Davenport, Iowa

 

 

 

Iowa was geweldig. Ik zat op de peuterspeelzaal en ik voelde me slim, omdat ik mijn eigen naam kon schrijven. Het leven was redelijk fantastisch. Ik was dol op mijn zusje en ik had zelfs een ‘vriendje’ dat Bobby heetten. Mijn moeder en zijn moeder waren vriendinnen, dus we zagen elkaar vaak. Hij was niet echt mijn ‘vriendje’, maar onze moeders zeiden dat steeds. Dan hielden we elkaars handje vast en dan riepen de grote mensen steeds hoe schattig we waren. Ik heb bijna alleen goede herinneringen aan die tijd. Bijna.

Op een dag speelden we buiten terwijl onze moeders binnen moederdingen zaten te doen. Hij wilde niet spelen wat ik speelde, dus gaf hij me een duw. Ik werd kwaad. Hij had het recht niet me te duwen, we waren toch samen aan het spelen? Ik pikte het niet en ik sloeg hem zo hard als een peuter maar kan. Volgens mij was het eerder een duw dan een klap, maar het was genoeg om Bobby weg te jagen.

Ik herinner me vooral hoe mijn moeder reageerde. Ze was zo trots op me. Ze was blij dat ik niet bang was. Ze zei tegen zijn moeder en hem en mij: ‘Ik ben blij dat Stacey niks pikt van een jongen.’ Dat geloofde ze echt, alsof een jongen een duw geven zou helpen als een man me aan zou vallen.

Niemand bleef die dag erg lang boos. De moeders bleven vriendinnen en Bobby en ik bleven vrienden. Maar ik voelde me wel sterker. Mijn moeder kocht een beeldje voor me van een meisje met een honkbalknuppel. Onderop stond: ‘Wat jongens kunnen, kunnen meisjes ook, maar dan beter.’

Ik vocht niet veel. Ik was in eerste instantie een kind dat dol was op bellenblazen. Ik blies in bad de grootste bellen die mijn moeder ooit had gezien. Soms gingen Christy en ik samen in bad, maar dat hield op toen ik erachter kwam dat ze erin plaste.

We droegen dezelfde kleren en we voelden ons zo mooi. Oma kocht elk jaar met Pasen tweelingkleertjes voor mij en Christy. En als we naar een fotograaf gingen, zorgde ze altijd dat we nieuwe kleren hadden. Ze vond het heerlijk om dingen voor ons te kopen. We kregen alles wat we wilden: speelgoedtelefoons, boeken, babypoppen, alles. We hoefden het maar te vragen. Ze was zo lief voor Christy en mij. Ze was gepensioneerd en ze had niet veel bezigheden. Ze zorgde gewoon voor Ken en keek naar Rad van Fortuin. Ik weet zeker dat ze wel iets meer te doen had, maar zo herinner ik het me. Ze leek te leven voor haar kleinkinderen en voor mijn vader. Ze verwende ons echt. Ze wist dat we van mama geen gesuikerde cornflakes mochten, omdat we gaatjes in onze melktanden hadden, dus als we bij oma kwamen, mochten we helemaal zelf uitkiezen welke cornflakes we wilden. Het was fantastisch. Ik kwam heel graag bij haar en ik zou alles wel voor haar willen doen. Ik deed ook alles voor haar toen ik eenmaal een tiener was.

Als we bij haar kwamen, zei ze altijd: ‘O, daar zijn mijn lieve kleintjes!’

Opa zei niet veel en ik herinner me hem niet als het gebruinde, bebrilde mechanische genie dat hij was. Toen ik vijf werd, had hij al een ernstige beroerte gehad en oma Lannert moest hem in alles verzorgen. Volgens mij was ze daar niet zo blij mee. Maar ze viel ons daar niet zo mee lastig als onze ouders. Tegen hen klaagde ze wel.

Mijn vader hield ook van gesuikerde cornflakes, maar anders dan bij oma Lannert kregen we het niet van hem. Mijn vader at het wel, maar wij kregen niks.

Christy en ik smeekten hem er soms om.

