14

Jane stond in de slaapkamer van Iris Fang te kijken naar de foto die met een vleesmes was doorboord. Het was een foto van Iris op veel jongere leeftijd, stralend lachend, met een baby op haar arm.

‘Ze zegt dat het een van haar eigen keukenmessen is,’ zei Frost. ‘De baby is haar dochter, Laura. De foto hoort thuis in een fotolijstje dat beneden in de boekenkast staat. De dader heeft de foto uit het lijstje gehaald en mee naar boven genomen, om er zeker van te zijn dat ze het zou zien.’

‘En dat de boodschap zou overkomen. Als iemand een mes in je hoofdkussen steekt, heeft hij het niet goed met je voor. Wat is hier aan de hand?’

‘Dat weet ze niet.’ Hij sprak op gedempte toon, opdat Iris hem beneden niet zou horen. ‘Althans, dat zegt ze.’

‘Denk je dat ze ons iets voorliegt?’

‘Ik weet het niet. Maar…’

‘Wat?’

Hij ging nog zachter praten. ‘Ze wilde niet dat ik jou zou bellen. Ze vroeg zelfs of ik het maar gewoon wilde vergeten. Dat snap ik niet.’

Ik ook niet, dacht Jane. Ze keek fronsend naar het mes dat zo diep in het kussen was gestoken, dat de foto tegen het sloop geplet zat. Het was een uiting van razernij, bedoeld om angst te zaaien. ‘Ieder ander zou onmiddellijk de politie bellen.’

‘Ze zegt dat ze de politie niet nodig heeft. Dat ze niet bang is.’

‘Weten we zeker dat dit echt het werk van een indringer is?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ze kan het zelf gedaan hebben. Het is een mes uit haar eigen keuken.’

‘Waarom zou ze?’

‘Het zou verklaren waarom ze niet bang is.’

‘Zo is het niet gegaan.’

‘Hoe weet jij dat?’

‘Omdat ik erbij was toen ze dit ontdekte.’

Jane draaide zich naar hem toe. ‘Wat deed jij in haar slaapkamer?’

‘Kijk niet zo raar. Ik heb haar alleen maar thuisgebracht. Toen we zagen dat de voordeur op een kier stond, ben ik naar binnen gegaan om het huis te doorzoeken.’

‘Aha.’

‘Echt waar!’

Waarom zie je er dan zo schuldig uit? Ze keek weer naar de doorboorde foto. ‘Als ik thuiskwam en zoiets aantrof, zou ik het in mijn broek doen van angst. Waarom wil zij niet dat we een onderzoek instellen?’

‘Misschien hebben ze vanuit hun cultuur iets tegen de politie. Tam zegt dat de bevolking van Chinatown nogal wantrouwig tegenover ons staat.’

‘Ik zou eerder wantrouwig staan tegenover degene die dit heeft gedaan.’ Jane draaide zich om naar de deur. ‘Laten we een praatje gaan maken met mevrouw Fang.’

Beneden trof ze Iris op de verschoten bruine bank aan. Ze zag er veel te kalm uit voor een vrouw die zojuist een indringer in haar huis had gehad. Rechercheur Tam ijsbeerde door de kamer met een mobiele telefoon tegen zijn oor gedrukt. Hij keek naar Jane met een blik die zei Ik weet ook niet hoe het zit.

Jane nam plaats tegenover Iris en keek een poosje naar haar zonder iets te zeggen. De vrouw staarde onverschrokken terug, alsof ze doorhad dat dit een test was en ze zich op de uitdaging had ingesteld. Ze maakte beslist geen zielige indruk.

‘Wat heeft dit volgens u te betekenen, mevrouw Fang?’ vroeg Jane.

‘Ik weet het niet.’

‘Is er vaker bij u ingebroken?’

‘Nee.’

‘Hoelang woont u hier al?’

‘Vijfendertig jaar. Sinds mijn man en ik naar dit land zijn gekomen.’

‘Hebt u enig idee wie dit gedaan kan hebben? Een aanbidder misschien? Iemand die kwaad is omdat u hem hebt afgewezen?’

‘Nee.’ Ze hoefde er niet eens over na te denken. Alsof dit het enige antwoord was dat ze bereid was te geven. ‘Ik heb geen aanbidders. En het is niet nodig dat de politie zich hiermee bemoeit.’

‘Iemand heeft bij u ingebroken. Iemand heeft een vleesmes dwars door een foto van u in uw kussen gestoken. De boodschap lijkt me nogal duidelijk. Door wie wordt u bedreigd?’

‘Dat weet ik niet.’

‘En toch wilt u niet dat wij een onderzoek instellen.’

