17

Zelfs om half tien ’s avonds was er personeel van Dedham Security aanwezig om een oogje te houden op wat er in Boston en omstreken gebeurde.

‘Het geboefte gaat pas na het donker aan het werk,’ zei Gus Gilliam, die met de drie rechercheurs langs een rij beeldschermen liep. ‘Dus moeten wij ’s nachts ook wakker blijven. Als ergens een van onze alarmsystemen aanslaat, hebben we een rode lijn naar het Boston PD. Mocht u ooit een goed alarmsysteem nodig hebben, dan moet u bij ons zijn.’

Tam bekeek de filmbeelden op de monitors. ‘Jullie hebben ogen in de hele stad, zie ik.’

‘Niet alleen in Boston, maar in heel Suffolk County. En onze camera’s werken ook echt. De helft van de bewakingscamera’s die je in de stad ziet, zijn dummy’s die niets opnemen. Voor misdadigers en andere onverlaten is het altijd een gok. Ze weten niet welke camera’s echt iets opnemen en welke niet, maar als ze er eentje zien, werkt dat meestal wel preventief en zoeken ze een makkelijker doelwit, dus is de aanwezigheid van een camera in ieder geval een goed afschrikmiddel.’

‘Dan boffen wij dat de camera in Knapp Street een echte is,’ zei Jane.

‘Ja. En we hebben daarvan de laatste achtenveertig uur aan film bewaard.’ Hij ging hen voor naar een ander vertrek, waar vier stoelen klaarstonden voor een computerscherm. ‘Achtenveertig uur is over het algemeen voldoende als we een seintje krijgen dat de betreffende videoband bewaard moet blijven. De camera in kwestie is vijf jaar geleden geïnstalleerd. De laatste keer dat we er een band van moesten bewaren, zag je daarop een jongen een ruit ingooien.’ Hij ging voor de monitor zitten. ‘U zei dat het gaat om het platje van de brandtrap op de tweede verdieping?’

‘Ik hoop dat het erop staat,’ zei Jane. ‘Het gebouw staat op zeker twintig, vijfentwintig meter van de camera.’

‘Ik weet het niet. Dat is misschien te ver om veel details te kunnen zien. Het is ook nog mogelijk dat de tweede verdieping net te hoog is en buiten beeld valt. Bovendien hebben we het over een lage resolutie. Maar laten we even kijken.’

De drie rechercheurs gingen zitten en Gilliam klikte op PLAY. Knapp Street verscheen op het scherm. Ze zagen twee voetgangers met hun rug naar de camera door de straat lopen in de richting van Kneeland Street.

‘Kijk,’ zei Frost. ‘Er is nog net een stukje van de brandtrap te zien.’

‘Maar jammer genoeg niet het raam,’ zei Jane.

‘Misschien is het genoeg.’ Frost leunde naar voren om de datum en het uur van de opname te lezen. ‘Gaat u even twee uur terug. Tot half acht. Ik ben benieuwd of we de indringer zullen zien.’

Gilliam spoelde terug naar 19:30.

Om 19:35 liep een oudere vrouw langzaam door Knapp Street, gebukt onder het gewicht van twee boodschappentassen.

Om 19:50 zagen ze Johnny Tam aankomen bij de Red Phoenix. Hij tuurde door het raam, keek op zijn horloge en ging via de onafgesloten voordeur naar binnen. Even later kwam hij weer naar buiten en keek op naar de ramen van de flats erboven. Toen hij om het huizenblok heen naar de achterkant van het gebouw liep, verdween hij uit zicht.

Om 20.06 kwam er op de brandtrap iets in beeld. Het was Frost, die onhandig uit het raam klom, zich oprichtte en uit beeld verdween toen hij de ladder op klom.

‘Wat krijgen we nou?’ zei Frost. ‘Er is vóór mij niets naar buiten gekomen en toch weet ik zeker dat ik op de brandtrap achter iets aan zat.’

‘Het is op de film niet te zien,’ zei Jane.

‘En daar ben jij, Rizzoli. Hoe komt het dat we Tam niet gezien hebben? Hij is na mij uit het raam geklommen.’

