Plaats delict

 

 

 

Ik had tegen mezelf gezegd dat Christy geen voet meer in dat huis mocht zetten. Het was een enorme vergissing om die avond samen met haar door het kelderraam naar binnen te klimmen. We wilden alleen mijn hond halen. De hond zat in de kelder en was in orde.

Maar toen wilde Christy haar spullen gaan pakken. Ik zei dat ze niet naar boven moest gaan. Ze zei dat daar wat dingen lagen die ze echt moest pakken.

Alles was stil, dus ik dacht dat het wel kon. Ze ging de trap op. Ik liep vlak achter haar. Ik had het geweer gepakt. Als mijn vader toch thuis was, zou hij ons niets kunnen maken. Over mijn lijk.

Hij lag op de bank te slapen. De aanblik maakte me misselijk. Mijn hoofd draaide. Ik legde het geweer op de richel van de eetkamer, waar mijn rode handtas altijd lag. We gristen allebei wat spullen bij elkaar.

En toen ineens knapte er iets in me.

Ik kon er niet meer tegen.

Ik kon er niet mee leven.

Dit was mijn kans om te ontsnappen uit de gevangenis die hij voor me had gecreëerd.

Ik dacht niet na over goed en kwaad, zo veel is duidelijk. Ik dacht alleen aan mijn leven, het leven van mijn zusje en onze overlevingskansen.

Ik liep langzaam naar de richel in de eetkamer. Mijn vingers voelden aan het gladde hout van het geweer. Mijn duim en wijsvinger gleden in de koude, metalen uitsparing voor de trekker. Ik wist niet of de veiligheidspal erop zat.

Ik mikte niet. Ik keek niet eens. Ik haalde gewoon de trekker over met mijn ogen dicht. Ik denk dat ik hem in zijn schouder heb geraakt, in zijn sleutelbeen. Ik dacht niet na. Ik was er nauwelijks. Ik heb het geweer niet eens echt opgepakt. Het lag daar gewoon op de richel, een meter of twee, drie van de bank.

Hij werd wakker. Hij bloedde. Hij sprong overeind. Hij zei dat ik godverdomme meteen een ambulance moest bellen. Het geweer viel op de grond, tussen ons in. Ik vond het verschrikkelijk wat ik gedaan had en ik wilde hem helpen. Ik gaf hem een kussen om het bloeden te stelpen.

Ik rende naar de telefoon om 112 te bellen. Maar op de gebruikelijke plek in de woonkamer stond geen telefoon. Ik rende naar beneden, maar daar kon ik er ook geen vinden. Toen herinnerde ik me dat hij alle snoeren uit de muren had getrokken tijdens ons wrede, gruwelijke gevecht van die middag. Hij wilde niet dat we om hulp zouden bellen terwijl hij mijn zusje terroriseerde en verkrachtte. En nu kon ik niet om hulp bellen voor hem. Hij begon te vloeken en te schreeuwen dat hij ons nu echt zou vermoorden, waardeloze, zielige kutwijven die we waren.

Hij viel bewusteloos neer op de bank, waarschijnlijk door een combinatie van mijn kogel en enorme hoeveelheden drank. Ik had iets heel verkeerds gedaan, dat wist ik en het speet me ook. Maar er kwam een kracht in me naar boven die nog veel sterker was. Sinds mijn achtste – het grootste deel van mijn leven – had hij me vernederd en geterroriseerd. Ik voelde me diep en onherroepelijk beschadigd. Alles in mij was lichamelijk en geestelijk verscheurd en gemarteld door mijn eigen vader.

Er kwam een inktzwart gevoel naar boven. Duisternis klopte in mijn aderen.

Ik zag het geweer op het kleed liggen. Ik had hem alleen willen neerschieten om hem bang te maken. Ik wilde dat hij eindelijk begreep dat er consequenties waren als je je dochters verkrachtte. Ik wilde hem duidelijk maken dat het beter voor hem was als hij ophield ons te pijnigen.

Maar het laatste beetje gezond verstand dat ik in me had verdampte op slag. Ik dacht niet meer na over goed en kwaad. Ik voelde helemaal niets meer. Ik kan me nog steeds niet precies herinneren hoe ik een moordenaar kon worden. Ik weet niet precies hoe ik het deed.

Maar er was geen andere afloop mogelijk. Mijn vinger lag alweer op de trekker, haalde de haan over en vuurde het geweer zonder nadenken af. Ik schoot zonder rede of compassie of gezond verstand. Ik raakte zijn hoofd. Hij stond niet meer op van de bank. Ik hoorde stikkende geluiden, gegorgel.

Toen werd alles vaag. Het is nog steeds duister voor me.

Als ik al iets voelde, waren het onduidelijke, onbeschrijflijke gevoelens. Was ik bang? Hield ik me blind? Was ik geschrokken? Was ik opgelucht? Huilde ik? Moest ik overgeven? Ik weet het niet. Mijn geest zweefde weg in een fantasiewereld, zodat ik een poging kon wagen om dat huis te verlaten en het te overleven. Verdiende ik het eigenlijk wel om het te overleven? Ik had iets gruwelijks gedaan.

Maar ik leefde nog.

Ik draaide me om. Ik liep weg.

Ik was een moordenaar.

Christy gilde. Ik huilde. We verlieten dat huis halsoverkop. We namen mijn hondje mee.

Ik was nu veilig.

Christy was veilig.