Waar ik aan kapotging

 

 

 

In de brugklas kreeg ik last van buikpijnen, dus gingen mijn ouders met me naar een maag-darmspecialist. Niemand kwam op het idee om naar een gynaecoloog te gaan. Op school sloeg ik soms dubbel van de pijn in mijn onderbuik. Soms moest ik in bed blijven. De dokter zei dat ik lactose-intolerantie had, hoewel ik zeker wist dat mijn problemen niet veroorzaakt werden door melk. Maar ik dronk de rare melk die ze me gaven braaf op. Ik dronk gewone melk als mijn ouders het niet zagen. Christy zag het wel, maar ze verklikte me niet. Yoghurt was ook niet de boosdoener, dus dat at ik ook. Ik wist intuïtief dat ik gelijk had, maar niemand geloofde me. Jaren later bleek dat ik het bij het rechte eind had.

Inmiddels woonde ik bij mijn moeder, in een huis dat ze had gehuurd toen ik in de tweede zat. Om het weekend ging ik naar mijn vader. Hij woonde nog steeds in zijn huis in Soulard, wat indertijd een slechte buurt was in het centrum van St. Louis. Ik kwam er niet graag. Het huis was smerig en hij was altijd dronken. Christy en ik deelden er een slaapkamer. Hij moest me dus wakker maken en me naar beneden commanderen, bij haar vandaan. Dan moest ik mee naar zijn slaapkamer.

Gelukkig was de school er nog. Dat was een ontsnapping voor me en ik vond leren fijn. Het was de enige plek waar ik me kon richten op wat ik wilde in plaats van op alle problemen en klachten. Ik had geen goede vrienden, dat niet, want ik liet niemand te dichtbij komen. Ik had immers een geheim. Ik was altijd bang dat iemand erachter zou komen, dat iemand iets zou opmaken uit het litteken op mijn pols, of doorkrijgen hoe door en door slecht en verrot ik was. Ik kon met allerlei groepjes kinderen omgaan op school, in de kantine en op het sportveld, maar tegen echte vriendschap had ik een muur opgetrokken. Bovendien had ik nooit iemand thuis kunnen uitnodigen. Ik leefde in twee totaal ontwrichte gezinnen.

Mijn moeder ging helemaal op in haar werk en haar vriend en ze was ook nog steeds bezig haar eigen verleden te verwerken.

Ik vond het vreemd, die dag dat ze oma Paulson confronteerde met haar eigen misbruik, waar ik bij was. Voor het eerst en volkomen onverwacht vertelde mama aan oma dat opa haar had misbruikt. Het is een wazige herinnering, maar ik weet zeker dat het zo gegaan is en ik heb me altijd afgevraagd of mijn moeder op die manier een soort geheime boodschap aan me over wilde brengen. Ze kon blijkbaar niet voor me opkomen, maar misschien wilde ze dat ik iets zou zeggen. Of misschien wilde ze dat ik zelf zag dat haar moeder het ook wist.

Oma wilde er niets mee te maken hebben. Eerst zei ze helemaal niets, ze keek alleen maar verontwaardigd. Toen zei oma Paulson dat mijn moeders beschuldigingen belachelijk waren.

‘Er is nooit iets raars met je gebeurd, Debbie.’ Oma begon de zaak meteen te bagatelliseren. Ze veranderde van onderwerp, alsof het allemaal niets voorstelde. Mijn moeder zat zo ongeveer te trillen en we gingen weer naar huis.

Oma zat diep in de ontkenningsfase. En ze was niet de enige.

 

*

 

We zaten vaak bij oma Paulson. Te vaak. Op een avond logeerde ik daar na mijn eerste echte afspraakje. Ik zat in de tweede en ik was helemaal daas van opwinding. Ik was dertien. Steven en ik waren samen naar de bioscoop gelopen, hand in hand. Daarna had oma me opgehaald. We zaten in de keuken, toen opa zei dat ik bij hem in de woonkamer moest komen zitten. Dat deed ik en hij duwde zijn handen onder mijn T-shirt.

‘Ik heb koude handen,’ zei die rimpelige oude man. Hij was niet meer zo groot als vroeger en hij was mager.

Ik verstijfde en ging ervandoor. Het enige wat ik dacht was: dit gezeik moet ik niet nog een keer hebben.

