De bezegeling van mijn lot

 

 

 

Ik flipte.

Ik ging stomme dingen doen. Ik ging verachtelijke dingen doen.

Ik trok een oud paar tuinhandschoenen van mijn oma aan en gooide het geweer, de lege patroonhulzen en de hoes van het geweer in de kofferbak van mijn LeBaron.

Ik zette Christy af bij haar vriendin Melanie. Rond half vijf stopte ik bij een supermarktje om sigaretten te kopen en toen checkte ik in in het Airway Hotel. Ik reed naar het huis van mijn vriend Ron. Ik had niemand anders. Ik functioneerde totaal niet. Wat hij me ook aan zou raden, ik zou het doen.

Ik was mezelf, alleen was ik helemaal mezelf niet meer. Ik was in shock door alle gebeurtenissen van die dag. De dag was begonnen met karbonades die lagen te marineren in de koelkast. Toen smeet mijn dronken vader Christy’s weerbarstige lichaam het hele huis door. Toen verkrachtte hij haar praktisch voor mijn ogen. Toen koos ik ervoor om mijn hond en wat tandpasta op te komen halen en uiteindelijk vermoordde ik de man die mij ooit had verwekt. Ik kon het allemaal niet geloven. Ik had hem met mijn eigen ogen op de bank zien liggen, maar ik kon nog steeds niet geloven dat hij dood was.

Ik flipte.

Ik had erover gedroomd om hem te vermoorden. Ik had me afgevraagd hoe mijn leven eruit zou zien als hij doodging. Maar dit was niet echt. Dit was erger dan de ergste nachtmerrie die ik ooit had doorleefd. Ik wilde terug. Ik zou er alles voor over hebben om die dag terug te spelen.

Wat ik had gedaan kon niet echt zijn.

Maar het was wel echt.

Nog nooit in mijn hele leven had ik iets gedaan wat zo verkeerd was.

Maar ik maakte het nog erger.

Ik vroeg aan Ron wat ik moest doen. Hij zei dat hij het geweer en de hulzen in de rivier de Meramec zou gooien. Zijn vriendin Theresa hoorde ons praten. Ron had geen auto, dus ik liet de mijne bij hem achter. Ik belde Jason en vroeg hem of hij me kwam ophalen. Eerst haalde hij mijn zusje op en toen mij. We gingen naar een hamburgertent. Ik probeerde mijn tranen lang genoeg te bedwingen om te vertellen wat ik nodig had. Jason wist dat er iets was gebeurd, maar hij wist niet wat of hoe. Ik zei alleen dat mijn vader dood op de bank lag. Dat iemand hem had neergeschoten. Ik zei tegen Jason dat ik hulp nodig had.

Jason sprak met ons af dat hij met ons naar Eminence Avenue nummer 3719 zou rijden en het huis in zou gaan, waar hij Thomas Lannert ‘onverwacht’ dood zou aantreffen. Dan zou ik naar de buren rennen om de misdaad aan te geven. Jason liep naar de voordeur, maar hij durfde niet naar binnen. Ik ging wel kijken. Ik werd op onverklaarbare wijze naar binnen getrokken. Ik móést gaan kijken. Het voelde allemaal zo onecht. Ik moest het met mijn eigen ogen zien.

Ik trilde over mijn hele lichaam.

Ik sloeg dubbel en vroeg me af of ik zou flauwvallen of overgeven. Ik wist me te beheersen en rende naar het huis van buurvrouw Custer om te vertellen dat er iemand had ingebroken en dat mijn vader dood was. Ze belde de politie terwijl ik erbij stond te huilen. Jason was ook nog ergens. Christy stond naast me. Ik kon bijna niet meer ademen. Ik begon te hyperventileren en ik herkende het gevoel, omdat het soms ook gebeurde tijdens de gewelddadigste verkrachtingen door mijn vader. Ik kon niet ademen, ik kon geen lucht meer krijgen. Ik raakte in paniek.

Mevrouw Custer bracht een nat doekje voor mijn voorhoofd. Ik probeerde mezelf te kalmeren, want Christy was hysterisch aan het worden. Mijn grootste zorg was altijd mijn zusje.

De ambulance en de politiewagen arriveerden.

Ik viel al snel door de mand.

De politie nam Jason, Christy en mij onmiddellijk mee voor ondervraging.

