8

Door het raam van de kleine zaal zie ik de twee rechercheurs het gebouw verlaten. Ze blijven op straat staan en kijken naar boven. Hoewel ik weet dat ik me zou moeten terugtrekken, blijf ik koppig staan, in het volle zicht. Ik weet dat ze me naar hen zien kijken, maar ik weiger me te verschuilen, niet voor vrienden en niet voor vijanden. En dus blijf ik staan, achter het glas, met mijn blik gericht op de vrouw. RECHERCHEUR JANE RIZZOLI staat op het visitekaartje dat ze me heeft gegeven. Op het eerste gezicht leek ze een onwaarschijnlijke tegenstander, gewoon een hardwerkende vrouw in een grijs broekpak met makkelijke schoenen en een dikke bos donkere krullen. Maar haar ogen onthullen veel meer. Die zoeken, observeren, analyseren. Ze heeft de ogen van een jager en probeert in te schatten of ik haar prooi ben.

Ik sta onbevreesd voor het raam, zodat zij en de rest van de wereld me kunnen zien. Ze mogen me net zo lang bekijken als ze willen. Ze zien immers alleen maar een stille, bescheiden vrouw met de eerste lichte sneeuw van de verstrijkende jaren in haar haar. De ouderdom is nog vele jaren weg, maar vandaag voel ik hem meedogenloos naderen. Ik weet dat ik tijd tekort dreig te komen om af te maken waar ik aan ben begonnen. En vanwege het bezoek van de twee rechercheurs is er in de reis een storende omweg gekomen die ik niet had voorzien.

Beneden, op straat, vertrekken de rechercheurs eindelijk. Terug naar de jacht, waar die hen ook naartoe zal voeren.

‘Sifu, is er een probleem?’

‘Ik weet het niet.’ Ik draai me om naar Bella en verbaas me er weer over hoe smetteloos en jong haar huid is, zelfs in het harde licht dat door het raam naar binnen komt. De enige smet is het litteken op haar kin, het gevolg van een ogenblik van onoplettendheid tijdens een gevechtstraining. Het was een fout die ze daarna nooit meer heeft gemaakt. Ze heeft een kaarsrechte, onbevreesde, zelfverzekerde houding. Misschien te zelfverzekerd; op het slagveld kan hoogmoed fataal zijn.

‘Wat kwamen ze hier doen?’ vraagt ze.

‘Het zijn rechercheurs. Het is hun taak vragen te stellen.’

‘Bent u iets meer te weten gekomen over de vrouw? Wie ze was, door wie ze is gezonden?’

‘Nee.’ Ik kijk weer uit het raam, naar de voetgangers in Harrison Avenue. ‘Maar wie ze ook was, ze heeft me weten te vinden.’

‘Ze zal de laatste niet zijn,’ zegt Bella onheilspellend.

Ze hoeft me niet te waarschuwen. We weten beiden dat de lucifer is afgestreken en dat de lont al brandt.

In mijn kantoor ga ik op mijn stoel zitten en kijk naar de ingelijste foto op mijn bureau. Het is een foto waar ik niet eens naar hoef te kijken omdat ze in mijn geheugen gebrand is. Ik pak haar en glimlach naar de gezichten. Ik weet precies op welke datum de foto is genomen, want mijn dochter was die dag jarig. Moeders kunnen van alles vergeten, maar ze vergeten nooit de dag waarop hun kinderen zijn geboren. Op de foto is Laura veertien. Zij en ik staan samen voor de Boston Symphony Hall, waar we naartoe waren gegaan voor een optreden van Joshua Bell. Weken voor het concert had Laura het alleen maar over Joshua. Joshua dit en Joshua dat. Vind je hem niet knap, mam? En vind je niet dat zijn viool bijna zingt? Op de foto straalt Laura nog van het optreden van haar idool. Mijn man, James, was er die avond ook bij, maar hij staat niet op de foto. Hij staat op geen van onze foto’s omdat hij altijd degene was die ze nam. Wat heb ik een spijt dat ik er nooit aan heb gedacht dat fototoestel van hem over te nemen om een foto te maken van zijn lieve, ronde gezicht. Maar het is geen moment in me opgekomen dat de gelegenheid daartoe, die kostbare gelegenheid, me zo plotseling zou worden ontnomen. Dat zijn glimlach alleen nog zou bestaan in mijn herinnering, dat zijn beeltenis op zevenendertigjarige leeftijd bevroren zou worden. Voor altijd mijn jonge echtgenoot. Een traan valt op het lijstje. Ik zet het weer op het bureau.

Ze zijn nu allebei verdwenen. Eerst mijn dochter, daarna mijn echtgenoot, uit mijn armen weggetrokken. Hoe kun je blijven leven als je hart niet eenmaal maar tweemaal uit je lijf is gerukt? Toch leef ik nog steeds. Adem ik nog steeds.

Voorlopig nog wel.