Ik trilde over mijn hele lichaam terwijl ik mezelf probeerde te kalmeren. Ik wist echt niet hoe ik het moest overleven als er nu nog iemand aan me ging zitten. En trouwens, wie dacht opa wel niet dat hij was om mijn eerste afspraakje te verpesten? Hij vergalde mijn hele avond. Ik ging naar oma toe.

Ze stond nog in de keuken af te wassen. Ze zei: ‘Schatje, zo doet hij nou eenmaal als hij dronken is. Blijf maar gewoon bij mij.’

Ik ben de rest van de avond niet van haar zijde geweken. Ik heb ook geen oog dichtgedaan. Het was een oeroude boerderij, die al in zijn voegen kraakte als er iemand niesde. Als ik zelfs maar het kleinste kraakje op de trap naar mijn slaapkamer zou horen, zou ik mooi het raam uit vluchten. Ik had mijn ontsnapping al helemaal gepland. Ik zou nog liever doodvallen van tweehoog dan me laten bepotelen door een andere man. Ik was er klaar voor. Ik had het raam opengelaten.

De volgende ochtend was ik uitgeput. Ik sloop naar de keuken, doodsbenauwd voor wat me daar te wachten stond. Zou hij het nog een keer proberen? Zou oma boos worden. Maar alles was volkomen normaal. Niemand zei iets aan de keukentafel. Ze bleven gewoon eten.

 

*

 

De volgende ochtend ging ik naar mijn vader voor de rest van het weekend. Ik kon niet geloven dat ik daar weer naartoe moest. Hoe kon mijn moeder dit laten gebeuren? Ik wilde er niet naartoe, ik wilde helemaal nergens naartoe. Zodra ik het eerste bierblikje open hoorde gaan – voor de middag – rende ik naar boven, naar mijn kamer. Die lag op de derde verdieping en er moest toch een manier zijn om te ontsnappen als hij ’s nachts naar me toe kwam. Mijn raam kwam uit op een steil dak. Springen was te gevaarlijk. Ik probeerde uit te vissen of ik door het dakraam zou kunnen, maar dat zat te hoog.

Shit. Ik zou hier nooit uit komen.

Toen begon ik het huis te doorzoeken op medicijnen. Hij had alleen flessen bier en wodka. Ik vond wel een pakje vrij sterke grieppillen voor volwassenen. Ik wilde zo wanhopig dat er een einde kwam aan het misbruik en de problemen van mijn ouders dat ik het hele pakje pillen innam binnen een paar uur tijd. Er waren twaalf gele tabletten. Glaasje water erbij. Een makkelijke zelfmoord.

Ik zat er zo gruwelijk naast. Op tv krijg je nooit te zien dat je straalmisselijk wordt van pillen. Ongeveer een half uur na mijn handjevol pillen begon ik om de paar minuten over te geven. Het braaksel spoot uit mijn neus. Serieus waar, ik had het zo door willen zetten. Ik kon wel wat hebben en ik wilde dat er echt iets heel ergs gebeurde. Maar ik kon het niet doorzetten, want Christy was bij me.

Ze huilde en vroeg wat er toch met me was. ‘Alsjeblieft, zorg dat er niets met je gebeurt,’ zei ze.

Ik wilde niet dat ze in paniek raakte en ik kon ook niet doodgaan met haar erbij. Dus gaf ik het op. Ik belde de giflijn. Ik zei dat ik per ongeluk vier zware grieppillen had ingenomen. Ze zeiden dat ze mijn vader wilden spreken. Christy trok hem beneden van de bank. De giflijn zei dat hij me regelrecht naar de eerste hulp moest brengen. Onderweg werd ik nog veel zieker.

Iedereen dacht dat het een ongelukje was en ik heb nooit toegegeven dat ik het hele pakje had weggetikt. De zusters waren aardig en ze gaven me een plastic zak die ik bij mijn gezicht moest houden. Ik moest een soort stinkende, zwarte houtskoolsmurrie door mijn keel zien te wurgen. Maar dat werkte niet. Ik braakte het meteen weer uit. Toen hebben ze mijn maag leeggepompt. Het deed ontzettend veel pijn.

