16

In de schemering was Knapp Street een schimmige vallei, overschaduwd door de vier verdiepingen tellende hoge gebouwen. Jane en Frost stonden voor de voormalige Red Phoenix en probeerden naar binnen te kijken, maar achter de getraliede ramen zag Jane alleen dunne, rafelige gordijnen die bijna doorzichtig waren geworden van ouderdom.

Frost keek op zijn horloge. ‘Meneer Kwan is nu officieel een kwartier te laat.’

‘Heb je het nummer van zijn mobieltje niet?’

‘Ik geloof niet dat hij er een heeft. Ik heb de hele dag telefoontikkertje met hem gespeeld via zijn kantoor.’

‘Een makelaar zonder mobieltje?’

‘Ja, en nu hoop ik maar dat we elkaar correct verstaan hebben. Hij heeft een nogal zwaar accent.’

‘Tam zou ons hierbij goed van pas komen. Waar blijft hij toch?’

‘Hij zei dat hij zou komen.’

Jane liep achteruit de straat op en keek omhoog naar de roestende brandtrap en de dichtgespijkerde ramen. Nog maar een week geleden had ze met de agenten van de technische recherche de daken van deze gebouwen afgezocht naar patroonhulzen. Pal om de hoek was de steeg waar de losse hand van Jane Doe was gevonden. Deze straat en dit gebouw leken een ground zero te zijn voor alles wat er was gebeurd. ‘Zo te zien staat het al heel lang leeg. Toch moet het vanwege de locatie wel een waardevol pand zijn.’

‘Als er geen bloedbad was aangericht. Volgens Tam geloven de mensen hier echt in spoken. En een huis vol spoken brengt ongeluk.’ Hij zweeg en tuurde de straat in. ‘Zou dat hem zijn?’

De oude Chinese heer hinkte een beetje, alsof hij een slechte heup had, maar kwam niettemin verrassend snel vooruit op zijn helderwitte Reeboks en stapte kwiek over een vuilniszak terwijl hij met beleid over de ongelijke stoep liep. Zijn jasje was hem een paar maten te groot, maar hij droeg het met zwier, als een pedante professor die een avondwandelingetje maakte.

‘Meneer Kwan?’

‘Hallo, hallo. U rechercheur Frost?’

‘Ja, en dit is mijn partner, rechercheur Rizzoli.’

Ze zagen twee flonkerende gouden tanden toen de man naar hen lachte. ‘Ik zeg u nu, ik volg altijd de wet, ja? Ja? Alles altijd volgens de wet.’

‘Dat is niet waarom ik u heb gebeld, meneer.’

‘Erg goede locatie hier, Knapp Street. Drie flats boven. Beneden erg goede ruimte voor business. Misschien restaurant of winkel.’

‘Meneer Kwan, we willen alleen maar een kijkje nemen.’

‘Achter, twee plaatsen voor bewoners om auto te parkeren…’

‘Krijgen we nog wat te zien of moeten we het eerst kopen?’ mompelde Jane.

‘… ontwikkelingsmaatschappij in Hongkong wil het niet meer beheren. Dus verkopen zij voor erg goede prijs.’

‘Waarom heeft niemand het dan gekocht?’ vroeg Jane.

Hij leek overrompeld door de vraag en stokte midden in zijn verkooppraatje. Zijn rimpels werden dieper toen hij haar in het schemerdonker fronsend bekeek. ‘Hier slechte dingen gebeurd,’ gaf hij toen toe. ‘Niemand wil huren of kopen.’

‘Meneer Kwan, we willen alleen maar een kijkje nemen,’ zei Frost.

‘Waarom? Leeg binnen, niets te zien.’

‘Het is een politieaangelegenheid. Zou u zo vriendelijk willen zijn de deur te openen?’

