over zijn ouders te horen. Dat zijn vader is vermoord en zijn moeder gevangengenomen.’

‘Wat wilt u hiermee zeggen?’

‘Wat ik ermee wil zeggen, staat in de woorden van de jongeman in het boek.’ Jane sloeg de pagina op en las het voor. ‘“Wie verzuimt het onrecht te wreken dat zijn ouders is aangedaan, verdient het niet een man genoemd te worden.”’ Ze keek Bella aan. ‘Hier gaat het om, nietwaar? Jij bent net als de zoon in dit verhaal. Je bent getekend door de moord op je vader. Je bent het aan hem verplicht hem te wreken.’ Jane schoof het boek naar Bella toe. ‘Het is precies wat de Apenkoning zou doen. Vechten voor gerechtigheid. De onschuldigen beschermen. Een vader wreken. Misschien veroorzaakt de Apenkoning daarbij wel wat schade. Misschien laat hij wat serviesgoed kapotvallen en meubels in brand vliegen, maar uiteindelijk krijgt het recht zijn beloop. De Apenkoning doet altijd wat juist is.’

Bella staarde zwijgend naar de illustratie van de strijdlustige aap met de staf.

‘Ik heb er alle begrip voor, Bella,’ zei Jane. ‘Jij bent niet de schurk in ons verhaal. Je bent de dochter van een slachtoffer, een dochter die wil krijgen wat de politie niet kan leveren. Gerechtigheid.’ Ze ging op een zachte, meelevende toon door. ‘Dat is waar Iris en jij mee bezig waren. Proberen de moordenaar uit de anonimiteit te lokken. Hem uit te dagen toe te slaan.’

Zag ze een bijna onmerkbaar knikje? Een onbewuste erkenning van de waarheid?

‘Maar het verliep niet helemaal volgens plan,’ zei Jane. ‘Toen hij toesloeg, bleek hij beroepsmensen ingehuurd te hebben om de moorden te plegen. Dus wist je nog niet wie hij was. En nu heeft hij Iris ontvoerd.’

Bella keek op. Haar ogen vlamden van woede. ‘Het is misgegaan vanwege u. Ik had erbij moeten zijn, om over haar te waken.’

‘Ze was het lokaas.’

‘Ze was bereid het risico te nemen.’

‘En jullie tweeën zouden er samen voor zorgen dat het recht zou zegevieren?’

‘Wie had het anders moeten doen? De politie?’ Bella lachte bitter. ‘De politie geeft hier na al die jaren niks meer om.’

‘Dat is niet waar, Bella. Ik geef er wel degelijk om.’

‘Laat me dan gaan, zodat ik haar kan gaan zoeken.’

‘Je weet helemaal niet waar je moet beginnen.’

‘U wel?’ snauwde Bella.

‘We hebben een aantal verdachten op het oog.’

‘En intussen houdt u mij zonder enige reden in hechtenis.’

‘Ik onderzoek twee moorden. Dat is mijn reden.’

‘Het waren huurmoordenaars. Dat zei u zelf.’

‘Moord is moord.’

‘En ik heb een alibi voor de eerste. U weet dat ik die vrouw op het dak niet heb vermoord.’

‘Wie heeft dat dan wel gedaan?’

Bella keek naar het boek. Haar mond vertrok. ‘Misschien de Apenkoning.’

‘Ik heb het over echte mensen.’

‘U zegt dat ik een verdachte ben, maar u weet dat ik de vrouw op het dak niet vermoord kan hebben. U kunt net zo goed een sprookjesfiguur de schuld geven, omdat u geen enkele kans hebt iets te bewijzen. Weet u hoe het sprookje begint? Dat Soen Woekong uit steen ontstaat en in een krijger verandert? Op de avond dat mijn vader is vermoord, ben ik net als de Apenkoning uit een stenen kelder gekomen. Ik ben toen veranderd, net zoals hij. Ik ben geworden wat ik nu ben.’

Jane keek haar aan. Ze had van haar leven nog niet zulke harde ogen gezien. Ze probeerde zich Bella voor te stellen als een angstige vijfjarige, maar kon in dit felle wezen geen enkel spoor van dat kind terugvinden. Zou ik niet precies hetzelfde zijn als ik getuige was geweest van de moord op iemand van wie ik hield?

Ze stond op. ‘Je hebt gelijk, Bella. Ik heb niet voldoende bewijsmateriaal om je in hechtenis te houden. Nog niet.’

‘Dus… ik mag gaan?’

‘Ja.’

‘En u laat me niet schaduwen? Ik mag doen wat ik wil?’

‘En dat is?’

Bella stond ook op, als een leeuwin die zich oprichtte om een prooi te gaan besluipen. Met de tafel tussen hen in keken de twee vrouwen elkaar aan. ‘Wat nodig is,’ zei ze.