De vrouw bleef haar zonder een spoor van vrees aankijken. Haar ogen waren net twee poelen zwart water waarin niets te bespeuren viel. Jane leunde achterover. Aan de rand van haar gezichtsveld zag ze Tam en Frost, die het gesprek aandachtig volgden. Er waren drie paar ogen op Iris gericht en de stilte werd drukkend, maar de vrouw gaf geen krimp.

Dan maar een andere aanpak.

‘Ik heb vandaag een interessant gesprek gevoerd met Patrick Dion, de ex van een van de slachtoffers van de Red Phoenix. Hij vertelde me dat u hem en de andere nabestaanden elk jaar in maart een brief stuurt.’

‘Ik heb niemand brieven gestuurd.’

‘Al zeven jaar krijgen ze die brieven. Op de jaardag van het bloedbad in de Red Phoenix. Hij en de anderen zijn ervan overtuigd dat ze van u afkomstig zijn. Dat u het bent die kopieën van de overlijdensberichten van de slachtoffers stuurt. Om al die nare herinneringen weer naar boven te halen.’

‘Om de herinneringen naar boven te halen?’ Iris verstijfde. ‘Wat voor mensen zijn dat, als iemand herinneringen voor ze naar boven moet halen?’ Voor het eerst raakte ze zodanig geagiteerd dat haar stem beefde en haar handen trilden. ‘Ik leef met mijn herinneringen, dag en nacht, zelfs in mijn slaap.’

‘Hebt u geen brieven ontvangen?’

‘Nee. Maar niemand hoeft mij ergens aan te herinneren. Van alle nabestaanden ben ik blijkbaar de enige die vragen stelt. En antwoorden eist.’

‘Als u die brieven niet stuurt, wie zou het dan kunnen zijn?’

‘Misschien iemand die van mening is dat de waarheid wordt achtergehouden.’

‘Iemand als u dus.’

‘Maar ik kom daar gewoon voor uit.’

‘Ja, zelfs heel publiekelijk. We weten dat u een paar weken geleden die advertentie in de Globe hebt laten plaatsen.’

‘Als uw man was vermoord en u wist dat de moordenaar nooit was gestraft, zou u dat dan niet doen? Ongeacht hoeveel jaren er zijn verstreken?’

De twee vrouwen staarden elkaar aan. Jane beeldde zich in dat zíj elke ochtend wakker werd in deze sjofele woning, dat zíj moest leven met dit onbeschrijflijke verdriet, terwijl ze dag in dag uit hunkerde naar het geluk dat haar was ontnomen. En dat ze onvermoeibaar bleef zoeken naar de reden, naar een verklaring waarom haar leven was verwoest. Ze zat zwijgend in de versleten fauteuil, in de sombere kamer, en voelde wanhoop over zich neer dalen en op haar schouders drukken, een wanhoopsgevoel dat haar levenslust dreigde te verstikken. En dit is niet eens mijn leven, dacht ze. Ik kan gewoon naar huis gaan en mijn armen om de hals van mijn man slaan. Ik kan mijn dochter knuffelen en warmpjes instoppen. Het is Iris die is gedoemd hier te blijven.

‘Er zijn negentien jaren verstreken, mevrouw Fang,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ik weet dat het niet makkelijk is om het te laten rusten, maar dat is wat de andere nabestaanden graag willen doen. Patrick Dillon, Mark Mallory – zij koesteren geen enkele twijfel dat Wu Weimin de moordenaar was. Misschien is het tijd dat u zich daar ook bij neerlegt.’

Iris hief haar kin op. Er lag een onverzettelijke blik in haar ogen. ‘Het enige waar ik me bij zal neerleggen, is de waarheid.’

‘Hoe weet u dat het niet waar is? In het politierapport staat dat het bewijsmateriaal tegen Wu Weimin overweldigend was.’

‘De politie kende hem niet.’

‘En u wel? Weet u dat zeker?’

‘Ja, heel zeker. En dit is mijn laatste kans om alles recht te zetten.’

Jane fronste. ‘Uw laatste kans? Hoezo?’

Iris haalde diep adem. Ze zag er waardig en kalm uit toen ze zei: ‘Ik ben ziek.’

Het was op slag stil in de kamer. Ze waren allemaal overdonderd door die eenvoudige mededeling. Iris zat er volkomen beheerst bij en hield haar blik op Jane gericht, alsof ze afwachtte of die het zou wagen medelijden te tonen.