Tam grinnikte. ‘Misschien ben ik een geest.’

‘Het ligt aan de invalshoek,’ zei Gilliam. ‘We zien maar een deel van de brandtrap. Wie op een, eh, soepeler manier uit het raam op de brandtrap klimt, is onder deze hoek niet te zien.’

‘Met andere woorden, Frost en ik zijn waardeloze geveltoeristen,’ zei Jane.

Gilliam glimlachte. ‘En rechercheur Tam is juist een heel goede.’

Jane zuchtte. ‘Deze camera heeft dus niets opgenomen wat we kunnen gebruiken.’

‘Aangenomen dat dit de enige keer was dat de indringer naar binnen is gegaan.’

Jane dacht aan de geur van wierook en de verse sinaasappelen in de schaal. Er was iemand die vaker in die flat kwam en offerandes achterliet ter nagedachtenis aan Wu Weimin. ‘Ga even terug naar het begin, twee avonden geleden, en laat de film dan lopen,’ verzocht ze.

Gilliam knikte. ‘Het is een kijkje waard.’

Op het beeldscherm sprong de klok achtenveertig uur terug naar 21:38. Terwijl de film weer begon te lopen, naar 22:00 en toen naar middernacht, zagen ze voetgangers met versnelde, schokkerige bewegingen langskomen. Tegen 02:00 lag Knapp Street er verlaten bij en staarden ze naar onveranderende beelden van de straat, waar alleen een stuk papier dwarrelde in de wind.

Om 03:02 zag Jane het.

Het was niet meer dan een vluchtige schaduw op het platje van de brandtrap, maar het was genoeg. Ze schoot naar voren op haar stoel. ‘Stop. Ga terug!’ zei ze gespannen.

Gilliam klikte de film iets terug en zette hem stop bij het beeld van iets wat een schaduw wierp op de brandtrap.

‘Het lijkt niet veel bijzonders,’ zei Tam. ‘Het zou zelfs de schaduw van een kat kunnen zijn.’

‘Als er iemand naar binnen is gegaan, moet hij ook weer naar buiten komen,’ zei Frost.

‘Laten we even zien wat er gebeurt,’ zei Gilliam. Hij klikte op de muis. Weer zagen ze de minuten verspringen. Twee dronken kerels strompelden door Knapp Street en verdwenen om de hoek.

Opeens riep Jane: ‘Daar!’

Gilliam zette de film stil en tuurde naar een ineengedoken schaduw op de brandtrap. ‘Wat ís dat?’ mompelde hij.

‘Ik zei toch dat ik iets gezien had?’ zei Frost. ‘Dat is het.’

‘Maar wat is het?’ zei Tam. ‘Ik kan geen gezicht onderscheiden. We weten niet eens of het een mens is.’

‘Maar het is tweebenig,’ zei Frost. ‘Je kunt duidelijk zien dat het op zijn hurken zit, alsof het een sprong gaat maken.’

Op dat moment ging Jane’s mobieltje. Ze schrok zich lam. Om er zeker van te zijn dat haar stem niet zou trillen, haalde ze diep adem voordat ze opnam. ‘Rizzoli.’

‘Lou Ingersoll. U hebt een boodschap op mijn voicemail achtergelaten.’

Ze schoot overeind op haar stoel. ‘Rechercheur Ingersoll, we proberen u al een week te bereiken. We moeten u dringend spreken.’

‘Waarover?’

‘Een moord in Chinatown. Afgelopen woensdagavond. Het slachtoffer is een onbekende vrouw van begin dertig.’

‘Ik neem aan dat u weet dat ik al zestien jaar met pensioen ben? Waarom wilt u míj daarover spreken?’

‘Omdat we geloven dat deze moord in verband staat met een zaak die u ooit hebt behandeld. Het bloedbad in de Red Phoenix.’

Even bleef het stil. Toen zei hij: ‘Dat wil ik liever niet telefonisch bespreken.’

‘Wel persoonlijk?’

