Mae

 

 

 

Ik maakte me zorgen om oma Lannert. Ze was de laatste maanden niet meer zo actief en spraakzaam. Ik wist dat ze oud werd. Ik wou alleen dat ik haar voor eeuwig jong kon houden. Ze rook zo lekker, naar Avon, en ze gebruikte nog steeds rouge en rode lippenstift. Ik zat soms uren bij haar en dat waren momenten van pure rust en kalmte. Ze vertelde me altijd hoe veel ze van me hield en we dagdroomden wat over het leven dat ik zou gaan leiden. Ze zei altijd dat ze lang genoeg wilde leven om mij te zien afstuderen aan de universiteit.

Ze zei altijd: ‘Je zou een geweldige advocaat zijn, want je bent zo slim. Of misschien journalist, want je schrijft zo goed. Of nee, ik weet het al… Je moet dokter worden, want je zorgt zo goed voor me.’

Ik ging bijna dagelijks bij haar langs. Ik ging ’s ochtends voor ik naar school ging, gewoon om te kijken of alles goed was en om haar insulinespuiten te brengen. Op een ochtend wilde ik weer naar oma’s huis, zoals gewoonlijk, maar toen hield mijn vader me tegen. Hij zou zelf bij haar gaan kijken en hij zou haar spuiten meenemen.

‘Ga maar naar school,’ zei hij. Ik snapte er niets van. Maar ik had andere dingen aan mijn hoofd. Het was de dag van het jaarlijkse schoolfeest, 6 mei 1989.

Ik stapte in mijn auto en ging naar school, zoals hij had gezegd. Maar ik voelde me de hele dag raar. Ik maakte me ontzettende zorgen om oma, maar ik wist niet waarom. Ik liet een vriendin naar school bellen om te zeggen dat ik naar de dokter moest, zodat ik later op de dag even weg kon. Vlak voor de lunch liep ik de school uit.

Ik reed naar huis en de kleine Chrysler LeBaron van oma stond op haar oprit, zoals het hoorde. Ze reed er nauwelijks mee en als ze dat wel had gedaan, had ik me zorgen gemaakt. Ik dacht dat ik me aanstelde, dus ik liep naar ons huis. Ik voelde me een stommeling omdat ik me zo veel zorgen maakte. Mijn vader zei dat hij bij haar zou kijken, dus natuurlijk zou hij dat ook doen. Ik begon het huis schoon te maken.

Om drie uur ’s middags belde een van mijn oma’s vriendinnen terwijl ik stond af te wassen. Ze zei dat ze Mae al de hele dag probeerde te bereiken. Ik schrok, maar ik was net bezig de enorme puinhoop in de keuken op te ruimen. Mijn vader was niet thuis, dus ik stuurde Christy.

Die kwam heel hard terug rennen. Oma was flauwgevallen op de grond met de tv aan en ze had in haar broek geplast. Ik belde 112 en vloog de deur uit, naar haar toe. Christy wachtte buiten tot de ambulance kwam. Ik belde mijn vader en zei dat hij naar het ziekenhuis moest komen. Hij zei dat hij eerst langs huis zou gaan, dus liet ik Christy thuis, zodat die met mijn vader mee kon komen. Zelf reed ik in mijn auto achter de ambulance aan.

Eenmaal in het ziekenhuis leek het alweer veel beter met haar te gaan. Ze praatte met me en vroeg om dingen. Ze mopperde op de zusters. ‘Ik heb het verdorie koud!’ zei ze. En: ‘Mijn man is hier gestorven!’

Haar felheid was een van haar mooiste eigenschappen. Dit was een goed teken, vond ik. De dokter zei dat ze een hypo had en dat ze vocht moest hebben. Hij wilde haar een nachtje houden, maar dan zou ze weer in orde zijn.

Mijn vader zei: ‘Ga maar naar het schoolfeest. Ik zie je morgen wel.’ Hij zei dat ik zo laat thuis mocht komen als ik wilde.

Ik was geschrokken, maar ik maakte me geen zorgen meer over haar. Ik was van plan geweest om met een vriendin naar het feest te gaan in plaats van met een date, maar ze zegde onze afspraak op het laatste moment af. Ik had wel een vriendje op dat moment, maar dat was niet serieus. Ik wilde er niet met hem naartoe. Ik besloot dan maar helemaal niet te gaan. Ik had een jurk, schoenen en alles, maar ik droeg ze nooit. Ik ging alleen naar de afterparty’s van schoolfeesten.

Dit was een van de zeldzame avonden waarop ik dronk. Ik had een rotdag gehad en ik zette het op een zuipen. Daarmee bedoel ik dat ik een biertje en een wodka dronk. Toen was ik bezopen. Ik wachtte een paar uur, tot ik weer nuchter was, en reed toen naar huis. Ik was misselijk, dus ik ging naar bed.