‘Ik lijd aan chronische leukemie,’ zei Iris. ‘Volgens mijn dokter kan ik daar nog tien jaar mee leven. Misschien zelfs twintig. Soms voel ik me uitstekend en soms ben ik zo slap dat ik amper mijn bed uit kan komen. Op een dag zal ik door deze ziekte geveld worden, maar daar ben ik niet bang voor. Waar ik wel bang voor ben is dat ik zal sterven zonder dat ik achter de waarheid ben gekomen en zeker weet dat de gerechtigheid haar beloop heeft gekregen.’ Ze zweeg even, en toen ze weer doorging, hoorden ze voor het eerst haar stem een beetje trillen. ‘Ik vrees alleen dat ik in tijdnood zal komen.’

Frost ging achter Iris staan en legde zijn hand op haar schouder. Het was niets bijzonders, een troostend gebaar dat je ook van een ander had kunnen verwachten, maar het stoorde Jane en de verslagen blik in zijn ogen beviel haar evenmin.

‘Ze kan hier vannacht niet in haar eentje blijven,’ zei Frost. ‘Dat is te gevaarlijk.’

Tam zei: ‘Ik had Bella Li zojuist aan de telefoon. Mevrouw Fang kan bij haar overnachten. Dan kunnen de mensen van de technische recherche hier intussen hun werk doen.’

Frost zei: ‘Ik breng haar wel even.’

‘Nee,’ zei Jane. ‘Dat doet Tam. Mevrouw Fang, als u nu eens even een logeertas ging inpakken.’ Ze stond op. ‘Rechercheur Frost, komt u even mee naar buiten? We moeten de deur nog bekijken.’

‘Maar…’

‘Frost.’

Zijn blik ging heen en weer tussen haar en Iris. Toen liep hij met Jane mee naar buiten, waar het inmiddels erg mistig was geworden.

Zodra de deur achter hen was dichtgevallen, vroeg Jane: ‘Wat heeft dit te betekenen, Frost?’

‘Ik wou dat ik het wist. Het is duidelijk dat iemand probeert haar bang te maken en ervoor te zorgen dat ze ophoudt met vragen stellen.’

‘Nee, ik heb het over jou. Over waarom je met haar uit eten bent gegaan. Over hoe je opeens haar koene ridder bent geworden.’

‘Ik was komen vragen wat er met haar dochter was gebeurd. Dat weet je.’

‘Ja, maar hoe is een eenvoudig vraaggesprek uitgelopen op een etentje?’

‘We hadden allebei trek. Dus zijn we een hapje gaan eten.’

‘Dus zijn jullie een hapje gaan eten? Je gaat niet uit eten met de persoon die je moet ondervragen.’

‘Ze is geen verdachte.’

‘Dat weten we niet.’

‘Schei uit, zeg. Ze is zelf een slachtoffer. Ze heeft bij die schietpartij haar man verloren en het enige wat ze wil, is gerechtigheid.’

‘We weten helemaal niet wat ze wil. En ik weet ook niet wat jij wilt.’

De gloed van het gele licht in de portiek, wazig vanwege de mist, omgaf zijn hoofd als een aureool. Heilige Barry, de brave padvinder, dacht ze. De politieman die altijd precies deed wat hij doen moest, maar die nu haar ogen meed en er veel te schuldbewust uitzag.

‘Ik voel met haar mee,’ zei hij.

‘Is dat alles?’

‘En ik wou…’ Hij haalde diep adem. ‘Haar man is al negentien jaar dood, maar ze houdt nog steeds van hem. Ze is nog steeds verliefd op hem. Alice heeft mij na nog geen tien jaar in de steek gelaten. Als ik naar Iris kijk, denk ik: Waarom ben ik niet met een vrouw als zij getrouwd?’

‘Ze is oud genoeg om je moeder te kunnen zijn!’

‘Zo bedoel ik het niet! Ik bedoel niet dat ik met haar uit wil. Niet dat dit iets met leeftijd te maken heeft. Ik heb het over trouw. Over je hele leven van iemand houden, wat er ook gebeurt.’ Hij wendde zijn gezicht af en zei zachtjes: ‘Ik zal nooit weten hoe dat is.’

Toen de voordeur openging, draaiden ze zich om. Tam kwam met Iris naar buiten. Iris knikte naar Frost, glimlachte flauwtjes en stapte in Tams auto. Frost bleef hen nastaren tot de achterlichtjes in de mist waren verdwenen.

‘Ik geef toe,’ zei Jane bedachtzaam, ‘dat ze me aan het denken heeft gezet.’

Frost keek haar aan. ‘In welk opzicht?’

‘Op één punt heb je gelijk. Ze heeft iemand tegen de haren ingestreken. Iemand die daarover zo woedend is of zich zo bedreigd voelt, dat hij bij haar heeft ingebroken om een mes in haar kussen te steken.’

‘Stel dat ze ook gelijk heeft over het bloedbad? Dat de kok het niet gedaan heeft?’

Jane knikte. ‘Het is tijd om de Red Phoenix nader onder de loep te nemen.’