Met enige tegenzin haalde Kwan een grote sleutelbos tevoorschijn die rinkelde als de sleutelring van een cipier. In het schemerige licht duurde het tergend lang voordat hij de juiste sleutel had gevonden en in het hangslot gestoken. Eindelijk draaide het traliehek met een oorverdovend gepiep open en betraden ze gedrieën het pand waar de Red Phoenix gevestigd was geweest. Meneer Kwan drukte op de lichtschakelaar. Aan het plafond begon een kaal peertje te branden.

‘Is dat het enige licht hier?’ vroeg Jane.

De makelaar keek naar het plafond en haalde zijn schouders op. ‘Tijd om lampen te kopen.’

Jane liep naar het midden van de naargeestige ruimte en keek om zich heen. Zoals Kwan al had gezegd was het vertrek helemaal leeg. De kale linoleumvloer was vergeeld en gebarsten van ouderdom. Alleen aan een ingebouwde bar met een oude kassa was nog te zien dat dit ooit een restaurant was geweest.

‘We laten het schoonmaken, schilderen,’ zei meneer Kwan. ‘We maken het precies zoals het eerst was, maar niemand wil kopen.’ Hij schudde minachtend zijn hoofd. ‘Chinese mensen te bijgelovig. Ze willen niet eens binnenkomen.’

Ik neem het ze niet kwalijk, dacht Jane. Ze had het gevoel alsof iemand zachtjes zijn koude adem in haar nek blies. Gewelddadigheid laat een smet achter, een psychologische vlek die je met zeep en bleekmiddel niet weg krijgt. In een besloten wijk als Chinatown zou niemand ooit vergeten wat in dit gebouw was voorgevallen. Wie door Knapp Street liep, kreeg koude rillingen als hij dit adres passeerde. Zelfs als het gebouw werd afgebroken en er een nieuw voor in de plaats kwam, zouden er op de met bloed doordrenkte grond altijd geesten rondspoken voor wie de lugubere geschiedenis kende. Jane keek naar het linoleum waarover het bloed had gevloeid. De muren waren geschilderd en de kogelgaten geplamuurd, maar in de barsten en naden van de vloer zouden altijd sporen van bloed blijven zitten. Een foto uit het dossier klikte opeens in haar hoofd. De foto van de man die te midden van afhaalbakjes had gelegen.

Precies op deze plek is Joey Gilmore gestorven.

Ze keek naar de bar en meteen overlapte de herinnering aan een andere foto het eerste beeld: het lijk van James Fang, in zijn nette kelnersvest en zwarte broek, met zijn bril scheef op zijn neus. Hij had achter de kassa gelegen, tussen een handvol bankbiljetten.

Ze draaide zich om en keek naar de hoek waar een vierpersoonstafel had gestaan. In haar verbeelding zag ze Dina en Arthur Mallory aan die tafel zitten, nippend aan een kopje thee om de kou van de maartse avond te verdrijven. Plotseling verdween dat beeld en zag ze in plaats daarvan de politiefoto’s die een paar uur later waren genomen. Foto’s van Arthur Mallory, nog zittend op zijn stoel, zijn bovenlichaam voorovergezakt op de tafel, tussen de omgevallen theekopjes. Een stukje bij hem vandaan zijn vrouw, Dina, languit op de grond, naast de stoel die was omgevallen toen ze in paniek had geprobeerd te ontsnappen. Jane kon de nagalm van de schoten en het gekletter van het brekende serviesgoed bijna horen toen ze roerloos in het nu lege vertrek stond.

Ze liep in de richting van de keuken, waar de kok was gestorven, maar opeens had ze moeite er naar binnen te gaan. Het was Frost die de deur openduwde en op de lichtschakelaar drukte. Ook in de keuken brandde maar één kaal peertje. Ze volgde Frost en zag in het flauwe licht een enigszins geblakerd fornuis, een koelkast en roestvrijstalen werkbladen. De betonnen vloer zat vol putjes.