De volgende ochtend om zes uur kwam mijn vader mijn kamer binnen. ‘Als je je oma nog levend wilt zien, kun je maar beter meteen naar het ziekenhuis gaan.’ Hij leek niet bezorgd of overstuur. Er was helemaal niets aan hem te zien. Hij leek zich wel te ergeren aan mijn overduidelijke kater en dat snapte ik niet. Hij had me wel eerder zien drinken.

Ik schoot een spijkerbroek en een bloes aan en reed naar het ziekenhuis. Daar schrok ik me rot, want oma bleek op de intensive care te liggen. Ze zat aan allerlei slangetjes en machines vast. Ik was nog geen achttien, dus ik mocht er niet naar binnen. Maar ik moest naar haar toe. Ik kon maar niet begrijpen hoe dit had kunnen gebeuren. Ineens lag ze in een ziekenhuisbed, alsof ze elk moment dood kon gaan.

Ik dacht: heeft iemand haar iets aangedaan?

Ik vroeg me zelfs af wat er de vorige ochtend gebeurd was, toen mijn vader haar spuiten zou brengen. Hij wilde 20.000 dollar van haar lenen om een nieuw bedrijf op te starten, maar dat had ze geweigerd. Sinds we bij haar in de straat woonden, had ze door dat hij dronk. Ze zag eindelijk dat hij dingen verkeerd deed. Een en ander had ertoe geleid dat mijn vader en oma onlangs ruzie hadden gehad. Ze hield haar beurs steeds vaker dicht en dat viel hem heus wel op. Ik was bang dat ons huis verkocht zou moeten worden omdat mijn vader te veel geld naar de kroeg bracht.

Los van dat alles was ik er kapot van om haar zo te zien. Ik rende haar kamer binnen. Ik kwam zo dicht bij haar als ik maar kon. Ze rook nog steeds lekker, naar mijn oma. En toen ging ik, met al mijn zeventienjarigenwijsheid, compleet over de rooie. De rest van de familie zat in de wachtkamer en ik gilde: ‘Wat is er met je? Je kunt niet doodgaan! Ik kan niet zonder jou! Ik kan het niet aan!’

Ze kon niets zeggen, want er zat een buisje in haar keel, maar ze was bij kennis. Haar ogen werden groot en haar borst kwam omhoog. Mijn uitbarsting maakte haar overstuur en haar hartmonitor sloeg op hol. De zusters trokken me de kamer uit en ik kreeg op mijn kop. Ik besloot naar de ziekenhuiskapel te lopen en daar ging ik helemaal los. Ik huilde en huilde en huilde.

Ik bad tot God: ‘Het is egoïstisch van me om haar hier te willen houden als ze zo veel pijn heeft, maar ik kan dit gezin niet bij elkaar houden als ze doodgaat.’

Ik wist dat er vreselijke dingen zouden gebeuren als oma Lannert er niet meer was om ons nog een beetje op het rechte pad te houden. Op haar kon je vertrouwen. Ze was de enige die echt van ons hield. Ze had een sterk karakter. Ze was het enige pressiemiddel dat ik tegen mijn vader kon inzetten. Er was er op de hele wereld maar één om wier mening hij gaf en dat was Mae Lannert.

Ik haalde diep adem. Ik dacht na over goed en kwaad. Ik liep de kapel uit en liep met een boogje om de zusters en de rest van mijn familie heen, die bij de deur van de intensive care stonden. Ik pakte haar hand. Ik had tot God gebeden en ik begreep nu dat ze recht had op haar eeuwige rust. Haar rust was belangrijker dan de mijne. Ik zou moeten leren leven met alles wat God voor me in petto had.

Met pijn en moeite zei ik het tegen haar: ‘Oké, ga maar als je wilt gaan.’ Ik kuste haar voorhoofd. Ze zuchtte diep, met een traan in haar oog.

Ik hield haar hand vast en op dat moment stierf oma Lannert in alle rust.

Toen de zusters arriveerden, hield ik nog steeds snikkend haar hand vast. Christy kwam binnen en begon ook hard te huilen. Uiteindelijk sloegen we onze armen om elkaar heen. Mijn vader was er niet.

Ik reed naar huis en zei: ‘Je moet naar het ziekenhuis. Oma is dood.’

Hij keek verbaasd. Hij wilde weten hoe ik dat wist.

‘Ik was erbij.’

Hij raakte in paniek, hoewel hij toch geweten moet hebben dat dit eraan kwam. ‘Hoe bedoel je, dood? Hoe weet je dat?’ Hij legde zijn handen op mijn schouders en schudde me hard door elkaar. ‘Hoe weet je dat?!’

‘Ga naar het ziekenhuis,’ zei ik weer. Ik liep de voordeur uit en ging naar oma’s huis. Ik wilde daar even bij haar zijn. Ik wilde op de enige plek ter wereld zijn waaraan ik zo veel gelukkige herinneringen had. Ik ging op haar vloer liggen en liet mijn tranen de vrije loop.