Er kwam wel een psycholoog op bezoek op de eerste hulp, maar ik loog tegen hem. Ik zei dat ik de gebruiksaanwijzing gewoon niet snapte. ‘Er stond dat ik twee tabletten moest nemen, maar die werkten niet, dus nam ik er nog twee.’ Uiteindelijk stelde ik mijn leugen een beetje bij en zei ik tegen de artsen dat ik er acht had genomen.

‘Ik heb het gewoon niet goed gelezen,’ zei ik. Ik deed mijn uiterste best om mijn rug recht te houden. ‘Ik snap nu wel hoe dom dat was. Die fout maak ik nooit meer.’

Ze geloofden me en lieten me verder met rust.

Mijn vader was heel bezorgd en deed heel begrijpend. Hij wreef over mijn rug en vroeg of het een beetje ging. De volgende dag, toen we weer thuis waren, besefte hij dat er toch iets niet klopte. Hij kwam op mijn bed zitten.

‘Het was geen ongelukje, hè?’ vroeg hij. ‘Dat was een leugen, hè?’

‘Nou ja, wel een beetje.’

Hij sloeg zijn armen om me heen en zei: ‘Het komt allemaal goed.’

Daarna liet hij me een tijdje met rust. Hij zat niet meer aan me en hij behandelde me als een dochter, in plaats van als een vrouw of een slaaf of zoiets. Dit ging een paar heerlijke maanden zo door. Zo lang had hij me nog nooit ongemoeid gelaten. Mijn breekpunt was bereikt en hij begreep dat hij me niet nog verder over de rand moest duwen. Op dat moment tenminste niet. Hij dronk ook niet meer als ik er was. Maar ik kwam alleen om de week bij hem, dus ik heb geen idee of hij het echt rustiger aan deed.

Mijn moeder heeft me er nooit naar gevraagd, hoewel ik wel denk dat mijn vader het haar heeft verteld. De pillenellende verdween in de doofpot.

 

*

 

Als jonge tiener leerde ik niet van mijn moeder wat ik had moeten leren. De dagen dat ze me urenlang voorlas waren allang voorbij. Ze leerde me dus ook niet hoe ik mijn haar moest krullen. Ik leerde het mezelf, terwijl Christy toekeek en tips gaf. Ze leerde me niet hoe ik mijn wenkbrauwen moest epileren of kipfilet moest bakken. Christy en ik moesten het zelf maar uitzoeken. Zo’n soort moeder was ze gewoon niet meer.

Gek genoeg had ze me wel leren autorijden. Dat kon ik op mijn dertiende al behoorlijk goed. Ik vond het leuk om haar Cutlass Sierra mee te pikken. Dat deed ik omdat haar vriendje Frank me niet aanstond. Ze stond op het punt om met hem naar Arizona te verhuizen en Christy en ik moesten mee. Christy woonde in die tijd bij tante Deanna en ik woonde nog bij mijn moeder. We zaten de rest van de zomer in ons oude huis in Alhambra, omdat de huurders eruit waren getrokken.

‘Het wordt geweldig!’ zei mijn moeder. Ik rolde alleen maar met mijn ogen. Christy vond het ook een waardeloos idee. Ik wist niet eens zeker of ze wel mee zou gaan.

Frank belde op een middag op toen mijn moeder er niet was en ik nam op.

Hij kletste wat. Ik zei dat ik niet wist waar mijn moeder was. Toen zei hij: ‘Ik kan niet wachten tot je zestien bent.’

Eerst werd ik helemaal blij. Ik dacht dat hij een auto voor me wilde kopen. ‘Hoezo?’ vroeg ik.

‘Je moeder zegt dat ik de beste minnaar ben die ze ooit heeft gehad en ik kan niet wachten om je baarmoeder te kietelen.’ Hij lalde en ik kende die benevelde toon maar al te goed bij mannen. Frank probeerde me te versieren, volkomen bezopen. Ik walgde van hem. Die vuile woestijnrat. Die lange slungel met zijn donkere haar en zijn enge snorretje. Hij was niet oud, maar hij had heel veel rimpels.

Ik hing op en hij belde meteen terug om nog meer gore seksdingen te zeggen. Ik hing weer op. Ik ging tegen de muur zitten huilen.

Weer zo’n dronken klootzak, dacht ik. Ik háátte Frank.