Langzaam liep ze naar de kelderdeur. Wu Weimin, de kok, had die deur met zijn lichaam geblokkeerd toen hij zijn laatste adem uitblies. Ze keek naar de vloer en verbeeldde zich dat die hier donkerder was, dat het beton het bloed had opgezogen. Ze herinnerde zich dat het gezicht van de kok opvallend ongeschonden was gebleven, afgezien van dat ene kogelgaatje in zijn slaap. De kogel was in zijn schedel heen en weer geketst, waardoor een groot deel van zijn hersencellen was vernietigd, maar hij was niet onmiddellijk gestorven. Dat hadden ze kunnen opmaken aan de hand van de hoeveelheid bloed die hij gedurende die laatste momenten had verloren. Zijn hart was blijven kloppen en het bloed dat uit de wond was gestuwd, was als een waterval over de keldertrap gestroomd.

Ze deed de deur open en zag een houten trap die in de duisternis verdween. Erboven hing een koord. Ze trok eraan, maar er gebeurde niets; de lamp van de kelder was doorgebrand.

Frost liep de keuken door naar een andere deur. ‘Is dit de buitendeur?’

‘Gaat naar achterkant gebouw,’ zei meneer Kwan. ‘Parkeerterrein.’

Frost deed hem open en zag een traliehek met een hangslot. ‘De achterdeur komt uit op de steeg. Volgens het politierapport was de vrouw van de kok via deze deur binnengekomen. Ze hoorde een schot, is naar beneden gegaan om te zien wat er aan de hand was en trof haar man dood in de keuken aan.’

‘Als die deur niet op slot zat, kan een indringer theoretisch dus op die manier zijn binnengekomen,’ zei Jane.

Kwan keek verward van de een naar de ander. ‘Welke indringer? De kok, hij schiet zichzelf dood.’

‘We zijn het incident opnieuw aan het onderzoeken, meneer Kwan,’ zei Frost. ‘We willen er zeker van zijn dat er niets over het hoofd is gezien.’

De makelaar schudde zijn hoofd. ‘Het was erg slecht voor Chinatown,’ zei hij met een somber gezicht, nu hij had begrepen dat alle hoop dat hij van het vervloekte gebouw kon afkomen, definitief was vervlogen. ‘Laten we maar vergeten.’ Hij tuurde bijziend op zijn horloge. ‘Bent u klaar, dan kunnen wij weg, ja? Ik sluit af.’

Jane keek naar boven. ‘Wu Weimin woonde op de tweede etage. Kunt u ons die flat laten zien?’

‘Niks te zien,’ zei Kwan.

‘We willen er evengoed een kijkje nemen.’

Hij slaakte een diepe zucht, alsof ze hem om een gunst vroegen die alle menselijke logica te boven ging. Hij haalde de omvangrijke sleutelbos weer uit zijn zak en begon aan het tijdrovende proces van het zoeken naar de juiste sleutel. Te oordelen naar de hoeveelheid sleutels die aan de ring hingen, had deze man het beheer over de helft van het onroerend goed in Chinatown. Toen hij eindelijk de juiste sleutel te pakken had, verliet hij het pand via de keukendeur.

Net als bij het restaurant zat er een traliehek voor de buitendeur van de appartementen. De nacht was inmiddels gevallen en de schaduwen waren versmolten tot een egale duisternis. Frost moest zijn zaklantaarn op het slot van het hek gericht houden zodat Kwan de sleutel erin kon steken. De roestige scharnieren piepten toen Kwan het hek opendraaide, en toen moest er weer een andere sleutel in een ander slot gestoken worden voordat hij de voordeur kon openen.

Binnen was het aardedonker en de lamp in het trappenhuis was doorgebrand. Jane deed haar zaklantaarn aan en zag een trap met een leuning die glad was gewreven door de talloze handen die over het hout waren gegleden. In de duisternis leek het geluid van hun schoenen op de krakende traptreden te worden verveelvoudigd en ze hoorde meneer Kwan achter hen hijgen van inspanning.

