Een plus een

 

 

 

In de vijfde klas ging er eindelijk iets goed, één ding maar. Ik ging school weer leuk vinden. Ondanks de leraar die me zo dwarszat, meneer Richardson. In de derde klas had ik die gevreesde leraar ook gehad en toen gaf hij me onvoldoendes omdat ik niet aan elkaar kon schrijven. Maar gaandeweg ging hij aardiger doen. Hij was ook mijn volleybalcoach. Volleybal was ook geweldig. Mijn moeder kwam niet meer zo vaak naar de wedstrijden en mijn vader nog minder, maar dat was niet erg. Ik scoorde punten en het ging wel goed tussen mij en mijn teamgenootjes. Wij waren de Alhambra Tigers en die meisjes waren misschien niet mijn beste vriendinnen, maar ze waren een stuk beter dan de jongens die me vuil aankeken als ik hun honkbalknuppel aanraakte.

Aan het eind van dat schooljaar haalde ik ook hoge cijfers voor mijn toetsen. Ik zat in het bovenste segment van de klas en ik kon eindelijk opgelucht ademhalen. Het hele schooljaar was ik bang geweest dat ik niet goed mee kon komen. Die toetsscores bewezen dat dat niet zo was. Nog meer bewijs: ik werd gevraagd voor een plusklasje dat ze de Denktank noemden. Dat deden we op dinsdag en donderdag in plaats van de gewone les en we kregen apart huiswerk.

Mijn vader was zo’n intelligente man, ik dacht dat hij trots op me zou zijn. Dus ik bracht mijn Denktanksommen mee naar huis in de hoop dat we ze samen konden maken. Maar dat idee liep op niets uit. Hij was zo iemand die wiskunde begrijpt en snapt hoe cijfers zich gedragen, maar hij was niet iemand die ingewikkelde vergelijkingen kon uitleggen. Hij was het al snel zat en toen wilde hij me niet meer helpen met mijn huiswerk. Hij werd kwaad, liep briesend door de kamer en negeerde me verder.

Toch bleef ik streven naar goedkeuring, ook al kreeg ik die nooit van hem. Soms zag ik ineens een glimp van tevredenheid in zijn nuchtere glimlachjes. Ik verlangde altijd naar dit soort momenten waarop het klikte met hem. Als ik hem een keer blij had gemaakt, wilde ik hem steeds weer blij maken. Ik wilde gewoon die vader weer zien die die eerste appel voor me had geplukt in Alhambra. Toen ik Lieve Papa weer eens zag, wilde ik hem terug. Ik bleef altijd voor hem openstaan, altijd.

Soms, als hij een vrolijke dronk had, raakte ik bijna weer bij hem in de gratie. Dan stak hij lange preken tegen me af, waar ik van genoot. Het ging over school en jongens. Heel beschermende adviezen waren het, zoals: ‘Laat je nooit slecht behandelen door een jongen’ en ‘Doe je best op school, zodat je kunt worden wat je wilt’. Als ik het vrolijke-dronkpraatje kreeg, gebruikte hij de woorden ‘Ik ben trots op je’. Ik koesterde die momenten.

 

*

 

Dat jaar bleef mijn moeder problemen houden met mijn vader. Elke dag was weer een nieuwe uitdaging. Ze aten laat, ze gingen laat naar bed en ze ruzieden tot laat. Het is me een raadsel waarom mijn moeder die tijd wilde vastleggen. Toen de schoolfotograaf kwam, meldde ze ons aan. Christy en ik gingen overdag op de foto en ’s avonds werden er familieportretten gemaakt. Mijn moeder plande het allemaal ver vooruit. Ze wilde een echte familiefoto en ik snap nog steeds niet waarom ze daar zo’n moeite voor deed. Ze had óf ruzie met mijn vader óf ze zat op school. Ze was niet vaak genoeg thuis. En ze was nooit thuis als er iets gebeurde in de kelder.

