Ja of nee

 

 

 

Nadat ik mezelf had opgeveegd – was ik niet eens een ja of een nee waard? – ging ik weer verder met mijn gewone leven als gedetineerde. Ik leidde honden op, ik gaf aerobicsles en ik ging om met de weinige mensen die iets voor me betekenden. De bezoekjes van mijn moeder verliepen soms nog steeds moeizaam, maar het ging allengs beter tussen ons. Christy, die er jaren voor nodig had gehad om haar leven een beetje op orde te krijgen, kwam ook weer op bezoek. Dat was altijd het fijnste, Christy zien, hoewel ik me flink zorgen om haar maakte.

Ik had regelmatig sombere, depressieve perioden. Ik had veel vaker twijfels over mijn lot dan vroeger. Dan zag ik een gelukkig gezinnetje op tv en dan dacht ik: verdomme, waarom heb ik dat nooit kunnen krijgen? Omdat ik hier zit en dat heb ik aan mezelf te wijten. Soms belde Mike me toevallig tijdens zo’n periode. Hij was aardiger voor me dan ik ooit had kunnen bedenken. Met zijn enorme rechtvaardigheidsgevoel zei hij: ‘Stel je eens voor dat je de rivier af vaart, terwijl er een briesje door je haren waait, en je vangt een vis. Zo zal het op een dag ook echt zijn.’

Ik vertrouwde hem volkomen. Hij was een paar jaar eerder gekozen als officier van justitie in zijn woonplaats Houston in Missouri. Een rivaliserende kandidaat had mij tegen hem gebruikt in zijn verkiezingscampagne, zo van: waarom zou u Mike Anderson als officier van justitie kiezen als hij een moordenaar vrij probeert te krijgen? Mike was tijdens die verkiezingen heel uitgesproken over mijn zaak en het belang daarvan. Hij sprak publiekelijk zijn steun voor mij uit en hij won de verkiezing.

Ik had wel redenen om positief te blijven, hoewel dat niet meeviel. Ik zat al vijftien lange jaren vast toen Matt Blunt gouverneur werd. Tijdens zijn jaarlijkse toespraak observeerde ik zijn gezicht nauwlettend, op zoek naar indicaties dat hij me misschien vrijspraak zou verlenen. Ik kreeg een positief gevoel over hem. Hij zei hardop dat alle kinderverkrachters de doodstraf moesten krijgen. Hij leek me wel iemand die met mij mee zou voelen.

In de jaren die volgden probeerde gouverneur Blunt die wet in te voeren in Missouri, maar het hooggerechtshof verijdelde dat. Hij was bloedserieus waar het kindermisbruik betrof. Hij begreep heel goed hoe afschuwelijk misbruik is en dat het niet in de doofpot thuishoort. Ik had meer hoop dan ooit tevoren.

Een van de fijnste dingen in mijn leven was Christy. Ze was opgehouden met de drugs, ze dronk ook niet veel meer en ze werkte niet meer in die toplesstent. Ze trouwde en kreeg op 4 augustus 2006 een dochtertje, Alisyn. De keer dat ik mijn nichtje voor het eerst vasthield was het mooiste bezoekuur van mijn leven.

Nieuws over Ali was altijd groot nieuws in mijn leven, dat zich maar voortsleepte, soms snel en soms langzaam. Het gevangenisleven had niets leuks of avontuurlijks meer. Het was steeds weer hetzelfde gedoe met dezelfde gevangenen, jaar na jaar. Ik hoefde allang geen moeite meer te doen om mijn weg te vinden, maar ik bemerkte wel grote veranderingen bij mezelf.

Ik was aan het genezen. De laatste drie jaar vroeg ik me niet meer af waarom mijn vader mij en mijn zusje had verkracht. Ik vergaf hem. Ik werd minder streng voor mezelf. Ik begon het gevoel te krijgen dat ik heus wel een echt leven verdiende, een leven buiten de gevangenismuren.