Bij de deur van de flat op de tweede verdieping stopte ze. Hij zat niet op slot, maar ze wilde hem nog niet opendoen, ze wilde niet zien wat zich erachter bevond. Ze bleef roerloos staan met haar hand op de metalen deurknop die aanvoelde als ijs. Pas toen ze hoorde dat ook meneer Kwan de overloop had bereikt en achter hen amechtig hijgend bleef staan, deed ze de deur open en betrad samen met Frost de flat waar Wu Weimin had gewoond.

De ramen waren dichtgespijkerd, waardoor er helemaal geen licht binnendrong. De flat stond al jaren leeg, maar toch kon ze de geur van de mensen die hier hadden gewoond nog ruiken. Een spookachtig aroma van wierook en sinaasappelen leek gevangen te zijn in de duisternis, als in een graftombe. Ze liet het licht van haar zaklantaarn over de vloer dwalen en zag de groeven en krassen van honderd jaar aan slijtage, littekens achtergelaten door schuivende stoelpoten en versleept meubilair.

Ze liep naar een deur achter in de kamer. Toen ze die opendeed, leek de geur van wierook, de aanwezigheid van geesten, nog sterker. Ook hier zaten triplexplaten voor de ramen. Haar zaklantaarn was ontoereikend tegen de barrière van duisternis. De lichtbundel gleed over de muur, over de littekens van spijkergaatjes en een Rorschachvlek van schimmel.

Over een gezicht dat haar aanstaarde.

Ze hapte naar adem en deinsde geschrokken achteruit, tegen Frost aan.

‘Wat is er?’ vroeg hij.

Van pure schrik kon ze geen woord uitbrengen. Trillend van de zenuwen hield ze het licht van haar zaklantaarn gericht op de ingelijste foto aan de muur. Toen ze langzaam naar voren liep, werd de geur van wierook overweldigend. Onder het portret stond een lage tafel met de restanten van wierookstokjes, die tot een bergje as waren opgebrand. En op een porseleinen schaal lagen vijf sinaasappels.

‘Dat is hem,’ zei Frost zachtjes. ‘Dat is de kok.’

Het duurde een moment voordat Jane het ook doorhad. Pas toen ze het gezicht nader bekeek, zag ze dat Frost gelijk had. De man op de foto was inderdaad Wu Weimin, maar het was geen moordzuchtige krankzinnige die naar hen keek. Het was een foto van een lachende man met een vishengel in zijn hand en een pet van de Boston Red Sox zwierig op zijn hoofd. Een blije man op een blije dag.

‘Dit lijkt wel een altaar,’ zei Frost.

Jane pakte een sinaasappel uit de schaal en rook eraan. Ze zag dat de kant waar het steeltje had gezeten, een beetje groen was. Het was een echte sinaasappel. Ze draaide zich om naar meneer Kwan, die ze nauwelijks kon onderscheiden in de deuropening. ‘Wie heeft de sleutel van dit gebouw, behalve u?’

‘Niemand,’ zei hij, rammelend met zijn sleutelbos. ‘Alleen ik heb sleutel.’

‘Dit zijn verse sinaasappelen. Er is hier iemand geweest. Iemand heeft deze offerande hier neergelegd en wierookstokjes aangestoken.’

‘Deze sleutels altijd bij mij,’ zei hij nogmaals, en hij rammelde er luidruchtig mee om zijn woorden kracht bij te zetten.

‘Het traliehek beneden heeft een cilinderslot,’ zei Frost. ‘Niemand kan zo’n slot forceren.’

‘Hoe heeft iemand dan…’ Jane zweeg abrupt. Ze staarde in de richting van de voordeur van de flat.

Bonkende voetstappen kwamen de trap op.

Vliegensvlug trok ze haar wapen en omklemde het met beide handen. Ze duwde meneer Kwan opzij en glipte de slaapkamer uit. Haar hart bonkte in haar keel toen ze geruisloos door de zitkamer liep. Rechts naast haar kraakte de vloer onder Frosts voeten. Ze rook de wierook, de schimmel, zweet. Ze nam tien details tegelijk in zich op, maar haar aandacht was gespitst op de deur naar het trappenhuis, het donkere gat waarachter iets naar hen op weg was. Iets wat opeens de gedaante van een man kreeg.

