34

Ik hoor hem ademhalen in de duisternis achter het verblindende licht dat in mijn ogen schijnt. Hij let er goed op dat ik zijn gezicht niet te zien krijg; het enige wat ik over hem weet, is dat hij met zijn stem vriendelijkheid veinst. Maar ik werk niet mee en hij is kwaad omdat hij nu beseft dat ik niet makkelijk gebroken kan worden.

Hij is ook bezorgd, vanwege het opsporingsapparaatje rond mijn enkel dat hij heeft gevonden. Een apparaatje dat hij onklaar heeft gemaakt door de batterij eruit te halen.

‘Met wie werk je samen?’ vraagt hij. Hij houdt het apparaatje vlak onder mijn neus. ‘Wie vangt de signalen van dit ding op?’

Ondanks mijn gekwetste kaak en mijn gezwollen lippen slaag ik erin hees te fluisteren: ‘Iemand die je niet wilt ontmoeten, al gaat dat wel gebeuren.’

‘Niet als ze je niet kunnen vinden.’ Hij gooit het opsporingsapparaatje van zich af. Het kletterende geluid waarmee het de vloer raakt, klinkt als het geluid van verbrijzelde hoop. Ik was nog buiten bewustzijn toen hij het van mijn been verwijderde, dus weet ik niet wanneer het is opgehouden signalen uit te zenden. Misschien lang voordat ik hier ben aangekomen. In dat geval zal niemand me kunnen vinden. Dan is dit de plek waar ik zal sterven.

Ik weet niet eens waar ik ben.

Mijn polsen zitten in boeien die aan de muur zijn geklonken. De vloer onder mijn blote voeten is van beton. Er is geen licht, afgezien van het licht dat hij in mijn ogen laat schijnen. Er kiert geen zonlicht langs het raam. Misschien is het nacht. Of misschien is dit een plek waar nooit licht komt en waar geluid nooit uit ontsnapt. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes tegen dat felle licht en probeer iets van mijn omgeving te ontwaren, maar er is alleen dat felle licht en verder niets dan duisternis. Er gaan schokjes door mijn armen. Mijn handen jeuken om zich rond een wapen te sluiten en datgene te doen waar ik zo lang op heb gewacht.

‘Je wilt je zwaard,’ zegt hij. Hij houdt de kling in het licht zodat ik het kan zien. ‘Het is een prachtig exemplaar. Zo scherp. Je kunt er moeiteloos een vinger mee afsnijden. Is dit het zwaard waarmee je hen hebt vermoord?’ Hij laat het door de lucht zoeven. Ik voel het staal vlak langs mijn gezicht suizen. ‘Ik heb gehoord dat haar hand kaarsrecht is afgehakt. En zijn hoofd ook, met één houw. Twee beroepsmoordenaars, die zich zo hebben laten verrassen.’ Hij legt het staal tegen mijn hals en drukt zo hard dat mijn kloppende halsslagader de kling doet bewegen. ‘Zullen we eens uitproberen wat het met jouw hals kan doen?’

Ik houd me volkomen stil, mijn blik gericht op het zwarte ovaal van zijn gezicht. Ik heb me ermee verzoend dat ik spoedig dood zal zijn. Ik ben er klaar voor. Ik ben al negentien jaar klaar voor de dood, en nu zal hij me met één slag van het zwaard de vrijheid schenken om me eindelijk weer bij mijn man te voegen, een hereniging die ik alleen heb uitgesteld vanwege dit onafgemaakte karwei. Ik voel nu geen angst, alleen spijt dat ik heb gefaald. Dat deze man nooit mijn zwaard door zijn eigen keel zal voelen glijden.

‘Er was die avond in de Red Phoenix een getuige,’ zegt hij. ‘Wie was het?’

‘Je denkt toch niet dat ik je dat ga vertellen?’

‘Er was dus iemand.’

‘En die zal het nooit vergeten.’

Hij drukt het zwaard nog harder tegen mijn hals. ‘Vertel me wie het is.’

‘Waarom zou ik? Je gaat me evengoed vermoorden.’

Een lange stilte, dan haalt hij het staal weg van mijn huid. ‘Ik weet het goed gemaakt,’ zegt hij kalmpjes. ‘Als jij me de naam van de getuige geeft, vertel ik jou wat er met je dochter is gebeurd.’

Ik probeer te verwerken wat hij zojuist heeft gezegd, maar de duisternis draait opeens om me heen en het is alsof de vloer onder mijn voeten wegzakt. Hij ziet mijn ontsteltenis en lacht.

‘Je had geen idee, hè, dat het eigenlijk om haar ging? Laura. Zo heette ze toch? Ze was een jaar of veertien. Ik herinner me haar, omdat zij de eerste was die ik mocht kiezen. Mooi meisje. Lang, zwart haar, smalle heupen. En zo goedgelovig. Ik had helemaal geen moeite haar in de auto te krijgen. Ze had zo’n zware tas met boeken en ook nog haar viool bij zich dat ze blij was met een lift naar huis. Het was heel makkelijk, omdat ik een vriend was.’

‘Ik geloof je niet.’

‘Waarom zou ik liegen?’

