4

‘Ik heb daar zaterdag nog gegeten,’ zei rechercheur Barry Frost op weg naar Chinatown. ‘We waren naar een ballet in het Wang Theater geweest. Liz is dol op ballet. Ik vind er niks aan en ik ben halverwege in slaap gevallen, maar na de voorstelling zijn we nog even naar Ocean City gegaan om een hapje te eten.’

Het was twee uur ’s nachts, een uur waarop niemand zo praatgraag zou mogen zijn. Rechercheur Jane Rizzoli liet haar partner over zijn laatste date doorkletsen, terwijl ze zich concentreerde op het chaufferen. Voor haar vermoeide ogen was zelfs het licht van de straatlantaarns te fel en de koplampen van de tegemoetkomende auto’s priemden op haar netvlies. Nog maar een uur geleden had ze met haar man in de warme cocon van hun bed gelegen. Nu laveerde ze halfwakker door verkeer dat om onverklaarbare redenen een langzaam rijdende file vormde op een tijdstip waarop verstandige mensen thuis in bed liggen.

‘Ben jij daar wel eens geweest?’

‘Waar?’

‘In dat restaurant. Ocean City. Liz wist dat je er oesters met zwartebonensaus moest bestellen. Geweldig! We gaan er beslist nog een keer naartoe.’

‘Wie is Liz?’ vroeg Jane.

‘Dat meisje dat ik op de sportschool heb leren kennen. Dat heb ik je vorige week verteld, Jane.’

‘Ik dacht dat je met ene Muffy uitging.’

‘Maggie.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Nee, dat is uiteindelijk niks geworden.’

‘Alweer niet?’

‘Ik weet niet wat voor soort vrouw ik wil, oké? Het is lang geleden dat ik vrijgezel was. Het valt me trouwens erg mee dat er zoveel loslopende meiden zijn.’

‘Vrouwen. Vrijgezelle vrouwen.’

Hij zuchtte. ‘Ja, ja, ik weet het. Alice zat er ook aldoor op te hameren dat je tegenwoordig vrouwen moet zeggen.’

Jane stopte voor rood en keek naar hem. ‘Spreek je Alice nog?’

‘Waar zouden we over moeten praten?’

‘Jullie zijn tien jaar getrouwd geweest.’

Hij staarde uit het raam. ‘Er valt niks te praten. Ze zit in een nieuwe fase van haar leven.’

Maar jij niet, dacht Jane. Het was acht maanden geleden dat zijn vrouw hem had verlaten en sindsdien moest Jane verhalen aanhoren over zijn hectische maar vreugdeloze avontuurtjes. Eerst was er de zwoele blondine geweest die hem had toegefluisterd dat ze nooit slipjes droeg. Toen een griezelig atletische bibliothecaresse met een stukgelezen Kama Sutra. Daarna een onschuldig ogend orthodox christelijk meisje dat hem onder de tafel had gedronken. Hij deed verslag van zijn belevenissen met een mengeling van verbijstering en verwondering, maar wat ze in zijn ogen zag, was hoofdzakelijk droefheid. Frost was beslist geen slechte partij. Hij was slank, fit en best knap om te zien, dus zou daten hem niet zo moeilijk moeten vallen.

Maar hij mist Alice nog steeds.

Ze sloeg Beach Street in, het hart van Chinatown, en werd bijna verblind door de zwaailichten van een patrouillewagen. Ze stopte achter de auto. Toen ze uitstapten, leek de vochtige kou van de lentenacht tot op het bot door te dringen. Ondanks het onchristelijke uur stonden er heel wat belangstellenden op de stoep. Jane hoorde hen zachtjes praten, hoofdzakelijk in het Chinees. Ze stelden elkaar natuurlijk de universele vraag: Wat is er gebeurd?

Jane en Frost liepen Knapp Street in en doken onder het politielint door waarbij een agent in uniform de wacht hield. ‘Rechercheurs Rizzoli en Frost van Moordzaken,’ zei ze.

‘U moet daar zijn,’ zei de agent. Hij wees naar een vuilniscontainer, waar een andere agent bij stond.

Toen Jane met Frost naar de tweede agent liep, besefte ze dat hij niet de container bewaakte, maar een voorwerp dat op de grond lag. Ze bleef staan en staarde naar de losse rechterhand.

‘Jemig,’ zei Frost.

De agent lachte. ‘Dat zei ik ook toen ik hem zag.’

‘Wie heeft hem gevonden?’

‘Mensen die de Chinatown Ghost Tour deden. Een jongen uit de groep had hem opgeraapt. Hij dacht dat het een nephand was. Er droop nog bloed uit, zo vers was de wond. Toen de jongen besefte dat het een echte hand was, heeft hij hem laten vallen en sindsdien heeft niemand hem meer aangeraakt. Dit hadden die mensen natuurlijk niet verwacht toen ze zich voor de wandeling inschreven.’