‘Halt!’ riep Frost. ‘Politie!’

‘Ho, Frost.’ Johnny Tam lachte geschrokken. ‘Ik ben het maar.’

Jane hoorde meneer Kwan achter hen piepen van angst. ‘Wie is dat? Wie is dat?’

‘Jezus, Tam,’ zei Frost. Hij blies met kracht zijn adem uit en stak zijn wapen weer in de holster. ‘Ik had je bijna neergeschoten.’

‘Je had toch gezegd dat ik hierheen moest komen? Ik zat in een file, anders was ik er wel eerder geweest. Ik kom regelrecht uit Springfield.’

‘Heb je de eigenaar van die Honda gesproken?’

‘Ja. Hij zei dat iemand de auto van zijn eigen oprit had gestolen. En de handsfree GPS die erin lag, is niet van hem.’ Hij liet het licht van zijn zaklantaarn door de kamer gaan. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’

‘Meneer Kwan laat ons het gebouw zien.’

‘Maar het zit al jaren dichtgetimmerd. Wat valt er nog te zien?’

‘Meer dan we hadden verwacht. Dit is de flat waar Wu Weimin woonde.’

Het licht van Tams zaklantaarn gleed over de schimmelplekken en het afbrokkelende pleisterwerk van het plafond. ‘Dit lijkt me een flat uit het tijdperk van de loodwitverf.’

‘Geen loodwitverf hier,’ snauwde Kwan. ‘En ook geen asbest.’

‘Maar kom eens kijken wat we hebben gevonden,’ zei Jane. Ze liep voor hem uit naar de slaapkamer. ‘Er is hier iemand geweest. En hij heeft iets achtergelaten…’ Ze zweeg abrupt toen de lichtbundel van haar zaklantaarn een leeg stuk muur bescheen.

‘O ja? Wat dan?’

Kijk ik naar de verkeerde muur? Ze zwenkte de zaklantaarn. Opnieuw zag ze een lege muur. Ze liet het licht door de hele kamer gaan tot ze het tafeltje met de wierookstokjes en sinaasappelen had gevonden. Erboven was de muur leeg.

‘Wat zullen we nu krijgen?’ fluisterde Frost.

Ondanks het ruisen van haar bloed in haar oren hoorde Jane de flapjes van drie pistolenholsters gelijktijdig openklikken. Toen ze haar wapen trok, fluisterde ze: ‘Tam, ga met meneer Kwan naar het trappenhuis en hou hem daar. Frost, jij gaat met mij mee.’

‘Waarom?’ protesteerde meneer Kwan toen Tam hem meetrok. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Daar is een deur,’ fluisterde ze, haar zaklantaarn gericht op een zwarte rechthoek. Voetje voor voetje liepen ze ernaartoe. De lichtbundels van hun zaklantaarns zwaaiden kriskras heen en weer om ieder hoekje van de kamer te kunnen zien. Haar ademhaling gierde in haar oren, al haar zintuigen stonden op scherp. Ze rook de geur van de duisternis, volgde de discoflitsen van haar zaklantaarn, voelde het gewicht van haar revolver, zwaar en geruststellend. Jane Doe op het dak had ook een vuurwapen, maar dat heeft haar niet gered.

Ze dacht aan een zwaard dat dwars door polsbotjes sneed, dat hals en luchtpijp doorkliefde. Ze durfde bijna niet door de deuropening te stappen om te zien wat hun daar wachtte.

Een, twee, drie. Doe het.

Ze stapte over de drempel, zakte meteen op één knie en scheen met haar zaklantaarn in de rondte. Ze hoorde Frosts hijgende ademhaling achter zich terwijl ze glimpen opving van een porseleinen toilet, een wastafel, een badkuip met roestplekken. Geen griezel met een zwaard.