Ze hoorde zijn voetstappen op de vloer. En zijn wat hijgende ademhaling. ‘Oké, ik geloof dat die auto weg is. Jammer dat ik het nummerbord niet kon zien.’

‘Welke auto?’

‘Een busje dat aan de overkant van de straat geparkeerd stond sinds ik ben thuisgekomen. Zeker van de klootzak die bij me heeft ingebroken toen ik met vakantie was.’

‘Wat is er precies aan de hand?’

‘Als u hier komt, zal ik het u vertellen.’

‘We zijn in Dedham. Het duurt zeker een halfuur voordat we er zijn. Wilt u het me echt niet alvast vertellen?’

Weer hoorde ze hem door de kamer lopen. ‘Nee, niet door de telefoon. Ik weet niet wie er meeluistert en ik heb beloofd haar erbuiten te houden. Ik wacht wel tot u hier bent.’

‘Maar waar gaat het over?’

‘Meisjes,’ zei hij. ‘Het gaat over wat er met die meisjes is gebeurd.’

‘In elk geval geloof je me nu,’ zei Frost toen ze terugreden naar Boston. ‘Nu je het met je eigen ogen hebt gezien.’

‘We weten niet wat we op die film hebben gezien,’ zei ze. ‘Er moet een logische verklaring voor zijn.’

‘Ik heb nog nooit een mens zo snel zien bewegen.’

‘Wat was het dan, volgens jou?’

Frost staarde uit het raam. ‘Weet je, Rizzoli, er zijn op de wereld veel dingen die we niet begrijpen. Dingen die zo oud en zo vreemd zijn, dat we ze niet als mogelijkheden kunnen aanvaarden.’ Hij zweeg even. ‘Ik heb ooit een Chinees vriendinnetje gehad.’

‘O ja? Wanneer?’

‘Op de middelbare school. Ze was met haar ouders geïmmigreerd uit Shanghai. Ze was erg lief, erg verlegen. En erg ouderwets.’

‘Misschien had je beter met haar kunnen trouwen dan met Alice.’

‘Tja, achteraf is het makkelijk praten. Al had het niet eens gekund, want haar ouders moesten niets van blanke jongens hebben. Alleen haar overgrootmoeder was aardig voor me. Ik geloof dat zij me graag mocht omdat ik de enige was die aandacht aan haar schonk.’

‘Jemig, Frost, zou er ergens nog een oude dame te vinden zijn die jou niet aardig vindt?’

‘Ik was dol op haar verhalen. Zij sprak alleen Chinees, maar Jade vertaalde. De dingen die ze me over China heeft verteld… Als er zelfs maar een klein deel van waar is…’

‘Zoals?’

Hij draaide zijn hoofd naar haar toe. ‘Geloof jij in spoken?’

‘Met hoeveel lijken hebben wij inmiddels te maken gehad, Frost? Als spoken bestaan, hadden we er onderhand wel eentje moeten zien.’

‘Jade’s overgrootmoeder zei dat er in China overal spoken zijn. Ze zei dat het komt omdat China zo oud is en er al miljoenen mensen zijn gestorven. De zielen van die mensen moeten ergens zijn. Als ze niet in de hemel zijn, moeten ze hier zijn. Overal om ons heen.’

Jane stopte voor een rood verkeerslicht. Terwijl ze wachtte tot het op groen zou springen, dacht ze na over hoeveel zielen er dan in deze stad ronddwaalden. Hoeveel ervan zich hier ophielden, op dit kruispunt. Als je alle doden van de afgelopen eeuwen bij elkaar optelde, kon Boston makkelijk een stad zijn waar het stikte van de geesten.

‘De oude mevrouw Chang heeft me dingen verteld die krankzinnig klonken, maar waar zij onvoorwaardelijk in geloofde. Over heiligen die over water liepen. Over vechtende monniken die door de lucht konden vliegen en zich onzichtbaar maken.’

‘Als je het mij vraagt, heeft ze te veel kungfufilms gezien.’

