21

Mieren

In ons huis wonen geen kakkerlakken. Er zijn tot nu toe ook geen schorpioenen of giftige spinnen gesignaleerd. Bovendien heb ik er nog nooit een slang of rat aangetroffen, binnenshuis. Swaziland is een fijn Afrikaans land, wat dat betreft.

Waarom zit ik hier dan toch nerveus over mijn enkels, mijn schouders en mijn hals te wrijven? Heb ik vlooien, luizen, schurft? Of heb ik mieren? Ja, ik heb mieren! Hele kleine miertjes. Overal zitten mieren. Overal waar je een druppel limonade, een kruimeltje koek, een restje aardappel, of een spaghettisliertje op de grond laat vallen, zitten mieren.

Nou, dan doe je dat toch niet, zou je zeggen? Dan houd je die levensmiddelen toch gewoon op je bord of in je glas? Gemakkelijk praten. Maar wie in één huis woont met drie kinderen van één tot vijf, die weet wel beter.

In de keuken: op de aanrecht, aan de suikerpot, in de fruitschaal, in de muesli, in de gaten en in de kieren en in de vuilnisbak. In de kamer: op de tafel, op de bank, op de stoelen, op de vensterbanken, tussen de lego en aan de boeken. In de badkamer: op de wc, op de badrand, in het bad, precies op de rest huidvuil en in de wasmand.

Als wij zitten te eten, en we eten iets knoeierigs, bijvoorbeeld couscous, dan is het op zijn ergst. Ze wachten niet eens tot we klaar zijn. Ze marcheren brutaalweg over de tafel, in colonne, elk met een klein goudgeel couscousje op de rug. Je ziet de miertjes niet eens lopen. Je ziet de gele korreltjes lopen. En daar blijft het niet bij. “Hé, waar gaat die boerenworst naartoe? We zijn nog niet uitgegeten!”

Soms word ik ‘s ochtends wakker van wat zacht gefluister. Dan open ik mijn slaapkamerdeur. In de gang liggen twee jongetjes, op hun buik, voor de mierensnelweg. “We kijken naar de mieren,” fluisteren ze dan. Alsof ze stil moeten zijn voor dit ongedierte. Alsof de krengen ook maar ergens van kunnen schrikken!

Op dit moment krioelen de mieren onder en op mijn voeten. Ik ben zo stom geweest wat crackers aan mijn bureau te eten. Zoals de meeste drukbezette moeders heb ik niet de moeite genomen een bordje mee te nemen. Ik snack uit het vuistje. De mieren bewijzen nu dat dat niet kan. Dat een mens morst. Dat ik mijn handen afveeg aan mijn spijkerbroek, dat bewijst het. Dat ik daarna over mijn haar wrijf en over mijn oren.

Ook als je niet morst, heb je last van mieren. Dat gespuis eet alles. Ook huidschilfers, haar, snot, poep, korstjes, spuug. Als dat er niet is, als het huis echt heel goed is schoongemaakt, dan graven ze gaten in het voegsel tussen de tegels. Dan vermalen ze hout van de kasten of van plinten. Dan drinken ze water. Als je ‘s ochtends vroeg in de keuken komt, op je zorgvuldig gereinigde aanrecht, dan zie je ze zitten. Zusterlijk rond een waterdruppel. Een krans van mieren. Op elkaar gestapeld.

Voor we aan het ontbijt gaan, spray ik eerst de twee kinderstoelen en de tafelranden met glassex of wat er ook is aan schoonmaakmiddel. Je vergeet altijd wel wat kruimels en druppels in de hectiek van afruimen en afwassen. Dat zie je dan heel duidelijk. Vooral daar waar de baby zijn handje klemt, zijn handje met aardappel, spinazie en ei. Dat zijn mierennachtclubs van topklasse, waar het goed toeven is.

We strooien soms wat gif. Ik vraag me dan bezorgd af of het de vogels in de tuin niet zal doden. Het helpt niet lang, een dag of twee als we geluk hebben. Dan zijn er net wat minder mieren dan normaal. Je kunt dan ‘s avonds gewoon op de bank zitten zonder dat er mieren op je schouders, op je buik of op je tenen komen zitten.

We wonen in een oud huis met houten vloeren. Volop plekjes waar mieren kunnen wonen. Bovendien is er buiten een oneindige voorraad van dit ongedierte. Zodra een gemeenschap binnen is uitgemoord, komt de opvolger ervan alweer binnenmarcheren tussen de deur en de drempel door. “Hoera, er is weer levensruimte, dank-u-wel. We zullen ontzettend ons best doen!”

Is het erg? Is het gevaarlijk? Nee, dat allemaal niet. Vies misschien, want ze zitten eerst op poep, en daarna op tafel. Maar dat doen bacteriën ook. Eigenlijk zijn mieren hele grote bacteriën die je met het blote oog kunt zien.

