Outreach

 

 

 

Ik ontmoette een heel fijn iemand: James Head. Hij was rector van een plaatselijke middelbare school en kwam praten met gevangenen, zodat hij probleemkinderen op zijn school beter kon helpen. Ik had de cursus van ‘Courage to Heal’ twee keer gedaan en ik had het werkboek nog een paar keer op eigen houtje doorgewerkt, maar ik had nog niet echt gepraat over alles wat ik had doorgemaakt.

En ineens was er iemand die me allerlei vragen stelde, samen met leraren van zijn school. Hij wilde weten hoe hij anderen kon helpen. Ik wist mezelf ertoe te brengen om kort uit te leggen wat mijn situatie was. Ik sprak over het misbruik, mijn hulpeloosheid en mijn woede. Toen het gesprek voorbij was voelde ik me raar, helemaal uit het lood geslagen. Dit waren mensen die ik voor geen meter kende en voor het merendeel waren het mannen. Daarna schreef meneer Head me in een brief dat hij erg onder de indruk was. Hij wilde me bedanken omdat ik mijn verhaal had willen doen.

Zijn goedkeuring en zijn complimenten deden me enorm veel. Eindelijk, na al die jaren, besloot ik dat ik eerlijk moest zijn als ik anderen wilde helpen. Ik moest diep in mezelf kijken en de waarheid zoeken. De hele ervaring raakte me recht in mijn hart.

Ik werd uitgekozen als lid van het Outreach-programma, een panel waarin ik en andere gevangenen open en eerlijk over seksueel geweld spraken met probleemkinderen. Het was de bedoeling dat die meisjes niet dezelfde kant op zouden gaan als wij. Ik wist – en zij wisten – dat er betere manieren zijn om zelfs de ergste situaties aan te pakken. Er luisterden ook veel mannen mee – meestal rechtenstudenten – maar daar wende ik aan.

Scott Kinter, die aan het hoofd van Outreach stond, vroeg altijd aan de meisjes in de kamer wie van de gevangenen volgens hen degene was die haar verkrachter uiteindelijk had vermoord. Ik was klein en ik had kort, blond haar. Ik zag er geloof ik niet echt uit als een moordenaar en ze kozen mij altijd als laatste. Die meisjes stonden steevast versteld. En Scott hamerde er dan op dat iedereen afschuwelijk slechte beslissingen kan nemen.

We werkten vooral met probleemjongeren, maar soms kwamen er ook studenten langs. Dan vertelde ik mijn verhaal, stomverbaasd dat ik het eruit kreeg. Naderhand zeiden de volwassenen altijd dat ze mijn openheid zo op prijs stelden. Ik kreeg te horen dat ik hun verwachtingen overtrof en dat voelde goed.

Wat nog belangrijker was, was dat de jongeren goed reageerden op het programma. Ik voerde individuele gesprekken met ze en ze waren net als ik op die leeftijd. Ze kregen er nauwelijks een woord uit. Ik kon de misbruikte meisjes eruit pikken door alleen maar naar ze te kijken. Slachtoffers hebben een bepaalde houding: intimiderend, maar ook kwetsbaar. Hun ogen staan duister, boos en gekweld.

Ik werd er zo goed in om misbruikslachtoffers eruit te pikken dat ik daar uiteindelijk nog maar één vraag voor nodig had: in welke kamer zit je thuis het liefst?

Bij de meesten was dat de keuken en dat was een goed teken. Dat was het middelpunt van het huishouden en het betekende dat ze veel tijd doorbrachten met hun ouders. Als ze zeiden dat ze graag in de woonkamer zaten, vroeg ik waarom. Meestal was het omdat de tv en de spelcomputer daar stonden. Dat was een teken dat zo’n meisje een beetje geïsoleerd van haar gezin leefde en dat ze misschien nader onderzocht moest worden.

Maar als een probleemkind zei dat haar slaapkamer haar lievelingsplek was, was ze meestal het slachtoffer van kindermisbruik. Ze hield zich graag afzijdig en ze zocht geborgenheid op haar eigen kamer. Dat wees er op zijn minst op dat de gezinssituatie waarschijnlijk niet geweldig was. Ik zag het ook aan hun lichaamstaal, aan de manier waarop ze zich afwendden of naar de grond keken.