‘Maar volksverhalen moeten ergens op gebaseerd zijn. Misschien is onze Westerse gedachtewereld te star om te accepteren wat we niet kunnen beredeneren en gebeurt er veel meer op deze wereld dan we weten. Krijg jij dat gevoel nooit in Chinatown? Elke keer dat ik daar ben, vraag ik me af wat ik niet zie, hoeveel verborgen aanwijzingen er zijn waar ik blind voor ben. Ik loop een stoffig winkeltje van een kruidendokter binnen en zie daar allemaal vreemde dingen in glazen potjes. Voor ons is het hocus pocus, maar stel dat je daarmee wel degelijk iemand van kanker kunt genezen? Of ervoor kunt zorgen dat je honderd wordt? China’s beschaving is vijfduizend jaar oud. Ze weten enorm veel. Geheimen die ze nooit aan ons zullen verklappen.’

In de achteruitkijkspiegel zag Jane Tams auto. Ze vroeg zich af wat hij van dit gesprek zou denken. Of hij dergelijke praatjes over het exotische en mysterieuze Chinese volk beledigend zou vinden. Het licht sprong op groen.

Toen ze optrok, zei ze: ‘Zeg hier maar niks over tegen Tam.’

Frost schudde zijn hoofd. ‘Nee. Alle kans dat hij daar kwaad om wordt. Ook al ben ik geen racist. Getuige mijn Chinese vriendinnetje.’

‘Daar zou hij op zich al pissig om worden.’

‘Ik probeer alleen maar alles te begrijpen en open te staan voor wat we niet zien.’

‘Wat ik niet zie, is hoe dit allemaal in elkaar zou moeten passen. Een dode vrouw op het dak. Een oude moord en zelfmoord. En nu Ingersoll die beweert dat mensen in een busje zijn huis in de gaten houden. En iets over meisjes.’

‘Waarom wilde hij het je niet gewoon door de telefoon vertellen? Wie denkt hij dat er meeluistert?’

‘Dat wilde hij niet zeggen.’

‘Zodra iemand zegt dat zijn telefoon wordt afgeluisterd, gaat er bij mij een belletje rinkelen. Klonk hij paranoïde?’

‘Hij klonk bezorgd. En hij had het over “haar”. Hij zei dat hij had beloofd “haar” erbuiten te houden.’

‘Iris Fang?’

‘Geen idee.’

Frost staarde door de voorruit. ‘Hij zal wel gewapend zijn, als voormalig politieman. Laten we voorzichtig te werk gaan. Hem niet aan het schrikken maken.’

Een kwartier later stopte Jane voor het huis van Ingersoll. Tam parkeerde pal achter haar. Ze stapten uit en alle portieren vielen tegelijk dicht. In het drie verdiepingen hoge, vrijstaande huis brandde licht, maar toen Frost aanbelde, werd er niet opengedaan. Hij drukte nog een keer op de bel en klopte op het raam.

‘Ik zal hem even opbellen,’ zei Jane. Ze toetste Ingersolls nummer in op haar mobieltje. Ze hoorden binnen de telefoon overgaan, maar na vier belletjes nam het antwoordapparaat op met een kort bericht: Ik ben er niet. Spreek een boodschap in.

‘Ik kan niks zien,’ zei Tam, die door de gordijnen voor het raam aan de voorkant naar binnen probeerde te kijken.

Jane hing op en zei tegen Frost: ‘Blijf aanbellen. Tam, ga met me mee naar achteren. Misschien hoort hij ons niet.’

Toen ze met Tam langs het huis liep, hoorde ze Frost op de voordeur bonken. Het smalle pad tussen de huizen was onverlicht en overwoekerd door struiken. Ze rook natte bladeren en voelde haar schoenen in doorweekt gras zakken. Door een raam zag ze de blauwe gloed van Ingersolls televisie. Ze bleef staan en zag een woonkamer. Beelden bewogen over het scherm. Op de lage tafel lag een mobiele telefoon en een half opgegeten broodje.

‘Dit raam zit niet op slot,’ zei Tam. ‘Ik kan naar binnen klimmen. Zal ik dat doen?’

