Chilli

 

 

 

Chillicothe was een gelikt, nieuw gebouw. Vergeleken bij Church Farm en de oude Renzgevangenis leek het wel een kinderdagverblijf. Ik had nooit gedacht dat ik naar zo’n licht beveiligde gevangenis zou mogen, laat staan deze. Chilli stond bekend als het luxehotel van het plaatselijke gevangeniswezen. Intussen had het gevangenispersoneel bedacht dat licht beveiligd altijd nog beter was dan slecht beveiligd, zoals in Church Farm. Het maakte mij niet uit wat ze dachten, ik was alleen maar blij met hun beslissing om me over te plaatsen.

Chilli had niet eens prikkeldraadhekken. Er waren echte kamers in plaats van afgeschermde slaaphokjes. Er waren geen open afdelingen, waar vrouwen elkaar constant konden beloeren. We mochten de hele dag buiten zitten als we wilden, in plaats van twee uur binnen, twee uur buiten, zoals in Renz. Ik kon er zowaar tennissen op echte tennisbanen. Het was zo’n fijne gevangenis. Bovendien kwam ik in Chilli oude vriendinnen uit allerlei andere gevangenissen tegen.

Sabrina zat op een compleet andere afdeling. Ik zat op afdeling 5, zij op 2. We deden allebei een aanvraag om naar de eliteafdeling te mogen. We hadden allebei al een jaar geen overtredingen begaan, dus we kwamen in aanmerking.

Als ik niet werkte, ging ik elke dag vijf kilometer wandelen als het weer daar goed genoeg voor was. Ik had een walkman met radio. Ik had buiten geen goede radio-ontvangst, alleen binnen. Ik nam dus binnen liedjes van de radio op op een blanco cassettebandje, dat ik dan in mijn walkman stopte terwijl ik door de velden liep. Daar kon ik dan een paar kostbare momenten lang doen alsof ik vrij was. Ik kon me vrij voelen in mijn eigen kleren. In Chilli mochten we vierentwintig shirtjes hebben en twintig broeken, rokken of zelfs shorts. Ik had natuurlijk veel meer kleren, net als iedereen. Ik had allerlei verschillende T-shirts en spijkerbroeken voor dagelijks gebruik. Mijn gevangenisuniform hoefde ik alleen aan op mijn werk en tijdens bezoekuren. Gezien de omstandigheden kon het eigenlijk niet veel beter.

Ik had een baantje als assistente in de schoonheidssalon en daarmee verdiende ik vijftig dollar per maand. Er was in het gebouw een kappersopleiding waar gevangenen leerden knippen. Bijna iedereen liet hier zijn haar doen. Sommige assistenten voor mij hadden steekpenningen aangenomen in ruil voor afspraken met de beste kapsters. Mijn baas adviseerde me om dat niet te doen. Ik vond mijn baantje wel fijn en wilde niet ontslagen worden, maar als mijn vriendinnen geknipt wilden worden, ritselde ik wel iets voor ze. Dan kwam er bijvoorbeeld iemand naar me toe met het verhaal dat ze zaterdag bezoek kreeg en graag op de lijst wilde. Als ik haar aardig vond, zei ik: ‘Geen probleem.’ Als ik haar niet aardig vond, zei ik: ‘Ik zal eens kijken.’

Zo werkt het nu eenmaal in de gevangenis. Als ik iets nodig had, ging ik nooit naar de bazen. Ik rekende op andere gevangenen. Wij runden de hele tent op alle fronten. Onze bewakers stonden er maar wat bij en keken toe.

 

*

 

Een zekere Tanya Goings zat op de eliteafdeling en haar kamergenote ging weg. Ze had van me gehoord. Ze wist dat ik geen problemen veroorzaakte en ze vroeg me of ik bij haar op de kamer wilde. Ik zei meteen ja. Ik deelde op dat moment een cel met een piepklein meisje dat Kleintje heette. Ze had nooit geld en at altijd mijn eten op. Kleintje was niet helemaal goed bij haar hoofd. Ik moest daar weg. Niet veel later wist Sabrina ook op de eliteafdeling te komen en ze kwam op de kamer tegenover mij. De eliteafdeling was te gek. We mochten onze eigen lakens, dekbedden, gordijnen en kleedjes hebben.