‘Waar zijn ze nu?’

‘Ze waren nogal overstuur en wilden terug naar hun hotels, maar ik heb alle namen en contactinformatie. De gids is een plaatselijke Chinese jongen, die bereid is met u te praten wanneer u maar wilt. Behalve de hand heeft de groep niks bijzonders gezien. Ze hebben meteen de politie gebeld, maar op de centrale dachten ze eerst dat het een grap was en het heeft eventjes geduurd voordat er iemand kwam, omdat we het druk hadden met relschoppers in Charlestown.’

Jane ging op haar hurken zitten en richtte haar zaklantaarn op de hand. Het was een opmerkelijk nette amputatie, en het bloed aan de wond was inmiddels opgedroogd. Het was duidelijk de hand van een vrouw, met bleke, slanke, voorbeeldig gemanicuurde vingers. Geen ring, geen horloge. ‘Lag hij zomaar op de grond?’

‘Ja. Het valt me mee dat de ratten er niet meteen mee aan de haal zijn gegaan.’

‘Zo te zien is er niet eens aan geknabbeld. Hij kan hier dus niet lang gelegen hebben.’

‘Ik heb trouwens nog iets anders gevonden.’ De agent zwenkte zijn zaklantaarn en richtte de lichtbundel op een dofgrijs voorwerp dat een stukje verderop lag.

Frost liep ernaartoe om het nader te bekijken. ‘Dat is een Heckler & Koch. Die kosten een lieve duit,’ zei hij. Hij keek naar Jane. ‘Er zit een geluiddemper op.’

‘Hebben de toeristen het pistool ook opgeraapt?’ vroeg Jane.

‘Nee,’ antwoordde de agent. ‘Ze hebben het niet eens gezien.’

‘We hebben dus een automatisch pistool met een geluiddemper en een zeer recentelijk afgehakte rechterhand,’ zei Jane. ‘Wie wil er iets om verwedden dat ze wat met elkaar te maken hebben?’

‘Dit is een bijzonder mooi exemplaar,’ zei Frost, die het pistool vol bewondering bekeek. ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand zo’n pistool zomaar zou weggooien.’

Jane kwam overeind en wees naar de container. ‘Heb je gekeken of de rest van het lichaam daarin zit?’

‘Nee. Een afgehakte hand leek me reden genoeg om u er meteen bij te halen. En ik wilde niets aanraken voordat u er was.’

Ze haalde een paar handschoenen uit haar zak en voelde haar hartslag versnellen toen ze ze aantrok, benieuwd wat ze zou aantreffen. Samen met Frost zette ze het deksel van de container omhoog. De stank van verrotte vis steeg eruit op. Kokhalzend tuurde ze in de bak. Ze zag geplette kartonnen dozen en een volle vuilniszak. Frost en zij keken elkaar aan.

‘Aan jou de eer,’ zei hij.

Ze leunde over de rand, greep de vuilniszak en wist meteen dat er geen lijk in zat, omdat de zak daarvoor niet zwaar genoeg was. Met een vies gezicht maakte ze hem open en keek erin. Garnalen en kreeftenschalen.

Ze lieten het deksel van de container met een donderende klap weer dichtvallen.

‘Geen lijk?’ vroeg de agent.

‘Nee.’ Jane keek naar de afgehakte hand. ‘Ik ben benieuwd waar de rest van haar is.’

‘Misschien is iemand bezig haar ledematen over de hele stad te verspreiden,’ zei Frost.

De agent lachte. ‘Of misschien hebben ze haar in een van deze Chinese restaurantjes gekookt en als speciale lekkernij opgediend.’

Jane keek naar Frost. ‘Bof jij even dat je oesters hebt gekozen.’

‘We hebben de steeg al uitgekamd,’ zei de agent.

‘Wij zullen evengoed een kijkje nemen,’ zei Jane.

Langzaam liepen Frost en zij door Knapp Street. Hun zaklantaarns doorsneden de duisternis. Ze zagen gebroken flessen, kranten en peuken, maar geen lichaamsdelen. Achter de ramen van de huizen die aan weerskanten oprezen brandde nergens licht, maar Jane vroeg zich af of er soms mensen waren die vanuit de onverlichte kamers naar hen keken en hun trage voortgang door de stille steeg volgden. Ze zouden deze inspectie morgen bij daglicht moeten herhalen, maar ze wilde geen tijdgevoelige aanwijzingen mislopen, dus zochten Frost en zij de steeg centimeter voor centimeter af tot ze bij het politielint kwamen waarmee de toegang vanuit Harrison Avenue was geblokkeerd. Hier waren stoepen, straatlantaarns en verkeer, maar Jane en Frost vervolgden hun minutieuze speurtocht rond het blok, van Harrison naar Beach Street, hun ogen op de grond gericht. Tegen de tijd dat ze het blok rond waren en weer bij de container stonden, was er een ploeg van de technische recherche gearriveerd.