‘Vertel me dan waar ze is.’

‘Vertel me eerst wie de getuige is. Vertel me wie er in de Red Phoenix was. Dan zal ik je vertellen wat er met Laura is gebeurd.’

Ik heb de grootste moeite deze onthulling te verwerken en begrijp niet hoe het mogelijk is dat deze man weet wat er met mijn dochter is gebeurd. Ze is twee jaar voor de moord op mijn echtgenoot verdwenen. Het is geen moment in me opgekomen dat de twee gebeurtenissen iets met elkaar te maken konden hebben. Ik heb altijd gedacht dat het noodlot me gewoon tweemaal had getroffen, een karmische straf voor een wreedheid waaraan ik me in een eerder leven schuldig heb gemaakt.

‘Ze had veel talent,’ zegt de zalvende stem. ‘Op de eerste dag van de repetities wist ik al dat zij degene was die ik wilde. Vivaldi’s Concerto voor twee violen. Kun je je nog herinneren dat ze dat aan het oefenen was?’

Zijn woorden hebben het effect van een explosie en granaatscherven boren zich in mijn hart, want ik weet nu dat hij de waarheid spreekt. Hij heeft mijn dochter horen spelen. Hij weet wat er met haar is gebeurd.

‘Geef me de naam van de getuige,’ zegt hij.

‘Ik vertel jou niets meer,’ zeg ik zachtjes. ‘Het is met je gedaan.’

Ik zie de klap niet aankomen. Hij raakt me zo hard dat mijn achterhoofd tegen de muur smakt. Dwars door het geruis in mijn oren heen hoor ik hem weer tegen me praten, woorden die ik niet wil horen.

‘Ze heeft het een week of zeven, acht volgehouden. Langer dan de anderen. Ze zag er fragiel uit, maar o, wat was ze sterk. Denk het je even in. Ze was twee hele maanden nog in leven, terwijl de politie overal naar haar zocht. En al die tijd huilde ze dat ze naar huis wilde, naar haar mammie.’

Mijn zelfbeheersing begeeft het. Ik kan de tranen niet tegenhouden. Mijn hele lichaam schokt van niet te onderdrukken snikken. Ik loei als een gewond dier, wild en primitief.

‘Ik weet wat er met haar is gebeurd,’ zegt hij. ‘Ik kan je het antwoord geven op de vraag die je al die jaren heeft gekweld. De vraag wat er met Laura is gebeurd.’ Hij buigt zich dichter naar me toe. Ik kan zijn gezicht niet zien, maar ruik zijn lichaam, waar agressie van af dampt. ‘Geef me de naam, dan zal ik het je vertellen.’

Het gebeurt voordat ik het zelf besef, een dierlijke reactie die ons beiden verrast. Hij deinst achteruit en snuift van walging als hij mijn speeksel van zijn gezicht veegt. Ik verwacht een nieuwe kaakslag en bereid me voor op de pijn.

De klap komt niet. Hij bukt, raapt het opsporingsapparaatje op, houdt het vlak voor mijn gezicht en beweegt het heen en weer. ‘Ik heb jou helemaal niet nodig,’ zegt hij. ‘Ik hoef alleen maar het batterijtje er weer in te doen en het aan te zetten. En dan af te wachten wie er komt.’

Hij verlaat het vertrek. Ik hoor eerst de deur dichtvallen en dan voetstappen bonkend een trap op lopen.

Verdriet is mijn enige metgezel en het knaagt aan me met zulke scherpe tanden dat ik het uitschreeuw. Ik ruk zo wild aan de boeien dat de huid van mijn polsen wordt gestroopt. Hij had mijn dochter. Hij hield haar gevangen. Ik herinner me de nachten nadat Laura was verdwenen, toen mijn man en ik ons aan elkaar vastklampten zonder te durven zeggen wat we allebei dachten. Stel dat ze dood is? Nu besef ik dat er een nog veel afschuwelijker mogelijkheid was, waar we niet aan gedacht hadden: dat ze nog leefde. Dat gedurende twee maanden, toen James en ik voelden hoe de hoop stierf en plaatsmaakte voor aanvaarding, onze Laura nog leefde. En leed.

Ik hang uitgeput aan de boeien. Mijn gekrijs verzwakt tot zacht gejammer. Na de uitbarsting voel ik me verdoofd. Ik leun tegen de betonnen muur en probeer wat hij me heeft verteld in overeenstemming te brengen met wat ik al weet: dat twee jaar nadat mijn dochter is ontvoerd, mijn echtgenoot samen met nog vier mensen is vermoord in de Red Phoenix. Hoe kunnen deze gebeurtenissen iets met elkaar te maken hebben? Dat heeft hij niet uitgelegd.

Ik probeer me te herinneren wat hij precies heeft gezegd. In de nevel van mijn verdriet zoek ik naar aanwijzingen. Opeens duikt er een zin op, woorden die het bloed in mijn aderen doen stollen.

Ze heeft het een week of zeven, acht volgehouden. Langer dan de anderen.

Ik hef mijn hoofd op bij deze openbaring. De anderen.

Mijn dochter was niet de enige.