Nog een deur.

Ditmaal ging Frost voorop. Hij glipte de deur door naar een slaapkamer waar het behang in vellen aan de muren hing, alsof de kamer bezig was zijn huid af te stropen. Geen meubels, geen enkele plek waar iemand zich kon verstoppen.

Nog een deur en ze waren terug in de woonkamer. Terug op bekend terrein. Jane liep naar het trappenhuis, waar Tam en meneer Kwan stonden te wachten.

‘Niets gevonden?’ vroeg Tam.

‘Die foto heeft geen pootjes gekregen.’

‘We hebben hier de hele tijd gestaan. Er is niemand voorbijgekomen.’

Jane stak haar pistool weer in de holster. ‘Hoe kan…’

‘Rizzoli!’ riep Frost. ‘Kom eens kijken!’

Ze troffen hem aan bij het raam van de slaapkamer waar de foto had gehangen. Het was dichtgespijkerd, net als alle andere ramen, maar toen Frost tegen het triplex duwde, draaide dat soepel opzij, omdat het maar met één spijker vast zat. Jane keek door de opening en zag dat het raam uitkwam op Knapp Street.

‘Hier zit de brandtrap,’ zei Frost. Hij stak zijn hoofd uit het raam en rekte zijn hals om naar boven te kijken. ‘Daar beweegt iets!’

‘Erachteraan!’ riep Jane.

Frost klom met zijn lange armen en benen slungelig over de vensterbank en sprong op het platje van de brandtrap. Het metaal galmde. Tam klom meteen achter hem aan, soepel als een acrobaat. Jane was de hekkensluiter. Toen ze op het platje sprong, ving ze een glimp op van de straat in de diepte, vol kapotte kratten en gebroken flessen. Je kon hier maar beter niet vallen. Ze keek snel weer naar de ladder boven haar, waarop Frost zo luidruchtig stap voor stap omhoog klom dat de hele wereld nu wist dat ze achter de indringer aan zaten.

Ze volgde Tam, met haar handen om het gladde metaal geklemd, haar bezwete gezicht gekoeld door de koude bries. Ze hoorde Frost kreunen en zag het silhouet van zijn scharende benen afsteken tegen de nachtelijke hemel toen hij zichzelf over de dakrand trok. Ze voelde al zijn bewegingen natrillen in de sporten van de wankele ladder. Een ogenblik werd ze bevangen door de angst dat de bouten los zouden raken, dat de verroeste brandtrap door het gewicht van drie personen met een afgrijselijk lawaai van de muur zou loskomen en ze naar beneden zouden storten. Eventjes bleef ze doodstil hangen, met haar handen om een van de sporten geklemd, bang dat een windvlaag alleen genoeg zou zijn om dit op een ramp te laten uitlopen.

Opeens klonk er boven haar hoofd een ijselijke kreet. De haartjes in haar nek kwamen overeind. Frost.

Ze keek angstig omhoog, ervan overtuigd dat ze zijn lichaam naar beneden zou zien storten, maar het enige wat ze zag, was Tam, die snel de laatste sporten nam en over de dakrand verdween. Ze klauterde achter hem aan, misselijk van angst. Toen ze de rand van het dak vastgreep, verbrokkelde een van de asfalttegels onder haar vingers en stortten de brokstukken naar de duisternis in de diepte. Met trillende armen trok ze zich op en kroop het dak op. Ze zag Tam een paar meter verderop gehurkt zitten.

Frost. Waar is Frost?

Ze sprong overeind en liet haar blik over het dak gaan. Ze zag een schaduw wegschieten, zo snel dat het vermoedelijk alleen maar een grote kat was geweest die met de lenigheid van alle katachtigen in het donker was verdwenen. Onder de nachtelijke hemel zag ze verlaten daken die in elkaar overliepen, een luchtlandschap van heuvels en dalen, met als pieken de schoorstenen en ventilatiekokers. Maar geen Frost.