Ik heb het zelf niet gehoord, maar het schijnt dat Jason ons meteen heeft verraden zodra we op het bureau waren. Hij dacht toen nog niet dat ik het gedaan had, maar door bepaalde gesprekken die hij had opgevangen, dacht hij dat ik iemand betaald had om de klus te klaren, iemand zoals Ron.

Christy en ik waren meteen verdacht. Verdachten worden op de foto gezet. Christy en ik werden even uit elkaar gehaald en ik wist niet waar ze was. Ik vermoedde dat ze in het belendende kantoortje net zo’n strenge behandeling kreeg als ik. Agenten vuurden vragen op me af die stuk voor stuk door mijn ziel sneden.

Mijn hoofd liep vol met een ingewikkeld, zijden web van spinrag. Ik kon mijn eigen gedachten niet meer zien of begrijpen. Mijn gedachten tuimelden door elkaar. Ik had het gevoel dat ik zou flauwvallen, maar dat gebeurde niet. Ik was te geschokt om te huilen. Ik had geen tranen meer over voor mijn vader of voor mezelf. Ik had al uren gejankt. Ik was te bevroren vanbinnen om iets te zeggen. Ik moest weg zien te vluchten naar een rustige, veilige imaginaire plek.

En daar sloeg ik mezelf voor mijn kop om alles wat er was gebeurd. Ik had voor mijn zusje moeten zorgen. Stacey, kijk nou wat je gedaan hebt, dacht ik. Ze had nooit van haar leven terug naar dat huis moeten gaan. Ik had nooit moeten doen wat ik gedaan heb. Mijn hart sprong bijna uit mijn borst bij de gedachte aan wat er nu met Christy zou gebeuren. Het was volkomen onnodig dat we hier allebei problemen mee zouden krijgen. Zij had niets gedaan. Ik zwoer bij mezelf dat ik haar dit politiebureau uit zou krijgen, wat daar ook voor nodig was. Ik zou alles zeggen of doen wat die agenten wilden, als ze Christy maar lieten gaan. Ze was nog maar vijftien. Zij had nog tijd om haar leven weer op orde te krijgen. Ik was al kapot, voor mij was het te laat. Ik wist meteen dat ik alle schuld op me zou nemen, als dat kon.

Ik zat in de ondervragingsruimte met rechercheur Tom Schulte en rechercheur House. Vlak buiten de ondervragingsruimte was een politiecel. Daar zat Christy vastgeketend met handboeien. Ik kon haar zien door het kleine raampje. Ze zat hard te huilen.

Ze lieten me eruit om met haar te praten. Ze ging nog harder huilen. De agenten kwamen naar me toe en bulderden dat ik moest ophouden. Ik ging de ondervragingsruimte weer in. Toen lieten ze me er weer uit. Dit ging een tijdje zo door voordat ze me daar echt vasthielden en ondervroegen. Ik wilde niets zeggen, want alles wat je zegt kan tegen je gebruikt worden. Voor mijn ondervraging had ik ook nog om een advocaat gevraagd.

Rechercheur House zei dat het een feestdag was en dat ze zo snel geen advocaat konden vinden.

‘Dan bel ik er zelf wel een,’ zei ik met een blik op de telefoon voor me. Ik hoopte maar dat ze me een telefoonboek zouden geven.

House haalde de telefoon snel weg en ik heb hem niet meer teruggezien.

Toen kwamen de vragen op me af als een zwerm woedende bijen.

‘We weten dat jij hem hebt vermoord, Stacey.’

‘Waarom heb je je vader doodgeschoten en de schuld op een inbreker geschoven?’

‘Vertel het nou maar, anders komt je zusje in de problemen. Je wilt niet nog meer problemen voor haar, of wel soms?’

‘We weten dat jij het gedaan hebt.’

‘Denk nou eens aan je zusje. Jij kunt haar deze puinhoop besparen als je gewoon bekent.’

‘We weten dat je zijn .22 hebt gebruikt.’

‘We weten het allang. Jij hebt het gedaan.’

Ik hoorde hun stemmen, maar uiteindelijk zag ik hun gezichten en hun snorren en hun harige armen en de goedkope stof van hun broeken niet meer. Mijn gedachten werden dof en ik kon mijn lichaam niet meer voelen. Mijn geest vertrok naar de plek waar hij naartoe ging als mijn vader me te grazen nam. Daar kon ik zijn zonder er echt te zijn.