Wees maar blij dat je bacteriën niet kunt zien. Stel je voor dat je overal de sporen zag van dagelijks leven, krioelend van de bacteriën; kruimels koek, vegen hondenpoep van je schoen, vette vingerafdrukken, uitgeniesde druppels snot. Stel je voor dat overal onmiddellijk en duidelijk zichtbaar beestjes op je af kwamen rennen? Zou je dan niet acuut smetvrees krijgen?

Dat zie ik hier de hele dag voor me: het bewijs van de onsmakelijkheid van ons bestaan. En dat terwijl ze eigenlijk heel nuttig werk doen. Net als bacteriën. Ze ruimen op! Als je mieren hun gang laat gaan, heb je nooit troep in huis. Als ik ‘s ochtends in de eetkamer kom, liggen er twee nette heuveltjes rijst, couscous of broodkruimeltjes. Ze liggen voor de kier tussen twee planken, klaar om mee naar beneden genomen te worden.

Floyd, nu tweeënhalf jaar oud, heeft nog steeds een beetje babyroos op zijn kruin zitten. Ik was zijn haren. Ik haal de olijfolie uit de keuken en giet het over zijn hoofdje. Eenmaal lekker ingemasseerd, maakt het de huidrestjes zacht en verwijderbaar. Bovendien zorgt de reinigende olijfolie ervoor dat de roos niet meer terugkomt.

Met zijn glimmende kopje zwart haar gaat hij naar bed. “Lekker lllapen mama,” zegt-ie lief. Als ik om halftien klaar ben om zelf het bed in te kruipen, ga ik nog even naar mijn kinderen kijken. Peter zit in Oeganda dus ik ben helemaal alleen. Die slapende kopjes zijn dan precies wat je nodig hebt.

Het eerste wat me opvalt, is dat Floyd in zijn slaap ligt te krabben. Vooral op zijn hals en zijn gezicht. Ik knip het licht aan om beter te kijken wat er aan de hand is. Op Floyd zijn haren, zijn hals en vooral zijn hoofdkussen, krioelt het van de mieren. Niet zomaar een stuk of tien mieren, maar wel duizend, of tweeduizend. Hoe tel je mieren?

Met een kreet van afgrijzen til ik hem uit zijn bed. De afdruk van zijn hoofd is duidelijk afgetekend tussen de oneindige massa mieren. Hij wordt wakker.

“Je hebt overal mieren,” fluister ik hem toe, “we gaan even douchen.”

“Ja lekker,” zegt het brave kind. Ik zet hem onder de douche en pak de fles met babyshampoo. Ik was hem wel vier keer. De mieren blijven uit zijn haren glijden, in de badkuip. Daarna, als hij klaagt dat hij wil slapen, til ik hem eruit, sla een handdoek om hem heen en laat hem in mijn bed kruipen.

Daarna maak ik zijn bed schoon op. De lakens en de kussensloop, die nog barsten van de mieren, gooi ik in de badkuip, met de straal erop. Ik stopt Floyd terug in bed. Hij gaat lief weer slapen. Maar dan moet ik nog. Ik kan niet slapen. Ik voel overal jeuk. Zie steeds weer die kussensloop vol mieren voor me. Voel ze overal lopen. Over mijn benen, over mijn rug, tussen mijn haren.

Na een uur woelen, ga ik weer kijken bij Floyd. Met de zaklantaarn schijn ik op zijn hoofd. Een stuk of dertig miertjes paraderen over zijn hoofdkussen. Niet heel veel, maar wel te veel. Ik ren naar de keuken en pak een schaaltje. Daarin giet ik een forse scheut olijfolie. Ik zet het schaaltje naast het bed van Floyd.

“Kom maar miertjes,” lok ik ze, “kom hier maar heen.”

Met een gerust hart ga ik naar bed. Maar het jeuken blijft. Te veel actie en opwinding, denk ik. Na een uurtje ga ik weer kijken. Ik voel me net een oude dief met die zaklantaarn door het huis sluipend. Mijn list heeft gewerkt. Het kussen van Floyd is leeg, op een paar domme achterblijvers na. Het schaaltje op de grond beweegt van de mieren. Ze dragen het bijna naar hun hol.

De volgende ochtend heb ik alle bedden verschoond en gewassen. Daarna spray ik de slaapkamer met mierengif. Daarna de badkamer, en daarna de gang. Je ziet ze zo dood neervallen. Effectief en bevredigend, maar natuurlijk nutteloos op de lange termijn. Binnen een week zijn ze weer terug met verse troepen.

Alsof de mieren weten dat ik over ze roddel, zo hebben ze me lastiggevallen, hier aan mijn bureau. Ik ben twee keer weggerend om een natte doek te pakken en ze op te vegen. Ze krioelen rond mijn tenen. Uiteindelijk zie ik dat ze ook over mijn uitgeschopte schoenen dartelen. Daar zit blijkbaar iets. Ik gooi de schoenen in de wastafel en zet ze onder water. Misschien moet ik ze eens weggooien. Ze waren al op toen ik naar Swaziland kwam, maar ik blijf ze maar doordragen. Oud leer met oud zweet is ook eten, voor een mier.