Ik ging er met haar auto vandoor als ze met hem belde. Hij woonde in Arizona en ze zaten continu te kakelen aan de telefoon. Ze was bijna altijd aan het werk, aan het winkelen of met hem aan het praten. Het gaf me een groot, volwassen gevoel als ik haar auto meepikte. Het was meer uit een soort wraak jegens mijn moeder. Ze bleef letterlijk twee uur of nog langer met hem aan de telefoon hangen. Ze sloot zich helemaal van me af. Als ik wilde eten, wuifde ze gewoon zo’n beetje met haar hand dat ik haar met rust moest laten. Ik zorgde dan maar voor mezelf en at een paar boterhammen voor het avondeten omdat zij zo nodig moest telefoneren. En met wie? Met zo’n zwijn als Frank. Ik pikte de auto om een blikje fris te gaan halen, al lagen er nog blikjes genoeg in de koelkast.

Christy was een keer een weekend bij me – ik vond het fijn als ze er was – en die betrapte me toen ik mama’s vierkante, zilverkleurige autootje een keer mee wilde jatten. Ik kon toen al bijna twee jaar autorijden.

‘Laat mij eens rijden,’ zei Christy. Ze was een heel mooi meisje, met haar witblonde haar en haar grote blauwe ogen. Ze kon heel overtuigend zijn, maar dit keer trapte ik er niet in.

‘Geen sprake van. Je rijdt ons allebei dood.’ Ik had zoals gewoonlijk de leiding gekregen. Als er iets gebeurde terwijl ik oppaste, zou er wat zwaaien.

‘Je moet me wel laten rijden, anders vertel ik het aan mama,’ zei ze uitdagend. Ik hield niet van ruzies met Christy. Meestal won zij.

Ik liet Christy achter het stuur, ook al had mama haar lang niet zoveel rijlessen gegeven als mij. Christy was tenslotte nog maar elf. Ik deed gewoon mijn best om haar van de grote wegen af te houden. Christy sloeg een oude landweg in en reed naar een boerderij met een oprit die een rondje maakte. Het was een brede, stille weg en ik dacht dat ze daar niet veel kwaad kon aanrichten.

Maar dat deed ze wel.

Ze reed die enorme oprit op, maar ze maakte de bocht niet scherp genoeg en ze tikte een schuur aan. Ik gilde dat ze moest stoppen, dat ze mij moest laten rijden, maar ze zette hem in zijn achteruit en knalde tegen een andere schuur aan. Ik ging weer gillen, maar het enige wat er gebeurde was dat ze de eerste schuur nog een keer raakte. Ik kon er met mijn verstand niet bij hoe ze drie keer tegen twee schuren had kunnen botsen.

We gilden en krijsten. Waarschijnlijk reden we maar zes kilometer per uur, maar voor hetzelfde geld hadden we negentig gereden. We stapten uit mama’s auto, die geen schade had. Er zaten wel wat deukjes in die schuren. Ik zag niet dat mama’s voorste nummerplaat op de grond lag, naast een van de schuren.

Ik haalde Christy achter het stuur vandaan en reed naar huis.

‘Wegwezen hier!’ zei ik en voor die ene keer luisterde ze.

Eenmaal thuis spraken we af dat we dit nooit meer zouden doen.

Toen klonk er een klop op de deur.

Wat bleek? Alle buren wisten dat ik de auto mee had genomen. De politie had weinig tijd nodig om tot een conclusie te komen.

De agent arriveerde met de nummerplaat en vroeg: ‘Heb jij met je moeders auto gereden?’

Christy stond achter me te trillen en klampte zich vast aan mijn been. Ze piepte: ‘Nee, hoor.’

Ik besloot ter plekke dat de waarheid vertellen waarschijnlijk het beste was. ‘Eh, ja,’ zei ik.

Ik stierf van de zenuwen. Christy en ik moesten voor de jeugdrechter komen. Mijn vader vond het wel grappig, maar die was er niet bij. Mijn moeder was er wel en die vond het verre van grappig.

Toen de rechter ging nadenken over mijn straf, nam mijn moeder het woord.

‘Als er iemand gestraft moet worden, dan is het Stacey,’ zei ze op verbitterde toon. ‘Stacey was degene die reed, terwijl ze wel beter wist. Christy was te klein om schuld te hebben.’

Ik was diep geschokt door haar woorden. Als ze me met een mes had gestoken, had het minder pijn gedaan.