Je kunt drie dingen vinden in de gevangenis. Eerst vind je God. Dan vergiffenis. En tot slot jezelf. Ik had geluk dat ik alle drie vond. Ik zei tegen God dat ik niet gelukkig was met mijn beproeving, maar dat ik altijd zou proberen er iets positiefs van te maken, waar Hij me ook naartoe voerde. Als ik de media moest opzoeken, zou ik de media opzoeken. Als Hij wilde dat ik honden opleidde, dan zou ik honden opleiden. Wat God ook besliste, ik zou het doen.

Maar ik hoopte echt dat hij zou beslissen me uit de gevangenis te halen. Dat hoopte ik meer dan wat dan ook.

Eind 2008 zou de ambtstermijn van gouverneur Blunt erop zitten en hij was niet in de running voor herverkiezing. Ik was het hele jaar door gespannen. Hij had mijn nieuwe, verbeterde gratieverzoek ontvangen. We hoorden niets van zijn adviseurs. Die zouden ook geen contact met ons opnemen, hoogstens om te zeggen dat ze mij en mijn zaak in het vizier hadden.

Dit zou hem worden. Ik voelde het gewoon, of in elk geval bijna. Dit keer moest het lukken. De volgende kandidaat voor het gouverneurschap, een zekere Jay Nixon, was een politiek vriendje van mijn grote vijand, aanklager Bob McCulloch. Als mijn straf nu niet werd omgezet zou ik nog eens vier en waarschijnlijk acht jaar langer moeten wachten op een gouverneur die meer oog voor mijn zaak zou hebben. Waarschijnlijk zou ik 43 zijn voor ik weer een kans zou maken om vrij te komen.

Ik overdrijf niet als ik zeg dat de verwachtingen hooggespannen waren.

 

*

 

Thanksgiving 2008 ging voorbij zonder bericht. Ik belde Ellen en die klonk net zo teleurgesteld als ik toen ze zei: ‘Laten we het rustig afwachten. Misschien gebeurt het met de kerst.’

Het werd Kerstmis en gouverneur Blunt verzachtte een paar straffen. Mijn naam stond niet op de lijst. Ellen en Mike hoorden helemaal niets van zijn medewerkers. Oud en Nieuw ging al net zo stilletjes voorbij. Ik kreeg geen ja en geen nee van de gouverneur. Ik was blijkbaar niet eens een antwoord waard.

Ongeveer een week lang was ik de kwaadste persoon op aarde. Oké, dacht ik, dit is mijn leven dus. En het interesseert niemand zelfs maar genoeg om even ja of nee te zeggen. Ik vond het erger om helemaal niets te horen, want dat gaf me zo’n waardeloos, onzichtbaar gevoel. Toen keek ik om me heen naar de betonblokmuren en de misselijkmakende roze badkamertegels en ik vroeg me af of ik het nog langer kon volhouden. Zou ik het nog een dag langer vol kunnen houden in de gevangenis?

Ik had veel goeds verricht achter de tralies. Ik had kleine, maar belangrijke dingen voor elkaar gekregen. Nu wilde ik iets goeds doen in de echte wereld. Ik had het gevoel dat ik er klaar voor was. Mijn ziel had nog zo veel te delen en te ervaren. Het valt niet mee om steeds zo je best te blijven doen als je opgesloten zit op een stukje wereld van twee vierkante kilometer.

Ik zou geen gratie krijgen. Ik zou de rest van mijn leven in de gevangenis blijven. Het kwam zo vreselijk hard aan. Het sneed dwars door mijn ziel dat dit het enige was wat ik ooit zou meemaken. Ik kreeg diep medelijden met mezelf, net zo erg als tijdens mijn eerste dagen in Gumbo. Ik was verbitterd en zelfs kwaad om alles wat blijkbaar niet voor mij was weggelegd.