Maar we deden ons best voor haar. De hele week waren we bezig met onze jurken. Mijn vaders beste pak moest naar de stomerij. We dachten na over ons haar. Ik had een nieuw, kort kapsel dat niet veel aandacht vroeg. Mijn moeder bleef maar zeggen dat we er zo en zo laat moesten zijn. Die familiefoto was echt belangrijk voor ons, behalve voor papa. Die avond kwam hij twee uur te laat dronken thuis. We stonden al op het punt om zonder hem te vertrekken.

We reden met zijn vieren naar de school, voor het geval ze ons er nog tussen konden schuiven. Mijn moeder bleef de hele weg op hem schelden. ‘Ik heb de hele week lopen roepen dat je op tijd moest zijn. Ik kan het gewoon niet geloven!’ schreeuwde ze.

‘O, Debbie, het komt wel goed,’ zei hij. Hij reed veel te hard. Hij had die avond een vrolijke dronk. Dat is te zien op de foto. Zijn ogen staan lodderig en zijn glimlach is heel ontspannen. Wij staan heel stijfjes te glimlachen, alsof we iets te verbergen hebben.

Toen we bij de school waren, probeerde hij een arm om haar heen te slaan, maar ze duwde hem weg. Hij had haar weer eens teleurgesteld. Ze was overstuur, maar Christy en ik waren alleen maar blij dat hij er was. Hij was vrolijk, dus wat was nou het probleem? We wilden gewoon op de foto. Hij ook. Hij maakte grapjes met de fotograaf en zijn assistenten. Hij vermaakte zich prima.

 

*

 

In die tijd deden mijn ouders het niet meer met elkaar, hoewel ze nog wel samen op een kamer sliepen. Niet dat ze ons dit vertelden, Christy en ik maakten het op uit hun ruzies. Wat hij met mij deed gebeurde meestal in de weekenden, als mijn moeder weg was voor boodschappen. Of het gebeurde vlak na school. Dan kwam hij vroeg thuis, terwijl mijn moeder nog op school zat. Na school deed ze een cursus jazzballet, dus dan kwam ze laat thuis.

Hij verkrachtte me niet vaker na hun ruzies. Hij verkrachtte me niet vaker als hij straalbezopen was, hoewel hij me vaak verkrachtte als hij had gedronken. Het gebeurde met een onvoorspelbaar voorspelbare regelmaat en het was geestdodend. Tegen zessen was ik alleen met hem. Soms gebeurde het drie keer in de week en soms liet hij me bijna een maand met rust. Ik wist nooit wanneer ik voorbereid moest zijn, maar ik was altijd bang, voor het geval dat. Ik heb moeite om me voor te stellen wat Christy deed als het weer eens zover was. Misschien was ze in de tuin. Ik weet dat ze nooit in de kelder kwam. Dat was niet haar terrein en ze durfde er niet zomaar binnen te vallen.

Het was onze speciale plek. Hoe meer afstand er tussen mijn ouders kwam, hoe vaker papa en ik daar beneden te vinden waren. Hij richtte zich op mij en ik voelde me zo’n zwakkeling omdat ik hem zijn gang liet gaan. In het begin verzette ik me een paar keer en dat was een pijnlijke vergissing. Ik kon hem toch niet aan. Ik kon het niet winnen. Dus werd ik stil en inschikkelijk. Het deed minder pijn als ik me ervan afsloot en mijn lichaam uitschakelde. Dan lag ik daar, terwijl mijn gedachten ergens anders naartoe gingen.

Zelfs toen had hij verschillende regels voor zijn stemmingen. Hij deed niet altijd vals. Er waren nog steeds momenten dat hij me op schoot nam en uren praatte over niets bijzonders. Dan hield hij me wakker tot een uur ’s nachts. Dat waren de momenten waarop ik van hem kreeg wat ik nodig had. Ik begreep dat hij van me hield en voelde me bijzonder. Op de goede momenten verstevigde onze band en de slechte momenten drukte ik weg.

Ik geloofde niet dat ik een andere keus had.