Ze keken elkaar aan in het flikkerende licht en dachten allebei aan wat de gevolgen konden zijn voor wie zonder toestemming of huiszoekingsbevel een woning binnendrong.

‘Hij heeft gevraagd of we wilden komen,’ zei ze. ‘Misschien is hij op de wc en kan hij ons daarom niet horen.’

Tam schoof het raam omhoog. Binnen twee tellen was hij geruisloos over de vensterbank naar binnen geglipt. Hoe krijgt hij dat toch voor elkaar? vroeg Jane zich af met een blik op de borsthoge vensterbank. Tam had inderdaad een puike inbreker kunnen worden.

‘Rechercheur Ingersoll?’ riep Tam toen hij door de deur van de woonkamer verdween. ‘Wij zijn van het Boston PD. Bent u er?’

Jane was half van plan om ook te proberen naar binnen te klimmen, toen ze bedacht dat Tam tegen de tijd dat ze eindelijk over die vensterbank heen zou zijn allang de voordeur zou hebben geopend.

‘Rizzoli! Ik heb hem gevonden! Hij is gewond!’

Tams woorden maakten in één keer een einde aan haar besluiteloosheid. Ze greep de vensterbank en stond op het punt zich op te trekken toen ze in de struiken iets hoorde ritselen, gevolgd door het geluid van wegrennende voetstappen.

Achter het huis. Vluchtende verdachte.

Ze zette onmiddellijk de achtervolging in. Toen ze de hoek van het huis bereikte, zag ze nog net een donkere gedaante over de schutting springen.

‘Frost! Hierheen!’ schreeuwde ze terwijl ze door de tuin rende. Gedreven door pure adrenaline sprong ze in één keer over de schutting. Ze voelde splinters in haar handen dringen en kwam veel te hard neer. De klap dreunde helemaal in haar schenen.

Ze kon haar doelwit nog zien. Een man.

Achter zich hoorde ze iemand over de schutting komen, maar ze keek niet om om te zien of het Frost of Tam was. Ze hield haar blik gericht op de vluchtende gedaante. Ze begon hem in te halen en kon nu zien dat hij geheel in het zwart gekleed was. Gekleed voor de misdaad. Maar je bent niet snel genoeg voor mij.

Ook Frost hield haar niet bij, maar ze minderde geen vaart want ze wilde haar doelwit geen kans geven te ontsnappen. De afstand tussen hen was al geslonken tot een paar meter.

‘Halt!’ riep ze. ‘Politie!’

Opeens schoot hij naar rechts, tussen twee huizen.

Nu werd ze kwaad. Voortgestuwd door woede sprintte ze de hoek om. Het was een steeg en het was er donker. Te donker. Haar voetstappen weerkaatsten toen ze koppig bleef rennen, maar na een tiental passen hield ze haar vaart in. En toen stopte ze.

Waar is hij? Waar is hij gebleven?

Met bonkend hart en haar pistool in de aanslag tuurde ze om zich heen. Ze zag vuilnisbakken en hoorde glasscherven knerpen.

De kogel sloeg in haar rug, precies tussen haar schouderbladen. Door de klap viel ze languit voorover. Ze schramde haar handen op het asfalt en voelde hoe haar pistool uit haar greep vloog. Het kogelvrije vest had haar gered, maar de kracht van de inslag had haar de adem benomen. Versuft lag ze op de grond, haar wapen buiten bereik.

Voetstappen kwamen traag naderbij. Moeizaam hees ze zich op haar knieën en tastte om zich heen naar haar wapen.

De voetstappen kwamen vlak achter haar tot stilstand.

Ze keek om en zag het silhouet van een man hoog oprijzen. Zijn gezicht zat in de schaduw, maar een straatlantaarn aan het einde van de steeg zorgde voor voldoende licht om te kunnen zien dat hij zijn arm ophief. Ze zag de matte glans van het wapen dat hij op haar hoofd richtte. Het zou een snel en efficiënt einde zijn, zonder dat de moordenaar en het slachtoffer elkaar zelfs maar in de ogen keken. Gabriel, dacht ze. Regina. Ik heb nooit de kans gekregen jullie te vertellen hoeveel ik van jullie houd.