Tanya was geweldig en we werden meteen supergoede vriendinnen. Ze was een jaar of vijftien ouder dan ik en ze was als een zus voor me. Ze had de man van haar vriendin vermoord en daarom zat ze vast. Tanya was lesbisch. Ze was zelfverzekerd, ze genoot alom respect en ze was aardig. Ik vond het leuk om haar te plagen met haar hoogblonde Farrah Fawcett-kapsel en haar ouderwetse jaren-tachtigbril. Soms blijf je hangen in het moment waarop je de gevangenis in bent gegaan en dat gold zeer zeker voor Tanya. De mode was veranderd, maar zij niet.

Tanya kookte en maakte schoon in onze fijne privékamer en in ruil daarvoor hoefde ik alleen maar het bovenste stapelbed te nemen. Ik was wel zo lui om dat niet erg te vinden. Tanya had al acht jaar gezeten en ze kon van alles bij elkaar kokkerellen. Er was een koelkast op de eliteafdeling. We mochten drie diepvriespizza’s per week kopen en die konden we nog koel houden ook. Per persoon mocht je een doos gefrituurde kipstukjes, twee burrito’s en nog zo het een en ander per week kopen. Mijn vriendinnen en ik – Tanya, Sabrina en nog een paar meiden – kochten zo veel we konden en deelden dat dan met elkaar. We betaalden er samen voor om maandag Sabrina’s pizza te eten, dinsdag mijn kip, woensdag de pizza van iemand anders, enzovoort. We voelden ons net een gezin en we hadden een hoop lol.

Tanya werkte als activiteitencoördinator voor de hele instelling. Ze had toegang tot gratis verzorgingsproducten, zoals zeep, scheermesjes en shampoo. Die nam ze voor iedereen mee. Ze had een hart van goud. Ze maakte me altijd aan het lachen.

 

*

 

De artsen in Chilli zeiden dat het tijd was voor mijn jaarlijkse uitstrijkje. Ik herinnerde ze eraan dat ik er nog geen jaar eerder eentje gehad had op de afdeling Ontvangst en Oriëntatie, maar ze waren mijn gegevens kwijt, dus moest ik weer een gynaecologisch onderzoek ondergaan. Toen de uitslag kwam, bleken er abnormale cellen te zitten. De artsen zeiden niet echt wat er aan de hand was. Ze riepen me gewoon terug en haalden wat weefsel weg voor onderzoek. Een paar weken later vernam ik dat ik baarmoederhalskanker had in een heel vroeg stadium. Dat was in januari 1994. De ziekenboeg meldde dat ik een ingreep moest ondergaan – cryochirurgie – en dat die over een week of vier zou plaatsvinden.

Ik kon het gewoon niet geloven. Ik was absurd mager, maar dat was eigenlijk mijn enige symptoom. Ik kwam gewoon niet aan, wat ik ook probeerde, en ik leed geen honger. Ik was diep geschokt. Hoe kon ik op mijn tweeëntwintigste al kanker hebben?

Ik vertelde het aan mijn vriendinnen, die erg meelevend reageerden. Ik moest ook mijn moeder bellen. Ik mocht collect bellen in de gevangenis. Zodra ik haar stem hoorde, barstte ik in huilen uit.

Ik zei: ‘Ik heb kanker!’ Ik dacht dat ik zo sterk was. Ik sportte altijd, ik gebruikte geen drugs of alcohol en nu was ik ziek.

‘Ik kan het niet geloven,’ zei mijn moeder. ‘Mijn kindje! Krijgen we dit er ook nog bij!’ Ze zat het hele gesprek door te snikken.

Het weekend erna kwam ze onverwacht op bezoek. Er kwam iemand naar mijn kamer die zei dat ik naar beneden moest, dus ik trok snel mijn uniform aan en deed mijn haar in een staart.

‘Wat doe jij hier?’ vroeg ik. Ik wist dat het drie uur rijden was naar Chillicothe. Ditmaal was ik dolblij om haar te zien.

‘Omdat ik bij je wil zijn,’ zei mij moeder. John zat naast haar.

Hun steun betekende ontzettend veel voor me. Het maakte me duidelijk dat ze genoeg om me gaven om me op te zoeken als het echt slecht met me ging. Mijn moeder en John waren misschien niet veel, maar ze waren alles wat ik had. En ze deden steeds meer hun best.