Daarna heb ik heel lang geen woord tegen haar gesproken. Mijn moeder wist heel goed wat er gebeurd was. Ze wist wel dat ik Christy niet zomaar de sleutel had gegeven. Ze wist dat Christy me had gechanteerd zodat ik haar zou laten rijden. Ze wist dat Christy het ongeluk had veroorzaakt. Ik wist dat het niet goed was wat ik gedaan had. Maar ik begreep niet hoe mijn moeder zoiets kon zeggen tegen een rechter, om het allemaal nog erger voor me te maken. Of misschien begreep ik het ook wel, als je zag wat ze nog meer deed en niet deed.

De rechter keek erg verbaasd. Ik denk dat hij zijn oren ook niet geloofde. Gelukkig gaf hij een vrij lichte straf. We kregen allebei een rondleiding in een jeugdgevangenis. Ze lieten ons een paar uur in een cel zitten om ons even flink te laten schrikken en toen lieten ze ons weer gaan. Mijn moeder moest duizend dollar aan juridische kosten betalen, die uiteindelijk voor rekening van mijn vader kwamen. Hij heeft me daarna nog een hele tijd ‘Brokkenpiloot’ genoemd.

Intussen kreeg ik huisarrest van mijn moeder. Nou en, dacht ik. We woonden in dat suffe Highland, waar toch niets te doen was. Het ergste van het hele verhaal was het pak voor mijn broek dat ik van haar kreeg.

Toen verhuisde ze met Frank naar Arizona en ik ging dus mooi niet mee naar die trieste klootzak. Ik ging weer bij papa wonen (Rosa woonde daar ook) en Christy ging naar oma en opa Paulson. Mijn moeder dacht dat haar vader zijn leven had gebeterd. Ze was niet bang dat hij Christy zou aanranden, want volgens de familie had opa ook nooit aan tante Deanna gezeten. Ik weet niet of hij met Christy heeft geknoeid. Ze heeft er nooit iets over gezegd. Maar ik weet wel dat ze het daar verschrikkelijk vond. Ze waren ontzettend streng en zij was juist zo’n losbol. Het duurde niet lang voor ze bij tante Deanna ging wonen.

 

*

 

Mijn vader werd alleen maar woedender vanwege Frank. Laaiend was hij. Hij riep de hele tijd dat hij mijn moeder en Frank haatte. Als mijn vader opnam als mijn moeder voor me belde, riep hij: ‘Stacey, die hoer aan de telefoon voor je.’

Ze ging er niet eens meer tegen in. Ze liet zich gewoon beledigen. Wat had ze ook kunnen zeggen? Hij zou er toch niet mee ophouden. Bovendien was ze ervandoor gegaan met zijn beste vriend uit zijn studietijd. Zelfs ik wist dat je zoiets gewoon niet deed. Het leek wel alsof er iets fundamenteel mis met haar was.

Onze ouders bleven ons maar heen en weer schuiven en we kregen het gevoel dat niemand ons wilde. Dat was ook zo. Ze zeiden altijd dat we mochten wonen bij wie we wilden, maar ze deden geen van beiden hun best om ons te krijgen. Met Christy werd nog het meest gesold. Die wist nooit waar ze nu weer moest slapen. Ik werd altijd weer naar mijn vader gestuurd. Ik wilde niet, maar hij had tenminste nog een beetje aandacht voor me. Als enige. Dus woonde ik een maand of zes bij pap en Rosa in Soulard. Ik was niet bang om bij hem te gaan wonen, want dat had ik wel eerder gedaan. Ik wist hoe ik moest inschikken en ik wist hoe ik de situatie moest aanpakken. De regels waren simpel: als je je verzette, won je toch niet. Dus verzette ik me niet. Bovendien was ik blij dat hij Rosa had om mee naar bed te gaan.

Rosa wist niet hoe ze moest inschikken. Ze schold mijn vader de huid vol als hij weer eens een kwade dronk had. Ze wist niet dat je dan maar het beste kunt wegwezen en je verstoppen. Dus dan stonden ze weer tegen elkaar te schreeuwen en dan sloeg hij gaten in de muren. Maar zelfs dat stelde me enigszins gerust. Hij ging tenminste tegen haar tekeer en niet tegen mij. Ik was erg blij met deze adempauze.