Ik durfde niet eens een scheermes mee te nemen naar douche nummer 3, want ik wist dat ik in een moment van zwakheid best eens mijn polsen door zou kunnen snijden. Ik schoor mijn benen voor de veiligheid elektrisch. Zo gingen er een dag of vier voorbij. Ik zat op mijn metalen bed en ik dacht: zo kan ik niet leven. Elke seconde kan niet verstrijken alsof ik in de hel zit. Telkens als mijn gedachten afdwaalden naar zelfmoord, vroeg ik God om er alsjeblieft gewoon een eind aan te maken.

 

Een vriend van me, Chris, had me een gedicht gestuurd dat ik steeds herlas. Het heette Dingen die ik voor je hoop. Er stond onder andere het volgende in:

 

Ik wens dat je de zon en de maan en de sterren kunt zijn.

Ik hoop dat je jezelf nooit helemaal kapot zult maken als er vanbinnen iets pijn doet.

 

Ik moest mezelf heel proberen te houden. Ik zou blijven denken aan de zon en de sterren en ik zou bij mezelf zeggen dat ik die ook nog steeds heb. Ik ben er nog en er is altijd nog iets om voor te leven.

Ik bedacht dat ik altijd nog keuzes had. Ik kon zelf beslissen wat voor kleur sokken ik aantrok. Ik kon mijn haar opsteken of los dragen. Ik kon zelf beslissen wat ik at bij de lunch of het ontbijt. Elk moment in mijn leven was een keuze. En nu ik erbij stilstond dat ik keuzes had – ik kon ook kiezen hoe ik me van dag tot dag zou voelen – begon ik na te denken over het diepste wezen van de vrijheid. Ik kon vrij zijn als ik dat wilde. De rest was puur en alleen aardrijkskunde.

God liet Mozes veertig jaar achter in de woestijn. Ik zei tegen God dat ik er ook klaar voor was. Maar in feite zeggen wij niet tegen God wat Hij moet doen. Hij zegt ons wat wij moeten doen. Ik was niet gelukkig met mijn ellendige leven in de gevangenis, maar ik had er wel verlossing gevonden. Vrijer kon ik niet worden.

Mijn wanhoop trok langzaam weg.

Ik droomde. Ik zag de wijnranken die om ons witte tuinhekje stonden toen we in het huis in Alhambra trokken. De wijnranken waren prachtig en er kwamen schitterende druiven aan, waar mijn moeder gelei van maakte. Ik voelde me zo gelukkig in die droom. Toen begonnen de wijnranken langzaam te verdorren en te verrotten door verwaarlozing. Wat ooit vruchtbaar en groen was geweest, was nu bruin en vergaan en kapot. Ik voelde me zo verdrietig. Toen hoorde ik een stem: wees niet verdrietig, jij hoefde die wijnranken niet te verzorgen. Jij krijgt je eigen wijnranken en als je ervoor zorgt, zullen ze prachtig worden. Die droom bracht mijn leven weer in perspectief. Ik was niet verantwoordelijk voor mijn jeugd, maar wel voor mezelf als volwassene. Ik wilde mijn wijnranken goed verzorgen.

Na een van de somberste weken in mijn leven liet ik alles los. Ik was er klaar voor. Ik had mijn moeder, mijn vader en mezelf vergeven. Ik had een levenslange gevangenisstraf, zonder hoop op vrijlating. Ik kon mezelf haten om de keuzes die ik had gemaakt of ik kon mezelf vergeven. Ik besloot dat het tijd werd dat ik dat deed. Het was me waarlijk vergeven, besloot ik. Het was klaar. Ik leverde mezelf voor eens en voor altijd uit aan God. Ik vroeg Hem om me te leiden, want zelf had ik daar een behoorlijke puinhoop van gemaakt. Ik gaf me over. Ik voelde me echt opgelucht toen ik de touwtjes uit handen gaf.

Het begon me te dagen dat ik al vrij was. Voor het eerst in mijn leven had ik vrede met mijn lot. Ik weet nog hoe het voelde om zo licht te kunnen ademen. Ik koos voor het leven, wat dat ook inhield.

En ik was vrij.