Mijlenver

 

 

 

Mijn vader zei dat ik mooi niet naar Guam ging. Geen sprake van. Over zijn lijk. Hij ging zelfs zover dat hij het ronduit verbood. Hij vond dat ik maar mooi op school moest blijven en eindexamen doen.

Ik had zijn woede-uitbarsting wel zien aankomen. Ik had me erop voorbereid door een heel verhaal in elkaar te draaien.

Ik vertelde dat mijn vriendin Shannon voor de narcoticabrigade werkte. Hij kende Shannon goed, hoewel ik nog niet zo lang bevriend met haar was. Ze was net als ik: ze woonde bij haar vader en had weinig contact met haar moeder. Ze zat vaak bij ons en mijn vader zei een keer dat hij haar zo mooi vond. Daarna zorgde ik altijd dat we weggingen als hij dronken thuiskwam.

Ik zei tegen mijn vader dat Shannon een undercoveragent was, die op school infiltreerde om drugsnetwerken op te rollen. Ik zei dat de politie een onderzoek had lopen en dat ze ontzettend veel bewijzen tegen mij hadden. Maar ze zaten niet achter mij aan, ze wilden mijn dealer pakken. Ik legde uit dat de politie me had verhoord en dat ik had verteld wie mijn dealer was, om zelf niet gearresteerd te worden.

Mijn vader, de drankzuchtige kinderverkrachter, trapte erin.

Ik tuigde mijn verhaal nog wat verder op, geïnspireerd door een aflevering van 21 Jump Street. Ik had dus mijn dealer aangegeven en de politie alles verteld wat ze wilden weten en nu zat die drugdealer achter me aan. Hij wilde me vermoorden en zijn mensen hadden een klopjacht op touw gezet. Mijn vader was, veel meer dan mijn moeder, altijd degene die problemen oploste. Hij betaalde de boete toen ik met mijn moeders auto tegen een schuur aan reed. Hij bracht me naar het ziekenhuis toen ik de ergste pijnen van mijn leven leed. Ditmaal ging het niet anders. Hij kocht diezelfde dag nog een ticket naar Guam voor me. Mijn vlucht ging twee weken later.

Maar ik moest meteen weg uit St. John omdat mijn leven zogenaamd gevaar liep. Ik pakte mijn spullen en reed naar mijn oom Daniel in Illinois. Ik vluchtte weg met mijn vaders zegen.

Ik moest alleen nog een kleine tussenstop maken bij het huis van Rob.

Hij was er die dag niet, dat wist ik, dus ik liet een kerstcadeau voor hem achter, een teddybeer. Ik schreef hem een afscheidsbrief. Alle pijn van mijn bekkenontstekingen was niets vergeleken bij de pijn van het afscheid van Rob. Ik hield meer van hem dan ik kon zeggen in zo’n stomme liefdesbrief. Ik wist dat hij woedend zou zijn als hij hem las. Dat vond ik nog veel onverdraaglijker. Mijn geweldige, lieve vriendje Rob zou me voor altijd haten omdat ik er zonder waarschuwing en zonder goede reden vandoor ging. In elk geval geen goede reden waar hij van afwist. Wat hem betrof verdween ik gewoon van de ene dag op de andere. Hij wist niet waar ik naartoe ging en hij kon me niet bereiken. Ik kon niet in detail treden zonder al die andere dingen te vertellen. Ik wou dat ik open kaart met hem had kunnen spelen, maar ik kon het niet. Ik was bang. Elke keer dat ik open kaart had gespeeld – tegenover mijn oppas, mijn moeder, mijn decaan – was er niets gebeurd. En daarna voelde ik me alleen maar wanhopiger en stommer en eenzamer.

Toen ik weg was, belde mijn vaders advocaat het politiebureau om te kijken wat er gaande was en hoe ze me konden helpen. Eén simpel telefoontje en mijn hele verhaal lag aan duigen. Mijn vader doorzag mijn ingewikkelde leugen en hij was woest. Hij belde naar Illinois om me stijf te vloeken en me te laten weten dat ik als de sodemieter thuis moest komen. Maar hij wist wel dat ik hem zou negeren. Het maakte niet uit wat hij zei of deed. Ik zat al een paar uur bij hem vandaan in Illinois, met een vliegticket op zak. Binnenkort zou er een halve aardbol tussen mij en dat monster in zitten. Ik zou 12.000 kilometer bij Tom Lannert vandaan vliegen.

Ik had gewonnen.

Tom Lannert kon me niets meer maken.