Een keer kwam er een meisje van de Kemper Military Academy. Ze was twaalf of dertien en ze had kort bruin haar. Ze kwam meteen heel eigenwijs en brutaal over. Zulke kinderen namen we altijd even apart. Dat meisje had iets wat me raakte, dus ik zei: ik neem haar wel.

Ze was heel prikkelbaar en dat herkende ik meteen. Dat gebeurt niet zomaar. Ze had enorm veel verdriet en woede in zich, waarmee ze nergens naartoe kon. Ik vertelde haar iets over mezelf en waarom ik in de gevangenis zat. Ze begon te huilen en dat was een vrij duidelijke indicatie dat er iets mis was in haar leven.

Ik vroeg of ze me iets wilde vertellen. Ze zei dat er sprake was van misbruik. Ik zei dat we hulp voor haar moesten regelen en dat ze het aan een leraar moest vertellen. Ze zei dat ze dat niet kon.

‘Vind je het dan goed als ik het doe? Om hulp voor je te regelen, moeten we het wel vertellen aan een volwassene die je kan helpen, want dat kan ik niet,’ zei ik tegen haar.

Het meisje stemde toe.

Haar lerares was er die dag bij en ik ging meteen met haar praten,waarna de lerares met het meisje ging praten. Toen ze weer thuis waren, dienden ze een klacht in tegen haar verkrachter en die werd gearresteerd. Zo kon ik via Outreach nog twee andere jonge meisjes helpen om hun verkrachters te vervolgen.

Uiteindelijk kreeg ik er een vrijwilligersbaantje bij als voorzitter van het Outreach-programma in Vandalia. Het confronteerde me met wat ik had gedaan en wat ik had meegemaakt. Het was een soort therapie voor me. Voor het eerst had ik het gevoel dat ik begon te genezen.

Ik weet niet wie er meer geprofiteerd heeft van Outreach, die probleemjongeren of ik.

 

*

 

Het was 1999 en we werkten keihard aan mijn gratieverzoek. Eind 2000 zou Mel Carnahan, de gouverneur van Missouri, zijn post verlaten. We moesten mijn dossier rond krijgen zodat zijn adviseurs het konden lezen. Dan zou het hopelijk op zijn bureau belanden om goed- of afgekeurd te worden. Zoals ik heel goed wist kosten juridische procedures nogal wat tijd.

Ellen deed er alles aan wat ze kon. Ze had een website opgezet, FreeStaceyLannert.org, waarop anderen mijn verhaal konden lezen. En ze had nog een idee. Bij haar volgende bezoekje bracht Ellen een rechtenstudent van een jaar of veertig mee, een vrij forse vent die Mike Anderson heette. Hij was bezig met een gratieproject en ze dacht dat hij mijn zaak misschien verder kon helpen. Maar eerst moest hij mijn verhaal geloven. Als hij dat niet geloofde, zo zei hij, zou hij er niets mee doen. Ik zag meteen dat Mike de pitbull was die we nodig hadden. Ellen was zo’n kalme, keurige advocate die nooit een grote mond zou opzetten. Mike liet een spervuur van vragen op me los en hij richtte zich zuiver en alleen op de feiten. Hij ging zo rigoureus te werk. Maar aan het eind van het gesprek zei hij dat hij het een eer zou vinden om met me samen te werken.

Voor mijn gratieverzoek had ik mijn gruwelijkste herinneringen opgeschreven. Ik had troostende poëzie geschreven. Ik had mijn plannen voor de toekomst op papier gezet: ik wilde een opleiding volgen en mensen helpen die ook seksueel waren misbruikt. We deden al mijn goede aantekeningen uit de gevangenis erbij – zevenenveertig vrijwilligersbaantjes, onbezoldigde functies en activiteiten in commissies – allemaal dingen die ik had gedaan zonder enige hoop op vrijlating.

