Hondentrouw

 

 

 

Ik verwachtte veel van mijn gratieverzoek. Ik moest nog een paar jaar wachten, want Holden zou pas in 2004 vertrekken, als hij tenminste niet herkozen werd. Ik moest constructieve, gezonde, goede manieren zien te vinden om de lange dagen in de gevangenis door te komen.

Maar ik was nog steeds dezelfde persoon. Ik ging alleen om met mijn eigen kleine vriendengroepje, waar Sabrina inmiddels ook bij hoorde, want die zat nog een tijdje in Vandalia voordat ze werd vrijgelaten. Ik was meestal vrij introvert, behalve als ik steplessen gaf of me aanmeldde als vrijwilliger om de bingo te leiden of foto’s te maken voor de fotocommissie. Als ik me niet te veel openstelde voor anderen, konden ze me tenminste niet verlaten of treiteren of, nog erger, doodgaan en mij ontroostbaar achterlaten.

En ineens had iedereen het alleen nog maar over honden. Een van de gevangenissen in de staat Washington organiseerde een hondenprogramma, waarbij gevangenen honden opleidden tot hulphonden voor gehandicapten. Janet Cole, de oprichter van de organisatie C.H.A.M.P. (‘Canine Helpers Allow More Possibilities’, wat staat voor ‘Hulphonden maken meer mogelijk’), belde Vandalia om te kijken of de vrouwen en de gevangenis misschien interesse hadden. Het hoofd training, Mary Ruth, zou ook langskomen.

Honden? De meeste vrouwen snakten, net als ik, naar liefde en vriendschap. Veel van die vrouwen waren, net als ik, dol op honden. Natuurlijk hadden we interesse! Maar ik had er een hard hoofd in. Er zou een hoop bureaucratie bij komen kijken. In de gevangenis gaan veel dingen heel snel mis om de stomste redenen. Maar verrassend genoeg vond de gevangenisdirectie het een goed idee om C.H.A.M.P. toe te laten.

In juli arriveerden de eerste honden; het waren sterke, vriendelijke beesten. Ik was hevig geïnteresseerd, maar ik vertrouwde het programma niet. Het was te mooi om waar te zijn. Als ik mee zou doen, zou het me toch alleen maar weer afgepakt worden. Ik wist niet of ik het aan zou kunnen om weer een hond kwijt te raken. Er hoefde maar één iemand de regels te overtreden en C.H.A.M.P. zou eruit geschopt worden. Maar ik zag Janet en Mary Ruth vanuit de verte bezig. Ze waren ontzettend aardig en geduldig. Mary was een echte hondenfluisteraar. En die honden zouden hulpbehoevende mensen gaan helpen. Eigenlijk zaten er alleen maar mooie kanten aan het programma.

De eerste twee honden in de gevangenis waren jonge golden retrievers, die Finders en Keepers heetten. Mijn vriendin Jennifer ging Finders opleiden. Jennifer kwam met Finders naar me toe op het buitenterrein. Ik aaide hem en keek in zijn vrolijke ogen. Dit waren de eerste honden die vierentwintig uur per dag bij gevangenen bleven om te worden opgeleid. Ik dacht: oké, ik ben om. Ik moet dit doen. Ik moet het proberen. Ik had een harde korst om mijn hart zitten en ik moest het risico dat daar barsten in zouden komen maar gewoon nemen.

Ik moest een inschrijfformulier invullen en dan zouden Janet en haar hondentrainers bekijken of ze me wilden hebben. Ze waren enthousiast over mijn inschrijving, waar heel wat aanbevelingsbrieven bij zaten, en ze nodigden me uit voor een gesprek. Ze haalden me over om mijn geweldige baantje in het recreatiecentrum op te geven. Ik werd aangenomen, samen met elf andere vrouwen, grotendeels vriendinnen van me. Vier vrouwen hadden al een eigen hond. Ik kreeg de vijfde hond, direct nadat ik was aangenomen.

Eerst werd ik zelf opgeleid. Ik moest zelfs een tijdje in een rolstoel zitten, om te kunnen begrijpen hoe onze cliënten leefden. Ik wijdde me met hart en ziel aan het programma en aan mijn hond, een schitterende witte labrador die Tory heette. Hij verhuisde met zijn bench naar mijn cel. Ik moest de tafel wegdoen en ik gaf hem een plekje onder het raam. Mijn kamergenotes vonden het niet erg, want ze waren dol op die hond. Hij was altijd bij me, vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week. Hij ging overal mee naartoe. Als ik naar mijn werk ging, ging Tory mee. Als ik aerobicslessen gaf, lag hij te wachten tot ik klaar was. Soms riep ik hem er voor de lol bij, want hij kon sidesteppen en iedereen vond het leuk als hij dat deed terwijl ik de grapevine deed. Tory kon vooruit- en achteruitlopen op de vierkwartsmaat. Hij bleef bij me als ik aerobics deed, tot ik zei dat hij moest gaan liggen.

Mijn tijd met Tory was ronduit geweldig. Het duurde maar een jaar. Tory was zulk fijn gezelschap. Ik heb net zo veel van hem geleerd als hij van mij. Ik leerde van alles over geduld, trots en loslaten.

Hij veranderde mijn ideeën over vergiffenis. Ik maakte ontzettend veel fouten tijdens zijn opleiding. Ik gaf de verkeerde commando’s of de verkeerde handsignalen en gaf hem per ongeluk allerlei verwarrende aanwijzingen. Vervolgens werd ik ongeduldig en boos als hij niet deed wat ik wilde. Maar eigenlijk was ik een softie. Ik gaf hem bijvoorbeeld een commando – iets wat hij allang kon – en dan zat hij me alleen maar aan te kijken met die grote bruine ogen van hem, kwispelend en wel. Ik wist dat hij me inwendig uitlachte. Uiteindelijk leerde ik er ook om lachen. Ik had het hart niet om hem te corrigeren, want ik was dol op hem en ik wilde hem geen standjes geven. Ik liet allerlei overtredingen gewoon passeren.