Ze wist ook niet wat ze met mij aan moest, want ik had nog steeds kleptomane neigingen en zat aan haar sieraden en dergelijke.

We kregen knallende ruzie. Ik verdedigde me en loog dat ik zwart zag. Ze zei dat ik me beter moest gedragen, maar ik wist niet eens meer wat beter of slechter was. Ze kreeg een hekel aan me omdat ik problemen veroorzaakte.

Ze kreeg ook een hekel aan me omdat mijn vader dingen tegen me zei waar zij bij was, zoals: ‘Rosa laat ons zo in de steek, net als je moeder.’ Tijdens ruzies koos hij vaak mijn kant en dan zei ze dat hij moest kiezen tussen haar en mij. Dan zei hij dat hij zich de wet niet liet voorschrijven.

Wat één ding betreft luisterde mijn vader wel naar haar. Ze eiste dat mijn vader weer met me naar een psycholoog zou gaan. Maar ik dacht: die eerste heeft ook niks geholpen, dus wat zou een ander dan nog kunnen doen?

Ik had het gevoel dat ik alleen woonde. En ook nog eens in een afschuwelijke buurt. We huurden een roodbakstenen rijtjeshuis van drie verdiepingen en verderop in de straat stonden huizen die waren dichtgetimmerd. Ik was bang. De mensen op straat zagen er hongerig uit of keken alsof ze zo een mes zouden trekken om mijn lunchbox te stelen. Dit deel van de stad was zo slecht dat de openbare school niet veilig genoeg voor me was, dus schreef mijn vader me in op een katholieke privéschool, de St. Elizabeth Academy. Rosa’s dochter zat ook op deze dure school.

Ik stapte elke dag alleen in de stadsbus in mijn geruite schooluniform. Ik was verreweg de jongste in de bus en ik viel zo ontzettend uit de toon. Maar toen de gezichten wat vertrouwder werden, ging ik me veiliger voelen. De mensen in die bus deden heel aardig. Misschien voelden ze mee met dat eenzame dertienjarige kind. Ik ging met dezelfde bus ook weer naar huis. Ik vroeg mijn vader nooit om een lift. Hij was er toch niet, dus hij kon me niet eens een lift geven. Hij zat altijd op zijn werk of in de kroeg of hij ging tot in de kleine uurtjes uit met Rosa. Op elke straathoek zaten bars – Soulard was een drankhol eerste klas – en hij en Rosa bezochten ze allemaal. Als ik niet weggekropen zat op de tweede verdieping van ons huis, liep ik de buurt af te struinen. Ik ging wel eens naar de boerenmarkt om de levende kippen te zien die ze daar verkochten. Ik ging naar het benzinestation op de hoek voor een in plastic verpakt broodje als ik avondeten wilde, of ik ging gewoon naar McDonald’s. Ik wandelde heel Soulard door, of het nu veilig was of niet, want iets anders was er niet te doen.

Al die leegte vloog me naar de keel.

Op een avond beschuldigde Rosa me ervan dat ik een glas bier dat op tafel stond had leeggedronken. Dat was de druppel die de emmer deed overlopen. Ik dronk niet en ik had dat bier verdomme niet aangeraakt. Dat zei ik ook. Ik was doodongelukkig. Ik haatte de meisjesschool waar ik op zat, ik had geen vrienden. Ik had nooit enig idee waar mijn zusje nu weer woonde. Mijn moeder was ervandoor met een goorlap die mij onzedelijke voorstellen deed. Hoewel ze zich eindelijk van hem aan het losmaken was.

En mijn vader kwam me zo nu en dan nog steeds kwellen.

Mijn ruzie met Rosa was die avond genoeg om me nogmaals over de rand te jagen.

Ik ging zoals gewoonlijk naar boven om alleen in mijn kamer te eten. Ik had een sinaasappel en een schilmesje.

Oké, dacht ik. Ik kan er nu iets aan doen. Ik kan er een eind aan maken. Niemand zou me lastigvallen. Rosa kwam nooit op de tweede verdieping en niemand wist waar mijn vader was of wanneer hij thuis zou komen.