Ze hoorde de Dood in het donker fluisteren, voelde zijn adem als een windvlaag langs haar oor suizen. Er spatte iets in haar gezicht. Ze kneep haar ogen dicht. Toen ze ze weer opendeed, viel de gedaante die boven haar uittorende langzaam voorover. Als een omgehakte boom stortte hij neer op haar benen. Ze lag gevangen onder zijn gewicht en voelde vloeibare warmte in haar kleren dringen. Ze herkende de koperachtige geur.

Er ademde iets in de duisternis, iets wat nu tegen de lucht afstak op de plek waar de man met het vuurwapen twee seconden geleden nog had gestaan. Ze zag geen gezicht, alleen een zwart ovaal en een aureool van zilverkleurig haar. Het zei geen woord, maar toen het zich omdraaide, flitste er iets, een sikkel van weerkaatst licht. Ze hoorde een geluid dat leek op de wind terwijl schaduwen over elkaar gleden. Toen was ze weer alleen, nog altijd geplet tegen het harde asfalt door een man wiens laatste bloed over haar kleren stroomde.

‘Rizzoli? Rizzoli!’

Ze probeerde uit alle macht onder het dode gewicht uit te komen. ‘Ik ben hier! Frost!’

In de verte zag ze de lichtbundel van een zaklantaarn flikkeren. Het licht zwaaide heen en weer toen Frost op haar af kwam.

Kreunend van inspanning slaagde ze erin de man van zich af te duwen. Ze rilde bij de wetenschap dat ze dood vlees aanraakte en krabbelde snel achteruit. ‘Frost,’ zei ze.

Het licht van zijn zaklantaarn scheen precies in haar ogen. Ze hief beschermend haar hand op.

‘Jezus!’ riep Frost. ‘Ben je… ’

‘Nee, nee. Alles in orde.’ Ze haalde diep adem en voelde de gevolgen van de kracht waarmee de kogel in haar kogelvrije vest was gedrongen. ‘Althans, dat denk ik.’

‘Al dat bloed…’

‘Is niet van mij. Is van hem.’

Frost richtte zijn zaklantaarn op het lijk. Jane’s adem stokte zo abrupt dat haar ribben er pijn van deden. Het lijk lag op zijn buik en het afgehakte hoofd was er een paar meter bij vandaan gerold. De ogen staarden hen aan en de mond was geopend, alsof het nog een laatste verbaasde kreet slaakte. Jane keek ongelovig naar de kaarsrecht doorkliefde nek en werd zich opeens sterk bewust van haar doorweekte broek, die aan haar benen plakte. Alles draaide om haar heen. Ze strompelde weg, bleef tegen een muur geleund staan en boog zich voorover, vechtend tegen de braakneigingen.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Frost.

‘Ik heb het gezien,’ fluisterde ze. ‘Het ding. Het wezen dat jij op het dak hebt gezien.’ Haar benen leken te smelten. Ze zakte langs de muur op de grond. ‘Het heeft zojuist mijn leven gered.’

Een lange stilte. De wind floot door de steeg. Zand en gruis prikten in haar gezicht en in haar ogen. Ik had nu dood moeten zijn, dacht ze. Ik had daar moeten liggen met een kogel in mijn hoofd. In plaats daarvan ga ik zo dadelijk naar huis. Ik kan mijn man kussen en mijn kind knuffelen. En dit wonder heb ik te danken aan wat het ook was dat uit de duisternis is komen aanvliegen.

Ze hief haar hoofd op en keek naar Frost. ‘Je moet het gezien hebben. Hier. Daarnet.’

‘Ik heb niks gezien.’

‘Het moet vlak langs je heen zijn gekomen toen je door de steeg rende.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is precies zoals op het dak. Daar was ik de enige die het zag en jij geloofde me niet.’

Ze keek naar het lijk. Ze keek naar het pistool dat de onthoofde man nog in zijn hand geklemd hield. ‘Nu geloof ik je wel.’