Een mannenstem brak ten slotte door mijn cocon. Rechercheur Schulte kwam binnen en liet de andere agent buiten. ‘Luister,’ zei hij. ‘Ik weet dat jij het hebt gedaan, of anders je zus. Ik weet dat er in dat huis dingen zijn gebeurd die nooit hadden mogen gebeuren.’

Hij was naar binnen gestuurd om een bekentenis los te peuteren. Hij was streng, maar meelevend. Ik wist dat hij wist dat ik misbruikt was. Daar zinspeelde hij in elk geval op. Ik wist dat hij het doorhad en ik schaamde me zo dat ik wel door de grond wilde gaan. Ik was toen nog niet zover als nu. Ik kon nauwelijks tegen een decaan zeggen dat mijn vader afschuwelijke dingen met me deed en als ik het wel deed, gebeurde er niets. Het woord ‘verkrachting’ zat nog niet in mijn vocabulaire. Het was te zwaar, te hard en te beladen. Het was te gênant en te vies. Ik kon nauwelijks een woord uitbrengen, laat staan aan een potige vreemde – een man – vertellen wat ik had doorgemaakt. Ik had er de woorden gewoon niet voor.

Maar ik snapte wel wat hij zei zonder het te zeggen. Ik begreep waar Schulte op doelde. Ik kon alleen maar zeggen dat mijn vader me ‘pijn had gedaan’. En wat betekenden die woorden? Schulte zei dat hij me verder zou helpen als ik de juiste beslissing nam. Hij zei dat alles wel goed zou komen.

Hij gaf me het gevoel dat dit alles uitgevaagd kon worden. Hij gaf me het gevoel dat het nog niet te laat was.

Ik kon wel luisteren, maar ik zei nog steeds niet veel. Ik hakkelde, stotterde en zocht mijn verwarde hoofd af naar de dingen die ik moest zeggen.

Dit is wat ik me ervan kan herinneren:

Schulte ging door: ‘Als je de schuld niet op je neemt, ziet het er slecht uit voor je zusje.’ Als ik er nu op terugkijk, denk ik dat hij een bekentenis van mij wilde omdat ik achttien was en dus makkelijk vervolgd kon worden. Zij was vijftien en minderjarigen zijn moeilijker te straffen.

‘Je hoeft alleen maar naar haar te kijken,’ zei hij. ‘Ze is sterker, ze is steviger. Jij bent een stuk ieler. De mensen zullen het wel begrijpen als je de waarheid vertelt.’

Hij had gelijk. Christy was breed en sterk. Ze zag er ook agressiever uit dan ik, met haar zwarte eyeliner en haar stoere kleren. Ik was supermager, met dunne spillebenen. Mijn kapsel was een conservatieve bob. Puur fysiek bekeken was zij de zus die het had kunnen doen. Zij zag er meer uit als iemand die zoiets zou doen.

Schulte was vriendelijk en hij liet doorschemeren dat hij wist dat ik misbruikt was. Hij zei dat hij mij zou helpen als ik hem hielp. Intussen bleef House maar stug aandringen op een schuldbekentenis.

Uiteindelijk antwoordde ik: ‘Ik zeg alles wat jullie maar willen, maar laat haar gaan.’

Ze zeiden dat ze haar vrij zouden laten als ik meewerkte. Dus probeerde ik te doen wat ze zeiden. Ik had sowieso wel gedaan wat ze zeiden. Het laatste wat ik nodig had was nog meer ellende.

‘Als je spijt hebt, vertel alles dan meteen,’ zei House. Ze voerden een puik toneelstukje voor me op met een ‘aardige’ smeris en een ‘barse’ smeris. ‘Als je niet bekent, moet je wel kil en gewetenloos zijn.’

House vatte mijn gebrek aan tranen op als kilte. Ze begrepen me geen van beiden. Ze snapten niet dat een achttienjarige zo kapot kan zijn dat er geen tranen meer komen. Voor een deel kwamen mijn pijn en mijn geschoktheid voort uit pure wroeging. En daarom ging ik ook in op hun eisen. Ze zeiden dat ik het nog steeds kon goedmaken door weer naar dat huis te gaan. Maar eigenlijk wilden ze zo snel mogelijk een bekentenis.

‘Ik ga mee, maar ik wil niet meer in die kamer,’ zei ik. ‘Dwing me alstublieft niet om de woonkamer in te gaan.’