‘Nee,’ zei hij dan zittend op zijn feloranje velours stoel.

Wij sprongen op en neer: ‘Cornflakes zijn voor kinderen!’

‘Déze cornflakes zijn voor papa.’ Hij glimlachte, maar hij maakte geen grapje.

Wij kregen cornflakes zonder suiker, van die saaie, gezonde. Maar soms haalde mijn moeder gesuikerde voor mijn vader en kregen wij de doos eerder te pakken dan hij.

Als hij dan thuiskwam, klaagde hij: ‘Wie heeft er aan mijn cornflakes gezeten?’

Wij natuurlijk giechelen en ons verstoppen.

Soms mochten we wel van zijn popcorn eten, maar nooit uit zijn kom. Zijn beroemde kom, de grootste, geelste tupperwarebak die je je maar kunt voorstellen. Als hij popcorn maakte, was dat een evenement. Dan stond hij voor het fornuis te schudden met de ijzeren pan. Hij pofte popcorn op het fornuis, in veel olie, en dan strooide hij er van die zoute, boterige, feloranje kruidenmix overheen. Als mijn vader popcorn maakte was hij gelukkig.

Mijn moeder kocht zo’n heteluchtpopper voor hem. Ze wilde dat hij die gebruikte omdat het gezonder was. Maar daar wilde hij niets van weten, hij wilde zijn popcorn zelf poffen en dan maar schudden, schudden, schudden. Soms kon je zo met hem lachen.

Met mijn moeder kon je ook lachen, maar zij was wel de meest serieuze van de twee. Zij was verantwoordelijk voor onze opvoeding, want zo had mijn vader het in zijn hoofd. Toen hij klein was kreeg hij alleen maar straf van zijn moeder, terwijl opa Lannert ergens aan het werk was, dus mijn vader vond dat disciplineren het werk van de moeder is. Zij tikte ons op de vingers en gaf ons soms een pak voor onze broek, hij deed dat zelden. Hij deed juist gekke, grappige dingen. Hij nam bijvoorbeeld een hele doos zoete cornflakes en vermengde die dan met popcorn in zijn gele kom. Dan ging hij die heel pesterig zitten opeten. Uiteindelijk pakte hij dan twee kleine kommetjes en kregen wij ook wat.

Gewoonlijk kwam hij thuis, hij at en dan ging hij ontspannen voor de televisie sport zitten kijken en popcorn eten. Hij keek American football en honkbal; basketbal vond hij niet interessant. Op zondagmiddag zat hij ook voor de tv. Hij was fan van zijn universiteitsteam en andere teams uit de regio. Ik zat bij hem op schoot en keek mee. We zaten uren en uren te praten. Christy zat meestal bij mijn moeder, waar ze rustig zat te kleuren, terwijl ik bij mijn vader zat.

Als hij geen tv keek, zat hij op de grond met me te spelen. Hij trok niet eens zijn werkkleren uit. Hij had zijn poloshirt aan en een bruine broek uit een nette kledingzaak. Hij droeg altijd dezelfde bruinleren loafers. Hij droeg meestal pakken naar zijn werk. Alleen in het weekend droeg hij vrijetijdskleren. Dan droeg hij T-shirts en rafelige korte broeken met verfspatten. Vaak had hij zijn mariniersjasje aan als hij niet werkte. Maar meestal liep hij er netter bij dan andere vaders.

Hij ging vaak op de grond zitten, op de vloerbedekking waar ik zat te spelen. Ik had een spookje op een stokje dat hij achter mijn hoofd heen en weer zwaaide toen ik klein was. Hij gooide me hoog in de lucht tot ik te groot werd. Daarna knuffelde hij me. Ik heb een foto van hem waarop hij er zo knap en zo gelukkig uitziet. Baby Christy ligt te slapen in zijn rechterarm. Ik zit links van hem en ik ben in de wolken. Ik hou mijn handen tegen mijn wangen gedrukt. Ik lach omdat ik bij papa zit. Ik heb een blauw jurkje aan zonder broek of maillot. Zijn linkerarm ligt om me heen.