Rond dezelfde tijd kreeg ik nog iemand op bezoek. Mijn advocate Ellen liet weten dat mijn hoger beroep was afgewezen. Ik had kanker en ik had mijn eerste beroepszaak verloren. Ineens leek het niet zo’n luizenleventje meer in Chillicothe. De realiteit liet zich weer gelden. Ik voelde me compleet verslagen en overmand door nieuw verdriet. Het woord ‘levenslang’ klonk ineens een stuk harder. Tot dan toe had ik nooit echt tot me door laten dringen dat ik daadwerkelijk de rest van mijn leven – mijn hele leven – in de gevangenis zou doorbrengen.

Ellen legde de ingewikkelde juridische redenen uit waarom mijn beroep was afgewezen.

‘Stacey, het zal nooit iets worden met een hoger beroep,’ zei ze.

Ik wilde niet huilen in haar bijzijn. Ik probeerde me groot te houden. Ik zwelg niet graag in problemen, ik los ze liever op.

‘Wat nu?’ vroeg ik.

‘We kunnen proberen of je gratie kunt krijgen.’ Ellen deed altijd zo aardig tegen me. Ze was heel zakelijk en juridisch, maar ze leek echt om mijn zaak te geven. Ze had lang, bruin haar dat er altijd mooi uitzag. Ze droeg blauwe pakken. Ze bezocht me vaak met een zwangere buik. In de jaren dat ze met mij werkte, kreeg ze vier kinderen.

Ze vertelde dat de gouverneur gratie kan verlenen. Een raad van advies zou mijn zaak bij hem kunnen aanbevelen. Dan kon hij besluiten tot kwijtschelding of verzachting van mijn straf. Maar daarvoor zouden we echt een overtuigend verhaal moeten neerzetten. Ik zou alles moeten opschrijven wat er met me gebeurd was, hoeveel berouw ik had en wat mijn plannen voor de toekomst waren. Ik moest anderen zover zien te krijgen dat ze uitermate positieve aanbevelingsbrieven zouden schrijven. Ik zou bewijzen moeten leveren voor het seksueel misbruik. Ellen zou het juridische gedeelte voor haar rekening nemen.

We hadden de tijd. Er wordt maar eens in de vier of soms acht jaar gratie verleend, als een gouverneur op het punt van vertrekken staat.

Ik zei dat we het maar moesten proberen.

 

*

 

Voor een deel verloor ik alle hoop toen het hoger beroep op niets uitliep, maar een ander deel van mij wilde er nu des te harder voor vechten. Hoe dan ook zou mijn juridische toestand alleen maar ingewikkelder worden. Het zou niet eerlijk zijn om Tom W. nog langer aan het lijntje te houden.

Als ik was vrijgekomen na dat hoger beroep, was ik waarschijnlijk bij hem gebleven. Ik had best met hem willen trouwen. Maar de jaren gingen voorbij en ik had nog steeds levenslang zonder kans op vervroegde vrijlating. Ik mocht hem zo ontzettend graag. Ik hield van hem en ik had hem nodig. Maar dit alles was niet eerlijk ten opzichte van hem. En ik leed er zelf ook onder.

Hij kwam op bezoek en we praatten erover. We hadden van meet af aan gezegd dat we uit elkaar moesten gaan als ik niet vrij zou komen in hoger beroep. Niet dat we echt een relatie hadden, maar we leefden wel in de hoop dat we ooit een stel zouden worden. Die hoop was bruut de kop ingedrukt en het werd tijd om de realiteit onder ogen te zien. Hij was teleurgesteld en overstuur tijdens ons gesprek, maar hij was het wel met me eens. We moesten het maar even een tijdje in ons eentje proberen. We moesten proberen elkaar te vergeten.

We hadden het geluk dat we onder een boom konden zitten. Er waren geen cipiers in de buurt en hij omhelsde en kuste me, terwijl ik huilde. Ik had visioenen van ons tweeën op een gezellige veranda, na een lange werkdag, maar de toekomst had geen tuinhekjes voor ons in petto. We zagen alleen hoge hekken en prikkeldraad. We namen heel lief en innig afscheid van elkaar.

Ik wilde hem de kans geven om een ander te ontmoeten, om verliefd te worden en kinderen te krijgen. Dat zat er met mij allemaal niet in. We hebben elkaar daarna minstens een jaar niet gebeld of geschreven.