Ik had het inmiddels niet meer. Mijn gedachten lagen aan flarden, mijn hele lichaam trilde vanbinnen. Mijn emoties liepen zo hoog op dat ze doodsloegen en er liepen politieagenten met camera’s om me heen te hannesen. Maar ik had al sinds mijn achtste een perfecte pokerface. Als ik huilde of emotie toonde als alles gruwelijk misging, dan ging het nog gruwelijker mis. Ik greep terug op gedrag dat bekend terrein voor me was.

Ik had iemand nodig die me kon vertellen wat ik nog goed kon doen. Wat was goed in dit verhaal? Ik had alleen die agenten om mijn hart bij uit te storten. Ik zou niet weten wie ik moest bellen. Ik had een advocaat nodig, maar ze lieten me geloven dat dat geen optie voor me was.

Ik ging gehoorzaam mee naar St. John.

Ik had kauwgum in mijn mond. Ik kauwde er als een bezetene op in de hoop dat ik misschien iets zou voelen. Misschien zag ik er niet uit alsof ik de ergste vierentwintig uur van mijn leven doormaakte. Op dat moment wenste ik oprecht dat ik mezelf had doodgeschoten in plaats van hem.

Onderweg zat ik achter in de politieauto maar wat te kauwen en mijn ogen half dicht te knijpen terwijl mijn binnenste gevoelloos werd. Intussen stond mijn korte blonde haar, dat meestal zo netjes in model gekamd zat, alle kanten op. Het zag er niet uit, het was het soort kapsel dat een meisje zich aanmeet als ze er helemaal gestoord wil uitzien. Of als ze voor en na de politiefoto geen borstel heeft gekregen.

Ik was bang voor wat er zou gebeuren in dat huis. Ik had het gevoel dat hij nog leefde en dat hij me dit keer echt alle hoeken van de kamer zou laten zien. Ik voelde mijn vader overal om me heen. Ik kon zijn stem horen, zijn huid ruiken. Ik kon hem horen slikken. Hij kon absoluut niet dood zijn. In mijn hoofd was hij springlevend. Hij terroriseerde me nog steeds.

Ik maakte me zorgen om mijn hondje Caitlin. Ik had haar midden in de nacht bij vrienden achtergelaten en ik verlangde naar haar warme, troostende vacht. Ze was mijn enige troost en ze was zo ver weg. Ik had niets meer. De politie probeerde het zo ongemakkelijk mogelijk voor me te maken en dat lukte aardig.

Ik was bang voor wat er uit mijn mond zou komen. Wat zou er gebeuren als ik ging praten? Ik wilde niet dat meisje zijn dat al sinds haar achtste seksueel werd misbruikt door haar vader. Dat meisje was een hulpeloos, gênant, stom slachtoffer. Ik wilde geen jonge vrouw zijn – ik kon niet geloven dat ik echt achttien was – die van haar vader hield maar haar verkrachter haatte. Die vrouw sloeg nergens op. Ik wilde geen tiener zijn die keer op keer in de steek was gelaten door haar moeder. Dat was een boos, bang kind. Ik wilde niet de beschermende oude zus zijn die alles zou doen om haar kleine zusje in veiligheid te brengen.

Dat was een moordenaar.

Ik ging met rechercheur Schulte mee naar mijn huis. De camera’s gingen aan.

‘Ik besloot dat hij het niet verdiende om te leven,’ zei ik dof tegen de video, zoals Schulte me had geïnstrueerd. Ik zou nooit een kans krijgen om mijn verklaring te veranderen of om hem in een bepaalde context te plaatsen of om de tranen te laten zien die de jury zou willen zien.

Ik vertelde Schulte niet alleen wat er was gebeurd, ik liet het hem ook zien, terwijl zijn agenten me achtervolgden met een grote, zwarte VHS-camera. Ik kroop door het kelderraam, waar ik in en uit kon gaan zonder dat mijn vader me hoorde. Ik liet zien waar ik het geweer had gepakt in mijn kelderkamer. Hij zag niet dat er twee kogelgaten boven de bank zaten. Hij zag de kapotte luxaflex niet of de kapotte slaapkamerdeuren of de andere tekenen van fysiek geweld waar het huis vol van was. Dus ik deed wat er van me gevraagd werd. Ik liet zien hoe ik met dat geweer de trap op was gegaan en waar ik het op een richel had gelegd die wees op mijn vaders slapende lichaam.

Mijn vaders lichaam lag nog steeds op de bank.

Dat was genoeg.

Dat is genoeg.