32

Brand!!!

We zijn op weg naar huis, de jongens en ik. Aan de horizon stijgen zwarte wolken op. Wat is daar aan de hand? We naderen ons huis. De wolken komen steeds dichterbij. Als we de hoek omslaan, zie ik iets waar ik al tijden bang voor ben: het moeras aan de overkant van de weg staat in brand.

Huizenhoge vlammen eten zich een weg door struiken, bomen en kurkdroge rietvelden. De lucht kriebelt in je longen en prikt in je ogen. Ik zeg net iets te heftig: “O god, nee toch!” Mijn tweejarige Floyd ziet de vlammen en barst in huilen uit. Elliot en Lester kijken belangstellend toe.

Ik probeer aan het gebeuren een ontspannen draai te geven, op de toon van Sesamstraat. “Goh, het golfterrein staat in brand. Gelukkig ligt er nog een asfaltweg tussen de brand en ons huis. Het vuur kan lekker niet bij onze tuin komen. Geen enkel probleem hoor,” zeg ik heel langzaam en beheerst. Ik hoor een valse ondertoon.

Ik sluit het hek zorgvuldig achter de auto, alsof dat zal helpen, en doe een schietgebedje. Ik hoop maar dat de ontspannen houding van de Swazi’s als het om brand gaat, een afspiegeling is van het werkelijke gevaar. De dorre vegetatie brandt immers elk jaar af. Gewoon over je heen laten komen, zoals alle natuurlijke rampspoeden in Afrika. Ziekte, orkaan of droogte: alles gaat voorbij en bovendien, een keuze heb je niet. Je moet er niet wakker van gaan liggen.

Toen ik de afgelopen weken overal brandende berghellingen zag, dacht ik: dat is de natuur. Toen ik bermen, struiken en oude bomen zag fikken, midden in een woonwijk, dacht ik: dat is achterstallig onderhoud. Toen ik een man met een tak vol bladeren op vlammen zag slaan die tegen zijn garage omhoog kropen, dacht ik: moet je maar niet zo onverantwoord vuurtjes stoken. Maar nu was de brand toch echt in mijn leefwereld binnengedrongen.

Swaziland lijdt onder droogte, voor het derde jaar op rij. De oogsten zijn mislukt en het vee verhongert waardoor de bevolking afhankelijk is geworden van voedselhulp. Dit terwijl Swaziland toch altijd een vruchtbaar nat landje is geweest. Het broeikaseffect eist zijn tol, ook in Afrika.

Doordat Swaziland zo droog is, is het een gemakkelijk slachtoffer van bosbranden en uit de hand gelopen tuinvuurtjes. Het is dramatisch om te zien hoe in een paar uur tijd hele bergwanden kaalbranden. Mbabane ligt ingeklemd tussen de bergen. Overal om je heen zie je rookpluimen, al wekenlang.

“Zijn we veilig?” vraag ik de tuinman. Hij haalt gelaten zijn schouders op. “Het is gevaarlijk,” zegt hij, “alles is té droog.” We staan op de veranda naar het vuur te kijken. Samson, Julia, de jongens en ik. We zien het vuur langzaam oprukken. Even lijkt het uit te doven, maar het verdwijnt slechts even in een dalletje. Daar komen de vlammen weer, over de volle breedte van de golfbaan en het moeras.

Ik heb eigenlijk een afspraak maar ik wil nu niet weggaan. “Ga maar,” zegt Julia, “als er iets gebeurt, verlaat ik met de kinderen het huis. Ik maak Elliot wakker, bind hem op mijn rug en weg zijn we.” Ze maakt een fluitend geluid om aan te geven hoe snel ze zullen lopen. Het is verleidelijk, wat dat betreft ben ik ook echt Afrikaans aan het worden. Zo’n vaart zal het niet lopen. Maar ik zou het mezelf nooit vergeven.

Om te bewijzen dat ik gelijk heb, rukt het vuur opeens extra snel op. Zo snel kun je niet eens lopen. Voor ik het weet likken de eerste vuurtongen aan de bermen van de asfaltweg tegenover ons huis. Ze kringelen zich langs de houten palen waaraan de elektriciteitsdraden hangen.

We kijken naar de brand als keken we naar een spannend televisieprogramma. Daar komt de brandweer! Een gele ladderwagen met een stuk of wat mannen erop. Ze dragen lange stokken met een soort lappen eraan. Daarmee gaan ze het vuur te lijf. Ze slaan de vlammen uit en zorgen er heel slim voor dat het vuur zijn eigen veilige brandgang maakt. De brand eet de enige uitweg kaal en moet op zijn schreden terugkeren. Het bijt in de eigen zwartgeblakerde staart. De brand dooft uit, op wat zwervende vuurtjes na.

We hebben geluk gehad. Ik start de auto en rijd weg. Later hoor ik dat normale mensen zorgen dat er een veilige brandgang rond hun huis loopt. Een kaal stukje grond waar het vuur niet overheen kan springen. Ook hebben ze speciale stokken in huis waarmee ze vlammen uit kunnen slaan.

Waarom heeft niemand me dat verteld? Onze tuin is sinds het bomenhakken één grote brandstapel. We stoken elke avond hout in onze open haard maar het is onbegonnen werk. Er ligt te veel. Het hout ligt geduldig te wachten op een zwerfvuurtje, een ondeugend kind, een blikseminslag of een bosbrand. Ik start de auto en stop mijn kop diep in het zand.

“Jammer van het uitzicht,” zeggen we de volgende morgen. Het land is diepzwart zover je kunt kijken. In de ochtendkou ademt de beroete aarde nog steeds grote rookwolken uit. Bomen zijn afgeknapt of balanceren nog aan een splinter hout.

Twee paarlemoeren ibissen duiken ongedeerd op in de hoge bomen van onze tuin. “Haha,” roepen ze vrolijk. Ik hoop maar dat de andere leden van de groep veilig de wijk hebben genomen. Zou het al broedtijd zijn? De grascirkels rond het kuiltje waar de golfbal in moet, liggen er onaangetast bij, perfecte gele cirkels in het zwart. Blijkbaar was het gras net kort genoeg.

Ik geloof nooit dat het seizoen uitgespeeld gaat worden. Het golfterrein lijkt te veel op een slagveld. Maar je weet het niet. We zijn in Swaziland. Hier golf je door tot je dood neervalt. Misschien is dat maar goed ook. Morgen kan het afgelopen zijn. Vandaag spelen we en zingen we. Wordt vervolgd.