 

*

 

Toen mijn oma stierf, is een deel van mijn hart ook afgestorven en weer was mijn moeder er niet om me te steunen. Een paar maanden eerder waren zij en John naar de andere kant van de wereld verhuisd, naar het eilandje Guam. John zat bij de luchtmacht en was daar gestationeerd. We wilden er niet naartoe. Naar haar toe gaan zou eenzaamheid betekenen. Bij mijn vader thuis was het een en al geschreeuw en gevloek, maar er was tenminste iets. Zijn gedrag verried in elk geval enige betrokkenheid bij onze levens. Haar stilte was gewoon niets. En niets was erger dan niets. Ik kon het haar niet kwalijk nemen dat ze weg wilde bij haar gezin. Ze had twee ruige, getroebleerde tienerdochters die niet pasten in haar dromen van een lang en gelukkig leven met haar nieuwe man. Mijn moeder zag weggaan als een manier om eindelijk rust en geluk te vinden. Wij zagen het als de zo veelste vorm van verwaarlozing. Vlak voor haar vertrek had ze Christy en mij meegenomen naar een wedstrijd van de St. Louis Cardinals en daarna gingen we ergens lunchen. Er is een foto van Christy en mij voor een fontein in het centrum, met wijd uitgestrekte armen. We stelden ons een beetje aan, zo van: we kunnen heus wel zonder jou. We deden zo gemeen tegen haar. We negeerden haar constant, we maakten rotopmerkingen en deden net alsof het ons niets kon schelen wat ze deed. We waren nog zo jong en we wisten niet hoe we haar duidelijk moesten maken dat we haar nodig hadden. We wisten niet hoe we haar moesten smeken om te blijven en alsjeblieft beter voor ons te zorgen. Dus joegen we haar weg. We deden gemeen tegen haar. Maar we zouden haar meer gaan missen dan we ons konden voorstellen.

Mijn moeder belde vanuit Guam om te zeggen hoe erg ze het vond dat oma dood was. Dat wilde ik echt niet horen uit haar mond. Ik zei: ‘Je bent vast blij dat ze dood is.’ Toen hing ik op.

Mijn vader scharrelde nog steeds zo nu en dan met Rosa. Hij had een tijdje een getrouwde vriendin gehad die Deborah Jean heette en hij smeekte haar om met hem te trouwen, maar ze wilde niet bij haar man weg. Haar man kwam langs op mijn vaders werk en schopte een enorme scène, dus die relatie was ook weer voorbij. Mijn vader kwam altijd weer terug bij Rosa. Rosa was een goed mens. Toen hij instortte na oma’s dood, hielp Rosa hem alles te regelen voor de begrafenis. Ze zorgde voor mijn vader in die duistere tijden.

Ondanks Rosa’s inspanningen ging het nu nog sneller bergafwaarts met mijn vader. Met oma Lannert was de vaste basis onder zijn bestaan weggevallen. Hij kende geen seconde rust.

Ik zei tegen hem dat Christy en ik jurken en schoenen moesten hebben voor de begrafenis en hij gaf ons zijn creditcard. Dat deed hij wel vaker. Hij zei dat ik vijftig dollar mocht uitgeven voor ons beiden. Hij keek me nauwelijks aan. Hij deed zo gierig uit woede. Ik maakte me enorme zorgen omdat ik vijfenzeventig dollar uit moest geven aan de goedkoopste kleding die ik kon vinden. Terwijl hij dat toen puntje bij paaltje kwam niet eens merkte, of misschien kon het hem niet schelen. Het leek wel alsof hij het alleen maar leuk vond om mij het leven zuur te maken.

Op de begrafenis was hij buiten zichzelf. Hij wist dat ik blowde en hij vroeg of ik iets bij me had. Nee dus. Toen werd hij pissig. Hij dwong me letterlijk om mijn grootmoeders begrafenis te verlaten om wiet te halen bij een dealer die ik kende. Ik moest het doen, anders zou hij waarschijnlijk een scène schoppen. Op weg terug naar de begrafenis stopte ik bij een fastfoodtent. Ik deed de wiet in een witte zak, want ik was van plan hem de drugs discreet toe te stoppen.

Vlak voor het uitvaartcentrum werd ik aangehouden door de politie omdat ik door rood was gereden. Dat was het moment waarop ik emotioneel brak. Ik kon alleen nog maar huilen en de agent kreeg medelijden. Ik kreeg alleen een waarschuwing en hij keek niet eens naar de witte patatzak.

Toen ik de parkeerplaats op draaide, stond er een menigte mensen te kijken. Mijn vader beende op me af en zei: ‘Hoe durf je zo in de problemen te raken op de begrafenis van je oma.’

Ik kon niet geloven dat hij zoiets kon zeggen. Ik was nooit gaan rijden als ik van hem geen wiet had moeten halen. Ik zei: ‘Hoe durf je hierom te vragen.’ En ik duwde hem de witte papieren zak in zijn handen.