Goeie god, hij is gevallen. Hij ligt ergens op straat, dood of zwaargewond.

‘Frost?’ riep Tam die nu over het dak liep. ‘Frost!’

Jane greep haar mobieltje. ‘Rechercheur Rizzoli hier. Beach en Knapp Street. Er is een agent gewond…’

‘Ik heb hem gevonden!’ riep Tam. ‘Help me hem op te hijsen!’

Ze draaide zich om en zag Tam geknield op de rand van het dak zitten, alsof hij op het punt stond naar de straat te duiken. Ze stak het telefoontje in haar zak en holde naar hem toe. Frost hield met beide handen een regenpijp omklemd, zijn benen bengelend boven een afgrond van vier verdiepingen hoog. Tam ging op zijn buik liggen en greep Frosts linkerpols. Het dak liep hier schuin af en er hoefde maar weinig te gebeuren of ze zouden allebei over de rand glijden. Jane ging naast Tam liggen en greep Frosts rechterpols. Samen trokken ze uit alle macht om hem over de ruwe dakrand heen te krijgen, waar Jane’s jack aan bleef haken en waaraan ze haar handen schaafde. Met een luide kreun kwam Frost naast hen op het dak terecht, waar hij wijdbeens bleef liggen, naar adem happend.

‘Jezus,’ stamelde hij. ‘Ik dacht dat mijn laatste uurtje had geslagen!’

‘Wat is er gebeurd? Ben je gestruikeld en gevallen?’ vroeg Jane.

‘Ik zat er achteraan, maar het bewoog zich zo snel, het vloog gewoon over het dak.’

‘Waar heb je het over?’

‘Hebben jullie het niet gezien?’ Frost ging rechtop zitten. Zelfs in het donker zag Jane dat hij lijkbleek was en zat te trillen.

‘Ik heb niks gezien,’ zei Tam.

‘Het stond daar, waar jij nu zit. Het draaide zich om en keek me recht in de ogen. Ik schrok zo dat ik mijn evenwicht verloor.’

‘Het?’ zei Jane. ‘Hebben we het niet over een persoon?’

Frost blies sidderend zijn adem uit en draaide zich om naar de in elkaar overlopende daken. ‘Ik weet het niet.’

‘Hoe kun je dat niet weten?’

Frost kwam langzaam overeind en keek in de richting waarin het – wat het ook was – was weggevlucht. ‘Het was volgens mij geen man. Daarvoor bewoog het zich te snel. Meer kan ik er niet over zeggen.’

‘Het is hier nogal donker, Frost,’ zei Tam. ‘En wanneer de adrenaline door je lichaam jaagt, ben je er soms niet zeker van wat je ziet.’

‘Ik weet dat het krankzinnig klinkt, maar er was hier iets, iets wat ik nog nooit eerder heb gezien. Jullie moeten me geloven!’

‘Oké.’ Jane sloeg hem op zijn schouder. ‘Ik geloof je.’

Frost keek naar Tam. ‘Maar jij niet.’

Ze zagen Tam zijn schouders ophalen. ‘Dit is Chinatown. Hier gebeuren allerlei rare dingen.’ Hij lachte. ‘Misschien zit er meer achter die Ghost Tour dan we dachten.’

‘Het was geen spook,’ zei Frost. ‘Het was een wezen van vlees en bloed en het stond hier. Het was echt.’

‘Maar niemand heeft het gezien, behalve jij,’ zei Tam.

Frost liep met grote stappen over het dak en keek naar de straat in de diepte. ‘Dat is misschien niet helemaal waar.’

Jane volgde hem naar de dakrand en zag de brandladder waar ze daarnet tegenop geklommen waren. In de diepte lag Knapp Street, vaag verlicht door de gloed van een straatlantaarn.

‘Kijk,’ zei Frost. Hij wees naar de hoek van de straat en naar wat daar op de muur van het gebouw was gemonteerd.

Een beveiligingscamera.