Alleen

 

 

 

Toen het januari werd, was Christy alweer weg. Ik had gezegd dat ze maar gewoon schuld moest bekennen in ruil voor strafvermindering. Dan hoefde ze niet voor te komen en kwam ze des te eerder vrij. Toen we op het politiebureau zaten had ik al gezegd dat ze moest doen en zeggen wat de autoriteiten maar wilden. Ik zei dat ze, als het zo uitkwam, maar gewoon akelige dingen over me moest zeggen. Ik wilde de schuld op me nemen.

Zij hoefde alleen maar te zorgen dat ze uit de gevangenis bleef.

Na mijn bekentenis bij de politie was ik er kapot van dat ze Christy ook in hechtenis namen. Ze konden haar alleen niet ondervragen, want ze was vijftien. Dan moest er een ouder bij zijn. Pa was dood, ma zat op Guam, dus de politie belde Marilyn Paulson. Mijn oma kwam opdraven en zat erbij terwijl de politie Christy doorzaagde. Christy zei gewoon wat ze wilden horen. Ze zei dat ik pa had vermoord om zijn geld. Ze schreef het zelfs op in haar verklaring. Dat deed ze omdat ik had gezegd dat ze dat moest doen en omdat ze vijftien was. Wist zij veel. Ze wist niet dat mijn vader me de laatste tien jaar had verkracht. Als ze al iets vermoedde, wist ik daar niets van, want we praatten er nooit over. Ik schermde haar af van al die problemen. Ze wist natuurlijk wel wat pa met haar had gedaan, maar ik wilde niet dat ze dat hardop zou moeten zeggen. Ze moest niet gedwongen worden om dat toe te geven.

Dus deed ze het ook niet.

Haar verklaring tegen mij werd uiteindelijk niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank kon hem niet gebruiken omdat oma Paulson niet een van onze ouders was en juridisch gezien niet bij die ondervraging aanwezig had mogen zijn.

Maar Christy kreeg nog een kans. Ze kreeg strafvermindering aangeboden in ruil voor een schuldbekentenis, zonder dat ze voor hoefde te komen. Als ze bekende dat ze had meegewerkt aan een moordcomplot, kreeg ze maar vijf jaar. Simpel gezegd kwam dat erop neer dat ze zogenaamd een plan had gemaakt – samen met mij – om hem te vermoorden. Ze had niets gedaan om de moord te voorkomen. Dit is niet echt hoe wij de misdaad zelf zagen, want ik had geen idee wat ik die avond zou doen en zij ook niet. Maar in de ogen van de rechtbank zou het er zo voor staan.

Ik steunde haar helemaal, want in mijn geval hadden ze het al over levenslang zonder kans op vervroegde vrijlating en ze boden haar een luttele vijf jaar.

‘Doen!’ bleef ik maar herhalen. ‘Gewoon doen!’

Ze stond ontzettend in tweestrijd. Ze wilde me niet zwart maken en ik wilde dat eigenlijk ook niet. We waren erg in de war. We waren nog heel jong en moesten er maar het beste van zien te maken in een ingewikkelde situatie. Uiteindelijk had Christy niet echt veel keus. Als ze verklaarde dat ze onschuldig was, zou ze dezelfde kant opgaan als ik. Dan zou ze moeten toegeven dat ze verkracht was en daar in de rechtszaal vernederende vragen over krijgen. En daarna zou ze god weet hoeveel jaar gevangenisstraf krijgen.

Ze greep haar kans. Uiteindelijk hoefde ze maar tweeënhalf jaar uit te zitten. Ik was blij met haar keuze. Het maakte niet uit hoe de hele toestand begonnen was of hoe het zover gekomen was, het was nu mijn verantwoordelijkheid. Ik was de oudste van ons twee. Ik kreeg een kans om haar een hoop ellende te besparen, wat eerder zo jammerlijk mislukt was. Ze zou het wel redden in de gevangenis. Ze kon een enorm grote bek opzetten en haar vuisten konden haar woorden zo nodig kracht bijzetten. Niemand haalde het in zijn hoofd om Christy te stangen. En als ze vrijkwam, zou ze niets meer te vrezen hebben van onze vader. Haar welzijn was iets om me in vast te bijten. Om mezelf gaf ik niet. Ik had niets meer over vanbinnen. Ik had geen enkel instinct tot zelfbehoud meer en nul komma nul gevoel van eigenwaarde. Ik functioneerde als een robot. Het kleine beetje vechtlust dat ik had, was voor haar. De rechtbank had een zwaar leven voor me in petto en dat leven wilde ik haar besparen. Uiteindelijk kwam Christy vrij toen ze achttien was. En intussen had ze zelfs haar deelcertificaten gehaald.