Een van de trainers, Mary Ruth, nam me apart en zei: ‘Je moet wat strenger tegen Tory optreden.’

‘Dat kan ik niet. Het doet me pijn om hem te corrigeren,’ zei ik.

‘Dat begrijp ik wel, maar het is niet eerlijk tegenover hem. Tory heeft behoefte aan leiderschap, niet aan acceptatie. Als je hem niet corrigeert, geef je geen leiding. Als ik hem dan corrigeer voor dingen die hij van jou wel mag, begrijpt hij daar niets van. Je schaadt hem in plaats van hem op te leiden,’ legde ze uit.

Dat was een harde les. Ik moest strenger worden, een echte leider, of afstand doen van Tory. Ik wist niet eens of ik zijn verwijtende blik aan zou kunnen als ik hem voor het eerst corrigeerde. Wat zou er gebeuren als ik het commando ‘zit’ gaf en hij negeerde me, zodat ik hem bij zijn riem zou moeten optillen om hem in een zittende positie te dwingen? Ik gaf hem een mild standje en hij begreep het. Ik gaf nog een keer het commando ‘zit’ en hij negeerde me. Ik pakte hem langzaam bij zijn riem en trok die omhoog, zodat zijn achterste naar de grond toe bewoog. Zijn ogen schoten vuur: hoe durf je me te straffen! Heel even was ik een boeman. Hij vroeg zich af waar zijn hondensnoepjes bleven en waar de lieve Stacey was die altijd met hem speelde. Ik zei nog een keer dat hij moest gaan zitten en hij gehoorzaamde.

Daarna speelden we zijn favoriete spelletje – touwtrekken – en alles was weer goed wat hem betrof. Tory vergaf het me meteen en onvoorwaardelijk. Het was een verpletterend besef dat die hond me zo makkelijk kon vergeven. Als zo’n lief, eenvoudig dier het vermogen had om mij te vergeven, moest ik me wel afvragen wie ik dan wel was om níét te vergeven.

Ik moest God vragen me te helpen mijn vader en mezelf te vergeven. God schenkt vergiffenis en vergiffenis betekent vrijheid. Ik hoefde niets te vergeten, maar ik hoefde het mezelf ook niet zo vreselijk moeilijk te maken. Ik moest wat menselijker voor mezelf zijn en beseffen dat ik inderdaad een tragische fout had begaan. Maar eindelijk, na een lange, zware weg, wist ik beter.

 

*

 

Ik was dol op die hond en de dag dat ik hem moest overdragen aan zijn nieuwe baasje, een gehandicapte vrouw die MJ heette, was een van de zwaarste dagen van mijn leven. Hij was van een ongetrainde puppy uitgegroeid tot een fantastische hulphond. ’s Ochtends kwam hij zo vrolijk en energiek uit zijn bench. Zijn staart zwaaide heen en weer en zijn kont wiegelde mee. Dan pakte hij een bot of een hondenspeeltje om dat aan mij te laten zien. Hij snoof altijd heel luidruchtig. Dat geluid zou ik het allermeest gaan missen.

Hij was mijn alles en hij zorgde voor zo veel plezier en zo veel innerlijke rust. Tory gaf MJ iets wat ik niet had: vrijheid. Ik wist dat ik iets goeds had gedaan. Ik had iemand geholpen. Tory schonk haar ook vriendschap. Ik probeerde hem zonder egoïsme over te dragen, want zij had hem nog harder nodig dan ik. Maar toen hij weg was, moest ik zo verschrikkelijk huilen. Mevrouw Ruth kwam me opzoeken en gaf me een stevige knuffel. Een zekere Nola filmde Tory’s eerste ontmoeting met MJ en ze hadden meteen al zo’n sterke band. Het was hartverwarmend om te zien hoe ze samenwerkten en vriendschap sloten. Maar er bleef wel een leegte in mijn hart achter die niet snel verdween. Het verschil was alleen dat mijn hart dit keer niet verhardde. En ik wist dat het verdriet voorbij zou gaan. Ik stemde erin toe om nog meer honden op te leiden. Ik was er goed in en ik leefde ervoor. Elke hond leerde me weer meer dan ik ooit had verwacht.

Nelson, een jonger broertje van Tory, leerde me overleven zonder rancune. Toen hij in een opvangtehuis voor puppy’s zat, dat gedreven werd door vrijwilligers, werd hij aangevallen door een andere hond en bijna vermoord. Ik was meteen dol op hem, met littekens en al. Ik smeekte de mensen van C.H.A.M.P. om hem te mogen opleiden, zodat ik over het verlies van Tory heen zou kunnen komen. Nelson overleefde het niet alleen, hij bloeide helemaal op. Hij zorgde dat ik nooit meer dwangmatig mijn toekomst zou proberen te regelen. Alles komt goed, alles is in Gods handen.

Shadow leerde me, net als Tory, hoe belangrijk het is om te vergeven. C.H.A.M.P. had hem gered na de dood van zijn baasje. Hij was gaan zwerven en hing rond bij het huis van zijn baas, totdat een buurman op hem schoot. Zelfs met een kogel in zijn poot was hij nog gek op mensen. Ik moest ook leren om weer van mensen te houden en dat lukte.

Van Thor leerde ik geduld, humor en acceptatie. Hij was een maffe golden retriever, die altijd wilde spelen. Vaak had het nauwelijks nut om hem te drillen. Ik moest hem maar accepteren zoals hij was en niet zoals ik hem wilde hebben en dat was ontzettend bevrijdend.