Ellen en Mike verzamelden beëdigde verklaringen van mijn moeder, Christy en een lid van de jury, Ann Albers. Ik vertelde over rechercheur Tom Schulte, die in het misbruik had geloofd, en ik zei dat ze hem moesten bellen. Maar ze zagen op dat moment niet zo veel in hem. Vooral de woorden van mevrouw Albers maakten indruk: ‘Ik zat in de jury die de zaak Stacey Lannert moest beoordelen. Tijdens de beraadslagingen waren we het er als jury over eens dat we geloofden dat Stacey seksueel was misbruikt door haar vader, Thomas Lannert. Verder was de jury het erover eens dat levenslang zonder kans op vervroegde vrijlating een te strenge straf was. De jury kreeg echter geen alternatief aangeboden. Ik persoonlijk geloof dat de straf die mevrouw Lannert momenteel uitzit te streng is voor de misdaad waarvoor ze is veroordeeld. Ik geloof dat mevrouw Lannert in aanmerking komt voor strafvermindering.’

Tom Wilson schreef het een en ander op over mijn karakter. Er werden psychologische onderzoeken gedaan. Intussen schreven Ellen en Mike er schitterend juridisch proza omheen. Ellen werd niet eens meer betaald voor haar werk aan mijn zaak. Ze schreef pro Deo een gratieverzoek van meer dan achthonderd bladzijden voor me. Daarom had ze Mike er ook bij gehaald.

Een andere rechtenstudent van de universiteit van Missouri, Robert Hegadorn, schreef zijn proefschrift over mijn zaak. Hij noemde alle redenen waarom ik gratie zou moeten krijgen en het werd gepubliceerd door de orde van advocaten.

Het enige wat we vroegen was dat mijn straf zou worden omgezet in gewone levenslange gevangenisstraf met onmiddellijke mogelijkheden voor het aanvragen van voorwaardelijke vrijlating. We dienden het verzoek in juli 2000 in.

In het najaar kreeg Ellen van medewerkers van gouverneur Carnahan te horen dat hij mijn zaak gunstig beoordeelde. Maar hij zat op dat moment in de race om senator te worden – zijn tegenstander was John Ashcroft – en we moesten wachten tot dat voorbij was eer hij zijn definitieve reactie zou geven.

Ik was nog nooit van mijn leven zo opgewonden geweest. Ik had echt het gevoel dat ik een kans maakte. Ik stond mezelf behoorlijk wat hoop toe, hoewel ik wist dat ik moest oppassen. Ik dacht echt dat het zou lukken. Het gratieverzoek was erg sterk onderbouwd. Carnahan was een goed mens en een geweldige gouverneur. Hij toonde belangstelling. Ik dacht niet aan zelfbescherming. Ik geloofde niet dat ik iets te vrezen had.

Ik had nooit kunnen bevroeden dat gouverneur Carnahan fatale verwondingen zou oplopen tijdens een vliegtuigongeval. Hij stierf op 17 oktober 2000. Ik keek tv op mijn kamer toen het programma werd onderbroken door een nieuwsflits. Het was een klein vliegtuigje geweest, bestuurd door zijn broer. Het was een ramp voor de staat en hij was ook nog eens de favoriete kandidaat voor de senaat. Ik was totaal in shock.

Ik was echt diep bedroefd over zijn dood. Ik voelde me schuldig omdat ik ook teleurgesteld was vanwege mezelf. Ik stond niet bepaald boven aan de lijst van verdrietige nabestaanden. Maar ik kon er niets aan doen. Mijn hoop was de grond in geboord en ik was verdrietig omwille van mezelf.

Ik schaamde me om Ellen te bellen en te vragen wat dit voor mij betekende. Ik was bang dat het verkeerd zou zijn om over mijn belangen te beginnen als er zo’n belangrijke figuur gestorven was. Maar ik moest weten wat ze dacht. Ik ging in de rij voor de telefoon staan en tegen de tijd dat ik aan de beurt was, was het kamertje leeg. Ik was blij dat ik voor de verandering wat privacy zou hebben, want ik wist dat ik zou gaan huilen. En als de andere vrouwen me zagen huilen, wisten ze meteen hoe het ervoor stond met mijn gratieverzoek. Ik kon onder geen beding mijn zwakte tonen.

Gelukkig zat Ellen aan haar bureau en kreeg ik haar te spreken. Zij was ook verdrietig en teleurgesteld. Roger Wilson zou de laatste paar maanden van Carnahans termijn volmaken voordat de nieuwe gouverneur, Bob Holden, het stokje overnam. Wilson had al gezegd dat hij geen gratieverzoeken in overweging zou nemen.

Ik zou vier jaar moeten wachten voor ik weer een verzoek kon indienen.