21

Hoewel Frost en Tam haar vanuit hun geparkeerde auto’s in de gaten hielden, voelde Jane zich akelig eenzaam en kwetsbaar toen ze bij het hek van Kevin Donohue op de bel drukte. Even later kwamen twee forse kerels over de oprit aangelopen, allebei met de overduidelijke bobbel van een vuurwapen onder hun jasje. Ze stelden geen vragen, maar lieten haar gewoon binnen en deden achter haar het hek weer op slot. Ze zag dat op de zuil van het hek een bewakingscamera gemonteerd zat. Ze werd dus nauwlettend in de gaten gehouden.

Toen ze met de mannen over de oprit liep, viel haar op dat er helemaal geen bomen of struiken waren, alleen een breed grasveld en een betonnen oprit met lelijke lantaarnpalen waarop nog meer bewakingscamera’s gemonteerd waren. Dit illustreerde welke nadelen het had om de prins van de Ierse maffia te zijn. Je moest voortdurend op je hoede zijn, omdat je wist dat er ergens een kogel bestond met jouw naam erop.

Ondanks al zijn rijkdom had Donohue een deprimerend boerse smaak, wat Jane duidelijk werd zodra ze het huis binnenging en de nietszeggende aquarellen aan de muur zag. Het waren precies dezelfde massaal geproduceerde landschapjes die je in winkelcentra voor een habbekrats kon kopen. De krachtpatsers brachten haar naar een kamer waar een reusachtige, moddervette kerel in een levensgrote fauteuil zat. Hij was een jaar of zestig, glad geschoren, kalend en hij had blauwe ogen die vanonder zware oogleden chagrijnig de wereld in keken. Hij hoefde niet aan haar voorgesteld te worden; ze wist dat deze reus Kevin Donohue was, bekend om zijn indrukwekkende eetlust en zijn al even indrukwekkende slechte humeur.

‘Scan haar, Sean,’ zei iemand. Ze had niet gezien dat er nog een man aanwezig was, een magere, nerveus ogende man in een pak.

Een van de gorilla’s kwam op haar af met een radiofrequentiescanner. Jane zei nijdig: ‘Hé, zeg. Wat heeft dit te betekenen?’

‘Ik ben meneer Donohue’s advocaat,’ zei de magere man. ‘Voordat hij met u praat, moeten we zeker weten dat u geen verborgen microfoontje draagt. U moet ook uw mobiele telefoon afgeven.’

‘Zo hadden we dit niet afgesproken.’

‘Rechercheur Rizzoli,’ gromde Donohue, ‘ik sta u toe uw wapen bij u te houden, omdat u uit vrije wil hierheen bent gekomen, maar ik wil niet dat dit gesprek wordt opgenomen. U hoeft zich geen zorgen te maken om uw veiligheid, al weet ik zeker dat uw collega’s die voor het hek geparkeerd staan, onmiddellijk in actie zullen komen als ze denken dat er iets mis is.’

Een ogenblik staarden Jane en Donohue elkaar aan. Toen gaf ze haar mobieltje aan de advocaat en bleef roerloos staan terwijl de lijfwacht haar op zendapparatuur scande. Pas toen Sean verklaarde dat ze clean was, maakte Donohue met een gebaar duidelijk dat ze op de bank moest gaan zitten. Ze koos echter een fauteuil, om met hem op dezelfde ooghoogte te blijven.

‘U doet uw reputatie eer aan,’ zei Donohue.

‘U ook.’

Hij lachte. ‘Ik merk dat de geruchten waar zijn.’

‘Welke geruchten?’

Hij vouwde zijn handen op zijn dikke buik. ‘Dat rechercheur Jane Rizzoli een scherpe tong heeft en zo vasthoudend is als een bulldog.’

‘Dat vat ik op als een compliment.’

‘U moet ergens anders naar botten gaan graven. U verkwist uw tijd aan mij.’

‘O ja?’

‘U stelt erg veel vragen over mij. Evenals uw echtgenoot. Ja, ik weet precies wie Speciaal Agent Gabriel Dean is. Het Boston PD en de FBI samen in bed. Het is niet zo dat ik bang ben dat u iets bruikbaars zult vinden. Daar gaat het me helemaal niet om. Maar als er zoveel vragen over mij gesteld worden, kom ik zwak over in de ogen van mijn rivalen. Dan denken ze dat ik op het punt sta in te storten. En als je een zwakke indruk maakt, komen de aasgieren meteen op je af.’ Zijn buik puilde over zijn riem toen hij naar voren leunde. ‘U zult niets vinden. Niets dat mij in verband kan brengen met de Red Phoenix.’

‘En Joey Gilmore dan?’

Hij zuchtte. ‘U hebt met die vreselijke moeder van hem gesproken.’

‘Zij zegt dat u en Joey negentien jaar geleden ruzie hadden.’

‘Ruzie om niks. Niet de prijs van een kogel waard.’