Ik wilde mijn polsen doorsnijden. Ik had geen idee dat je voor zelfmoord een echt scheermes nodig hebt, dat het nauwelijks te doen is met een bot keukenmesje. Ik geloofde gewoon wat ik gezien had in tv-drama’s zoals Dallas, waarin vrouwen zich de hele tijd van het leven beroven en doodgaan er zo makkelijk uitziet. Doodgaan leek me een stuk beter dan mijn leven, dus ik probeerde dwars op mijn polsen te snijden, in de blauwe aderen. Het deed pijn, maar ik kwam niet eens door de huid heen. Ik zaagde nog even door. Geen druppel bloed, alleen nog meer rauwe, rode, geïrriteerde huid. Ik was geen masochist of zoiets. Dat schilmesje werkte gewoon niet. Na een kwartier hield ik ermee op, want het deed gewoon te veel pijn.

Ik was ontzettend teleurgesteld. Ik zou moeten blijven leven en ik wist niet of ik dat wel kon. Ik voelde me ook ontzettend stom. Ik was niet eens slim genoeg om fatsoenlijk zelfmoord te plegen.

Terwijl ik ongelukkig was bij mijn vader in Soulard was mijn moeder ongelukkig geweest in Arizona. Ze begon eindelijk in te zien dat Frank ook al zo’n drankzuchtige lul was. Ze woonde weer in Highland. Alleen.

De volgende dag kwam ik mijn vader tegen in de keuken en hij zag mijn polsen meteen. Hij zei dat hij wist dat dit al de tweede keer in een half jaar was dat ik zelfmoord had willen plegen. Hij keek zorgelijk.

‘Dit werkt niet,’ zei hij. Hij was niet boos, alleen maar bezorgd en verdrietig. Hij was weer even mijn vader en niet Tom. Ik had een vader nodig, maar ik begon langzaam te beseffen dat ik die niet had. Toch klampte ik me vast aan ieder sprankje hoop dat mijn vaders goede kant weer terug zou komen. Misschien zou dat toch nog gebeuren. Misschien zou hij op een dag weer binnenkomen als de papa van wie ik zo veel gehouden had in Cedar Springs. Het zou kunnen. Maar ik kon er niet langer op wachten.

‘Ik wil niet dat je iets overkomt,’ zei hij, ‘dus ik stuur je terug naar je moeder. Ik weet niet wat ik voor je kan doen en ik geloof niet dat ik de juiste remedie ben.’

De juiste remedie bestond niet, maar dat durfde ik niet te zeggen. Ik liep naar boven om mijn weinige spullen bij elkaar te zoeken. Diezelfde dag ging ik naar mijn moeder.

Mijn teleurstelling werd steeds groter. In mijn moeders appartement was het misschien wel veiliger dan bij mijn vader, maar de sfeer daar was net zo slecht voor me. Er was maar één lichtpuntje: ik kon weer bij Christy wonen. Ik hoopte alleen dat ze niet al te gek was geworden. Tante Deanna was geen ideale ouder geweest toen mama weg was. Christy deed totaal niet meer haar best op school en soms ging ze helemaal niet. Ze was elf.

Christy was een felle en ze had een behoorlijk grote mond. Ze katte me af alsof ze ervoor betaald kreeg en ik kon het haar niet eens kwalijk nemen. Als ze naar papa moest, ging hij bijvoorbeeld altijd weg en dan kreeg ik de leiding. Ik moest voor haar zorgen en haar op haar kop geven. Het was raar om me als een ouder te moeten gedragen terwijl we maar twee jaar scheelden. Maar mijn moeder verwachtte hetzelfde van me. Christy vond dat ik haar te veel commandeerde en haar te veel huishoudelijke klusjes liet doen.

Als mijn moeder er niet was, zei Christy rustig dingen tegen me als: ‘Rot op en laat me met rust.’

Ik maakte niet veel ruzie met haar, want ik begreep wel waar haar ergernis vandaan kwam. Ik probeerde alles te sussen en er het beste van te maken. Ze was niet bang voor andere kinderen of mensen of onze ouders. Ik wilde continu de vrede bewaren, maar zij wilde die juist zo veel mogelijk verstoren.

Ik dacht altijd dat ze zo sterk was omdat ze niet bang was om risico’s te nemen. Ze had pit en ik had het gevoel dat de pit er bij mij uit geslagen was. We hadden vaak ruzie, maar ik hield van haar en ik vond het heerlijk om weer met haar in een huis te wonen