‘U hebt de rest van de vrouw dus niet gevonden?’ vroeg de agent aan Jane en Frost.

Jane keek naar de mannen die het vuurwapen en de geamputeerde hand in plastic zakjes deden en vroeg zich af waarom de moordenaar het lichaamsdeel open en bloot had laten liggen op een plek waar het vrij snel gevonden zou worden. Had hij haast gehad? Was het de bedoeling geweest dat iemand het zou vinden? Was het een boodschap? Ze keek op naar de brandtrap die tot aan de vierde en hoogste verdieping van het gebouw reikte.

‘Laten we even een kijkje nemen op het dak,’ zei ze.

De onderste sport van de ladder was zo verroest dat ze er niet in slaagden de ladder naar beneden te trekken. Ze zouden op de conventionele manier naar boven moeten gaan, via het trappenhuis. Ze liepen de steeg uit en sloegen Beach Street in om bij de voorzijde van het huizenblok te komen. Op de begane grond zaten kleine bedrijven: een Chinees restaurant, een bakker, een Aziatische minimarkt, die allemaal gesloten waren op dit uur van de nacht. Boven de zaakjes waren appartementen. Jane keek omhoog en zag dat ook hier achter geen van de ramen licht brandde.

‘We zullen iemand wakker moeten maken om ons binnen te laten,’ zei Frost.

Jane liep naar de oude Chinese mannen die op de stoep stonden te kijken naar wat er allemaal gebeurde. ‘Kent u iemand in dit gebouw?’ vroeg ze. ‘We moeten naar binnen.’

Ze staarden haar zwijgend aan.

‘Dat gebouw daar,’ zei ze en ze wees ernaar. ‘Daar moeten we naar binnen.’

‘Je hebt er niks aan om harder te praten,’ zei Frost. ‘Volgens mij spreken ze geen Engels.’

Jane zuchtte. Het bekende probleem van Chinatown. ‘Dan moet iemand voor ons tolken.’

‘Ik geloof dat District A-1 een nieuwe rechercheur heeft die van Chinese afkomst is.’

‘Daar kunnen we niet op wachten.’ Ze liep het trapje op naar de voordeur, bekeek de namen van de bewoners en drukte op een willekeurige bel. Zelfs toen ze herhaalde malen belde, werd er niet opengedaan. Ze drukte op een andere bel. Even later klonk er een stem door de krakende intercom.

‘Wei?’ zei een vrouw.

‘Wij zijn van de politie,’ zei Jane. ‘Zou u alstublieft open willen doen?’

‘Wei?

‘Doe de deur open!’

Er verstreken een paar minuten. Toen hoorden ze een kinderstem. ‘Mijn oma wil weten wie u bent.’

‘Rechercheur Jane Rizzoli van de politie,’ zei Jane. ‘We moeten naar het dak van jullie gebouw. Kun je de voordeur even opendoen?’

Eindelijk klikte het slot open.

Het gebouw was zeker honderd jaar oud en de houten traptreden kraakten toen Jane en Frost naar boven liepen. Op de tweede verdieping ging een deur open. Jane ving een glimp op van een volgestouwde flat en twee meisjes die nieuwsgierig de gang in keken. De jongste was ongeveer net zo oud als Jane’s dochtertje, Regina. Jane bleef staan, glimlachte naar het meisje en zei ‘hallo’.

Meteen werd het kind door een vrouw opgetild en viel de deur met een klap dicht.

‘Wij zijn hier blijkbaar de grote, boze wolf,’ zei Frost.

Ze liepen weer door. Op de overloop van de vierde etage was een smalle trap naar het dak. De buitendeur zat niet op slot en piepte onaangenaam toen ze hem openduwden.

Ze stapten naar buiten, waar het zwart van de nacht werd doorbroken door de gloed van de lichten van de stad. Het licht van Jane’s zaklantaarn gleed over een plastic tafel met stoelen, potten met kruidenplanten en een doorgezakte waslijn met wasgoed dat spookachtig fladderde in de wind. Tussen de bewegende lakens door zag Jane iets, dicht bij de rand van het dak, verborgen achter het gordijn van linnengoed.

Zonder iets te zeggen haalden zij en Frost papieren schoenbeschermers uit hun zak en bukten zich om ze over hun schoenen te trekken. Daarna doken ze onder de lakens door en liepen langzaam naar wat ze hadden zien liggen. De schoenbeschermers maakten zachte, schuifelende geluidjes op het geteerde dak.

Een paar seconden zeiden ze geen van beiden iets. Ze stonden roerloos naast elkaar met hun zaklantaarns gericht op een plas gestold bloed. En op wat er in die plas lag.

Toen zei Frost: ‘Goed, we hebben de rest van de vrouw dus gevonden.’