‘Het kan niet niks zijn geweest, als u nu mensen van buiten huurt om de rotzooi op te ruimen.’

‘Wat?’

Jane keek naar de twee lijfwachten. ‘Ik ga een paar foto’s uit mijn binnenzak halen. Oké? Niet zenuwachtig worden.’ Ze haalde twee autopsiefoto’s uit haar binnenzak en schoof ze over de tafel naar Donohue. ‘Uw huurlingen hoeven nooit meer moeite te doen het hoofd koel te houden.’

Donohue staarde ernaar. Van alle autopsiefoto’s die ze hem had kunnen laten zien, had ze de gruwelijkste gekozen. Jane Doe met haar gapende doorgesneden keel. John Doe met zijn losse hoofd naast zijn lichaam. Ze hadden het gewenste effect: Donohue trok wit weg.

‘Waarom laat u me dit zien?’ vroeg hij kribbig.

‘Waarom hebt u deze twee moordenaars ingehuurd?’

De advocaat kwam tussenbeide. ‘Dit gesprek is ten einde. Sean, Colin, begeleidt rechercheur Rizzoli naar buiten.’

‘Hou je mond,’ zei Donohue.

‘Meneer Donohue, ik raad u –’

‘Ik zal haar vraag beantwoorden.’ Donohue keek Jane aan. ‘Ik heb ze niet ingehuurd. Ik weet niet eens wie die vrouw is.’ Hij bekeek de foto van Jane Doe nogmaals en gromde: ‘Mooi wijffie. Zonde.’

‘En de man? Herkent u hem?’

‘Misschien. Hij komt me vaag bekend voor. Sean?’

Sean keek naar de foto. ‘Ik heb hem wel eens gezien. Ik weet niet hoe hij heet, maar het is een buitenlander. Een Oekraïner of een Rus.’

Donohue schudde zijn hoofd. ‘Slecht volk. Gewetenloze ploerten. Geloof me, deze vent heeft nooit voor mij gewerkt.’ Hij keek Jane weer aan. ‘En nu zal hij ook nooit voor me werken.’

‘Waarom geloof ik u niet?’ vroeg ze.

‘Omdat u al hebt besloten dat ik schuldig ben. Ook al ben ik bereid op de bijbel van mijn moeder te zweren dat ik deze lui niet ingehuurd heb.’ Nu hij over de schok heen was, had hij zijn normale gelaatskleur en zijn brutale houding weer terug. ‘U zou er dus goed aan doen me met rust te laten.’

‘Is dat een dreigement, meneer Donohue?’

‘U bent een slim vrouwtje. Wat denkt u zelf?’

‘Ik denk dat u bang bent. Ik denk dat u weet dat u in de val zit.’

‘Vanwege u?’ Hij lachte. ‘Over u maak ik me absoluut geen zorgen.’

‘U hebt me een bulldog genoemd en ik zal net zo lang in uw achtertuin graven tot ik de beenderen van Joey Gilmore hebt gevonden.’

‘Doe niet zo raar. De kok heeft die mensen vermoord en zichzelf van kant gemaakt. Iedereen weet dat het zelfmoord was, maar Joey’s achterlijke moeder kan dat niet accepteren. Daarom heeft ze me dat belachelijke briefje gestuurd.’

Jane bleef roerloos zitten. ‘Welk briefje?’

‘Een paar weken geleden heb ik een kopie van het overlijdensbericht van Joey ontvangen. Met achterop een achterlijk zinnetje. “Ik ken de ware toedracht”. Ik heb geen flauw idee wat dat moet voorstellen.’

‘Als mevrouw Gilmore de reden is voor uw onderzoek naar meneer Donohue,’ zei de advocaat, ‘zit u uw tijd te verkwisten.’

‘Hoe weet u dat Mary Gilmore deze briefjes stuurt?’ vroeg Jane. ‘Had ze het ondertekend? Stond er een afzender op de envelop?’

De advocaat fronste zijn wenkbrauwen toen tot hem doordrong wat Jane had gezegd. ‘Zei u briefjes? Meervoud? Heeft ze er dan nog meer verstuurd?’

‘Er zijn meerdere briefjes verstuurd, ja. Aan alle familieleden van de slachtoffers van de Red Phoenix. Net zulke briefjes als meneer Donohue heeft ontvangen.’

De advocaat keek verward. ‘Dat begrijp ik niet. Waarom zou mevrouw Gilmore andere mensen lastigvallen met dergelijke briefjes?’

‘Misschien is zij niet degene die ze stuurt,’ zei Jane.

De advocaat en Donohue keken elkaar aan. ‘We moeten hierover nadenken,’ zei de advocaat. ‘Er is duidelijk iets gaande. Als ze niet afkomstig zijn van Mary Gilmore…’

Donohue kneep zijn handen tot twee mollige vuisten. ‘Dan wil ik weten van wie dan wel.’