Ik kreeg ook strafvermindering aangeboden in ruil voor een schuldbekentenis. Daarvoor hoefde ik alleen maar voor een rechter te gaan staan en beweren dat ik de misdaad had gepleegd om er financieel beter van te worden. Dan zou ik vijftien jaar krijgen.

De officier van justitie wilde zo’n bekentenis dat ik mijn vader had vermoord om zijn geld. Mijn pro-Deoadvocaat, Chris McGraugh, probeerde me over te halen het maar gewoon te doen, want dan hoefde ik geen langdurig proces af te wachten. Met zo’n bekentenis kon ik regelrecht naar de gevangenis, waar het veel beter was dan in dat godvergeten huis van bewaring. Misschien kon ik naar dezelfde gevangenis als Christy. Hij bleef me maar lekker maken met die vijftien jaar , die een stuk beter waren dan levenslang. Misschien zou ik maar twaalf jaar uit hoeven te zitten als ik vervroegd vrijkwam wegens goed gedrag.

Ik dacht er ongeveer vijf seconden over na.

Ik zou nooit een valse bekentenis afleggen.

Ik wist dat ik zou verliezen als ik mijn zaak liet voorkomen. Ik had tenslotte ‘onschuldig’ gepleit in een moordzaak waarin ik al schuld had bekend. Ik wist dat me een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hing. Maar ik wist ook dat ik al een verkeerde keuze had gemaakt. Ik had mijn verleden verzwegen. Ik had gelogen over het geweer en de misdaad.

Als ik ooit vrij wilde zijn, dan was dit mijn kans.

Ik zou natuurlijk niet mijn fysieke vrijheid terugkrijgen, maar dat kon me niet schelen. Emotioneel kon ik nog altijd iets rechtzetten. Ik moest op de een of andere manier toch voor mezelf opkomen en dat deed ik.

Mijn zaak zou voorkomen.

 

*

 

Een psycholoog van de rechtbank begon me van alles te vragen. Ik werd vaak uit mijn saaie cel gehaald voor ondervragingen, hoorzittingen en gesprekken met mijn pro-Deoadvocaat Christopher McGraugh. Ze wilden hun verdediging baseren op het feit dat ik getraumatiseerd zou zijn door huiselijk geweld, mogelijk zelfs verminderd toerekeningsvatbaar. Maar daarvoor moesten ze wel aantonen dat ik misbruikt was.

De psycholoog nam mijn verhaal op. Ik vertelde zelfs over die keer dat mijn opa aan me wilde zitten. Om mijn verhaal na te trekken belde de psycholoog oma Paulson op. Oma zei tegen de psycholoog – en in feite dus tegen de hele rechtbank – dat ik loog. Opa had me nooit aangeraakt. Voor die tijd was ze me een paar keer komen opzoeken, maar daar hield ze abrupt mee op.

Oma Paulson schreef me in een brief dat ik probeerde haar familie te ontwrichten. Ze schreef: ‘Hoe durf je zulke beschuldigingen tegen mijn man te uiten?’ Ze zei dat ik al onze familieleden verdriet deed. Ze zei dat ik moest terugnemen wat ik over opa had gezegd.

Ik schreef een hele vriendelijke brief terug, maar ik nam mijn woorden niet terug. Voor het eerst in mijn leven was ik vast van plan de waarheid te vertellen.

Ik heb nooit meer iets van haar gehoord. Mijn brieven aan haar kwamen nooit terug, maar ik weet niet zeker of ze ze las. We hebben elkaar bijna twintig jaar niet gesproken.